Historisch Archief 1877-1940
No. 2488
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
EN ALS DE STER BLEEF STILLE STAAN
(opgevoerd door het Rotterdamsch-Hofstad Tooneel)
Tcckcningen voor de Amsterdammer' duor B. va'i Vlijmen
SCHROBBERBEECK (A. Roemer)
SCHILDERKUNST-KRONIEK
PARIJS II, EN ISAAC ISRVËLS, ZESTIG JAAR.
Ik zei u, dat ge Parijs al drentelend het zuiverst
zult erkennen. Ge zult dan zien, hoe het is een
gegroeide stad, met de onregelmatigheden eener
vegetatie, met andere woorden, ge zult zien hoe
Parijsjniet is een plotseling maakwerk, maar
hoe het de natuurlijkheden bezit, naast de hoe
danigheden van een kunstwerk. Het bezit de
verrassingen, die in beide schuilen en moeten
openbaar worden. Het heeft zijn Luxetnbourg,
waar altijd de zon zich mild verhult, het heeft
zijn Tuin der Tuilerieën, waarvan zei een
ontroerde:
De Tuin der Tuilerieën
blijft jong door een jeugdig licht,
dat reeft in lange alleën,
maar in de boomen zwicht.
De Seine speelt muzieken,
die worden haast niet gehoord,
want d'autohorens verstrooien
dien toon door 'n dreun, die stoort.
De poort der groote Triomphen,
daar eeuwig ligt needrig soldaat!
is als het sieraad, geheven,
waar teeder de stad heengaat....
Het Park der Tuilerieën
is open, zooals een tuin,
de beelden leven ijler
a's zon zendt stralen, schuin.
En in de lange alleën,
wanneer het scheemren gaat
heft snel de felle Liefde
plots hoog het sterk gelaat."
En ik begreep, gaande door dat Parijs der sche
meringen en der openbare, toegewijde liefde, en
gaande door dat licht en door het licht der
scheemring, en door het licht van de toch niet
bruutwordende zon wat
ISAAC ISRAELS er vinden moest. Deze Israëls
is een steile en felle drentelaar door Parijs. Dat is
twee keer te begrijpen, en dat mag misschien wel
gezegd worden, nu deze onverdroten, levende
schilder zestig jaar is geworden. Want ten eerste
vond de geest van Israëls in die stad een geest,
den zijne getrouwelijk verwant. Er is altijd iets
discreets in Isaa'c Israëls geestigheid (dat is in
deze van goeden huize zijn), en dat discrete, dat
niet-pronken met de gevatheid van de repliek is
in de Franschen (de onderstreping van de vondst"
is nooit dik, en nooit nadrukkelijk). Isaac Israëls
moest zich dus daar thuis en gewend gevoelen.
Maar dat discrete, den Franschen eigen, is eveneens
met een stille klaarte in het licht, dat over Parijs
levendig altijd is. Dat moest Israëls goed doen,
wiens fel-gedreven noteering van gebaar en van
gang altijd doorzoet was van een licht, dat zelden
nadrukkelijk, meestal een licht is, dat ge over
bloemen zoudt willen zien peinzen. Met daglicht
SUSKEWIET (Cor v. d. Lugt Melsert)
heeft deze bewogene niet alleen de figuren gezien
aan zee, waar nooit (bij hem) de lichtvlaag over
rompelt, maar altijd overreedt; met dat licht
heeft Isaa'c Israëls voor een grijzen grond (wie
kanJVrouwehoeden schilderen, nu, als hij?) een
gezicht geschilderd, of kleurend geteekend, dat
onder een rijke en dofgehouden kleur van een hoed
wat zedigen schemer bewaart. En hij heeft
noordelijk Amsterdam gegeven met het licht
tusschen de huizen van een gracht, maar hij heeft
van Parijs de kleine squares" gemaakt, waar in
een zonneschijn, die alle hardheid lang verloor
(de burgers zitten op de lage banken, en zijn alles
vergeten zelfs het spreken, in de argelooze
koestering van dien zonneschijn zonder nadruk).
Isaa'c Israëls moest Parijs vinden op zijn tocht
door de waereld van het licht, en ook de Champs
Elysées, en ook de midinettes, gaande om 12 uur
door de, feller kaatsing van zulke zon tusschen de
hooge huizen, tusschen het riekend, en door die
hette iets drassig plaveisel. Daar-om wilde ik
Parijs met zijn licht niet vergeten bij dezen ver
jaardag; ge moet om den eenen verwant den ande
ren niet uitsluiten. t$g
PLASSCHAERT
EN ALS DE STER BLEEF STILLE STAAN "
tO. L. Vrouwe (Annie van Ees)
PITJEVOGEL (Hans van Ee?)
TENTOONSTELLING BERNARD VAN BEEK, bij
Buffa.
De firma Buffa gehoorzaamde aan eene vriende
lijke ingeving toen zij den vijftigsten verjaardag
van dezen schilder herdacht met de tentoonstel
ling van cenige zijner werken; een ingeving waar
mee zij, haarsondanks, meer den inensch een dienst
deed dan den kunstenaar. Bernard van Beek is een
stille, bescheiden, bovenal eerlijke werker naar den
ouden, hem gevalligen Gabriëlschen trant. Maar
de afstand waarop hij den meester volgt is enorm.
Hij mag diens liefde voor het plassenland geërfd
hebben; van diens fijnen kijk, de altijd frissche
inspiratie waardoor elk nieuw werk tot iets nieuws
werd, van diens zeer bijzondere gave om het
oogenblik den morgen, den middag, den avond
vast te houden, bezit hij te weinig. Alleen in het
vroegste werk, geschilderd toen Gabriël nog leefde
(no. 28, 35) bleef iets van den meester hangen. Deze
tentoonstelling heeft dan ook vooral belang als
afstandmeter. Hoeveel mijlen scheiden ons van
deze knusse, gemoedelijke, in den grond weinig
bewogene en in haar diepste wezen burgerlijke
kunst". Dit is Vaderlandsche schilderslust van
,,voor tachtig". Wie haar aard bepeinst, voelt met
n slag de noodzakelijkheid en de weldaad der
modernen, der modernen wier idealen aan Ber
nard van Beek zoo absoluut, zoo volledig en zoo
onbewust zijn voorbijgegaan. Hoe echt c)it werk
ook zij zóó kon het niet langer. Tot welke
excessen en gewilde opzettelijkheden een nieuwe
richting mocht doorslaan, hoeveel leegte zich in
haar leuzen mocht hullen, elk besef van de nood
zakelijkheid van iets anders was een zegen. Dat
zij u die overtuiging opdringt is de negatieve en
onwillekeurige verdienste dezer expositie. Op het
terrein van Bernard van Beek was het laatste
woord gesproken; voor een eindeloos herhalen, een
geesteloos verval hebben ons de zoekende,
mistastende maar experimenteerende en volhardende
jongeren behoed. Eén goede Jan Sluiters, n
zoetkleurige Mathieu Wiegman, n felle Charley
Toorop naast dit werk en Bernard van Beek be
staat niet meer. Waarlijk, de nieuwe generatie is de
vijand niet der Haagsche school. Haar glorie kan
onverzwakt blijven ook al dreigde zij een
oogenblik te tanen naast die van een ander, harts
tochtelijker, heviger levend geslacht, dat van
een minder huiselijke schoonheid droomt. Maar
in haar epigonen, de herhalers, de uitbuiters,
de bekiiabbehrs en besabbelers van haar schoon
heid, de voortzetters van haar trant", in dien
parasiteerend;.'!! nasleep, daarin school voor de
Haagsche grooten het gevaar, hen jongere bent,
die gansch andere wegen insloegen hen schijnbaar
verguisde, behoedde hen voor het gevaar te ver
drinken in eigen sop. Zij sloot het tijdperk waarop
de Hagenaars den stempel gedrukt hadden met
n ruk af en maakte er geschiedenis van.
HEN N r s
RESTAURATEUR VANJ SCHILDERIJEN
C. B. VAN BOHEMEN! DEN HAAG