De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 14 februari pagina 15

14 februari 1925 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2488 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 LEIDEN VRAAGT TALEURS. . . Van de velerlei vandalismen, die onze tijd begaat, is er n misschien pijnlijker dan het ver nietigen van schoonheid. Ik bedoel het door elkaar haspelen van stemmingswerelden, van sferen. De anachronismen die de nieuwe levenseischen scheppen door het plaatsen van het moderne naast het oude, behoeven niets sttiitends te zijn, maar de voorname rust door het holle lawaai overvleugeld, de intimiteit verdrongen door een dorre ambtelijkheid, de stille weelde onthuisd temidden van de schrale nuchterheid, het zijn aspecten van het tegenwoordige, die ons aandoen als de mishandeling van het brooze en schoone. Zie, achter in de gang van een kaal en rommelig kantoorgebouw op een der grachten te Amsterdam, door de glazen deur opeens een stukje van een ouden tuin, een donkere oude stadstuin, gesloten, ingetogen, innig, het is als een oneindig pure en oneindig weemoedige herinnering maar het is ook de laatste groet van een stervende. Wij zouden ze niet willen missen, deze resten, wij verlangen niet naar het oogenblik, dat ze ons niets meer zullen kunnen verwijten ! Maar naast deze, door het verloop der dingen ontstane, grootendeels onvermijdelijke geweld daden aan vroeger schoonheid zijn er zulke, die wij begaan onder de vlag van historischen zin en piëteit. Geen onverschilligheid of onwil begaan ze, maar eenzijdigheid, ambtelijke starheid en gemis aan inzicht. Ik zou ook kunnen spreken van zuinigheid, als ik niet overtuigd was van haar onvermijdelijkheid, zoowel als van het betrek kelijke harer schuld. Wanneer men tot het bergen en opstellen van een schoone verzameling van voorwerpen uit de oudheid zich een kaal ambtelijk gebouw uit de meest karakterlooze periode van de 19de eeuw toegewezen krijgt zooals bij het Museum van Oudheden te Leiden is geschied zijn er twee mogelijkheden. De ne en minst aanbevelens waardige weg is, dat men het gebouw, ook in wendig, aanvaardt zooals het is, en de collectie er zoo goed mcgelijk etaleert, trachtende de omgeving te doen vergeten. De tweede is, dat men het inwendige van het gebouw metamorfo seert, zóó dat de inhoud een passende omgeving krijgt. Dit laatste kost geld, maar het eischt in de eerste plaats een architectonische vinding, verbeeldingskracht en smaak. Het goed te doen, kost niet meer geld dan het slecht te doen. Wij hebben bij gelegenheid van enkele tentoonstellin gen gezien, hoe een ruimte geheel van karakter kan gewijzigd worden met betrekkelijk eenvoudige middelen: bij de Internationale Theater Tentoon stelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam, bij de tentoonstellingen van Oost-Aziatische kunst te Amsterdam en te Den Haag. Het is wel jammer, dat zoo iets bij gebeurtenissen van tijdelijken aard schijnt te kunnen, doch niet, waar het instellingen van blijvenden aard betreft ! Toch is dit gelukkig niet volkomen waar. Een van onze nieuwste en beste Museum-directeuren hoorde ik onlangs een voortreffelijk taleur ncemen. Hoewel zulk een functionaris vele andere verdien sten moet hebben en de bedoelde die ook in hooge mate bezit, is de kwalificatie niet te versmaden. Zij spreekt, waar het een kunstcollectie en een museum betreft, van de verbeeldingskracht, die een ruimte weet te beheerschen, te verdeelen en te styleeren, van liefde voor de uit te stallen voorwerpen en inzicht in hun wezen, van gevoel voor lijn, van smaak, kennis van materiaal en, naast dit alles, van de staathuishoudelijke gaven die met het beschikbare weten te woekeren. Van dit alles is helaas bij de inrichting van de Grieksche en Egyptische zalen in het Oudheid kundig Museum te Leiden niets te bespeuren. Men heeft gevoeld, dat er iets geschieden moest om de kille hoogten der ruimten te breken, iets om den overgang van de eene zaal naar de andere gemakkelijk te maken. Maar toen heeft men, n plaats van het bestaande inwendige gebouw of te negeeren, of te maskeeren, in allerlei vrij onbenullig timmerwerk den stijl" van die loka liteiten voortgezet, en zelfs de gore grijze verf van de kozijnen overgenomen. Niet alleen op deze betimmering, doch op de vitrines. Dit wat de binnenarchitectuur aangaat. Nu de eigenlijke opstelling. Het is een oude grief, en m. i. een gerechtvaar digde, dat de schoonste en edelste kunstvoorwer pen te Leiden, tegelijk met historische over blijfselen die louter curiosa zijn, beschouwd worden als leerstof alleen, als demonstratie-materiaal. Ze zijn dat zeer zeker, zij zijn voor de cultuur geschiedenis het mooiste leermateriaal, doch ze zijn dat niet alleen, zij zijn iets hoogers. Terwijl wij over het algemeen in onze musea meer en meer tot een schifting zijn gekomen en het curiosum en het kunstwerk los van elkaar zijn gaan huisvesten, het historisch-belangrijke en het voorwerp van blijvende schoonheid hebben gescheiden, heeft men te Leiden zoover nog niet doorgedacht. In het Egyptische museum bijvoor beeld, dat deel uitmaakt van het Museum van Oudheden op het Rapenburg, zijn de voorwerpen van archeologische, ethnografische, ethnologische belangrijkheid eenerzijds, en uitingen van de verhevenste schoonheid, die deze oude cultuur voort bracht, door elkaar geëtaleerd, zoodat men er zoowel de halfvergane mummies (die uit een aesthetisch oogpunt waarlijk nauwelijks stichtelijk zijn) als de heerlijkste reliëfs en andere sculpturen vindt, en in de vitrines, bijvoorbeeld naast san dalen aan een afschuwelijken vleeschhleuriggipsen menschenvoet (die aantoont hoe ze be vestigd werden) en nauwlijks meer herkenbare fossielen, de nobelste voorwerpen van nijverheid en beeldhouwkunst met glazuren in de heerlijkste smaragden en tirquoizen. Blijkens de in de kranten gepubliceerde relazen over de inrichting van dit museum en de opstelling der monumenten en voorwerpen is de weten schappelijke wereld tevreden over het bereikte; welnu, de kunstwereld, die in de/.e ook een stem mag hebben, is dit niet. Het zij toegegeven dat dit kille ambtelijke gebouw met zijn klamme sfeer en door het om zuinigheidsredenen geheel ont breken van verwarming, ook klamme temperatuur, groote bezwaren opleverde, en dat ook de geboden krapheid in het finantieele weinig animeerend was. Maar een architectonische zin en een smaakvolle piëteit zouden, liever dan de beschikbare gelden te besteden aan het werkloon voor de poortjes en latjes met renaissance profieltjes en de grauwe verf met gele biezen, deze hebben gebruikt voor eenvoudiger en passender aankleeding der ruimte, en een beter materiaal. Zoo liggen fijne weefsels en precieuze steenen op het allergrofste jute, of zakkengoed, dat ook hier en daar als draperie is gebruikt! Aan taleerkunst, zooals men ze zelfs in een gewone winkeluitstalkast zou eisenen, ontbreekt het hier geheel, de voorwerpen in de vitrines, vooral de kleine plastiek, zijn niet ge groepeerd, doch maar schots en scheef neergezet, ongelet zelfs op het formaat. In de belichting valt hier en daar een streven naar het scheppen van sfeer te waardeeren, maar zij kan de volkomen ondoordachte opstelling niet goedmaken. In het groote koningsgraf, waar door het kunstlicht althans eenige overzichtelijkheid is bereikt, zijn de prachtige groote reliëfs op twee plaatsen door onderling ongelijke grove bouten (die zelfs scheef geplaatst zijn) geschonden, en zijn de scheuren en gaten niet slechts gevuld (wat noodig was) maar ook bijgeteekend, zoodat de hand van een Leidsch metselaar uit 1924 hier herstellingen aanbracht aan de rompen en kuiten van duizenden-jaren-oude Egyptenaren. Ik wil niet verder in détails de inrichting van dit museum nagaan, en nog slechts terloops ver melden hoe mij van bevoegde zijde is verzekerd dat de rechtopstaande houding voor mummies niet gezond is, terwijl ik in het voorbijgaan de vuilgroene gordijntjes met plooien achter in de vitrines der Grieksche vazen niet kan bewonderen. De hoofdzaak is toch wel dat en het groote her scheppingstalent, dat de in het gebouw heerschende burgerlijke-stand-sfeer zou hebben overwonnen n de kunstzinnige taleerkunst, die een rustig genietend beschouwen van de voorwerpen zou hebben geleid, ten eenenmale hebben ontbroken, zoodat de schoonheid hier onthuisd is en ontzield. Leerstof voor weten, niet voor inzicht. C O K N H L I S V E T II LEZINGEN VAN RENÉLALOU Op initiatief van de vereeniging Nederland Frankrijk" zal RenéLalou binnenkort in ver schillende plaatsen van ons land lezingen houden (te Amsterdam op 24 Februari, 3 en 10 Maart) 1). Dat het deze vereeniging is, die er het initiatief toe nam, is op zichzelf al een reden om er heen t-.gaan. Het zal iemand die niet in het Bestuur zit veroorloofd zijn te verklaren, dat NederlandFrankrijk uitsluitend goede sprekers laat komen. Maar deze spreker is een bijzonder goede. Op het oogenblik pas 35 jaar oud, maakte hij zich een jaar of wat geleden met n slag beroemd door de publicatie van de beste geschiedenis der hedendaagsche Fransche letterkunde, die tot nu toe verschenen is. (Histoirc de Iti littéralnre jraii(üise contemporaine, Ie druk 1922, 2e druk 1924, Crès). Al ben ik het natuurlijk niet altijd eens met de daarin voorkomende oordeelvellingen, ik gevoel niettemin voor dit werk van ruim 700bladzijden, dat geheel op eigen onderzoek en overweging berust, de grootste bewondering. Behalve van omvang rijke studie, diep inzicht, levend gevoel en gezonde overtuigingen, is dit boek ook het kind eener groote onversaagdheid. ... of naïveteit. Niet zoodra OOKTFRED:JROESKE ZANDBLAD - SIGAREN 8 enIO ets mmers was het verschenen, of eenige honderd tallen Fransche schrijvers wierpen zich overhaast op het register der eigennamen; kwam hun naam daarin niet voor, dan hadden zij Lalou's rekening meteen al opgemaakt, en stond hij er wel in, doch gevolgd door cijfers, die naar onvoldoend-lofrijke bladzijden verwezen, dan werd het hem naar evenredigheid betaald gezet. En zoo is het ook in orde: wie zou kunnen werken zonder het geloof dat aan zijn ar beid vermelding en bij voorkeur ook bewondering toekomt? Maar gewroken hebben zij zich op Lalou ! En dat hij daar van te voren niet bang voor is ge weest, zal of aan zijn naïveteit, of aan zijn moed ge legen hebben. Ik ken hem, en ben geneigd eerder aan zijn moed |te gelooven. Thans is dat alles terechtgekomen, zijn ver diensten worden algemeen erkend. Een buiten gewone roman van zeer oorspronkelijke conceptie (Lc Clicf, Crès) heeft het vleiend gerucht om zijn naam nog doen zwellen, en onlangs publiceerde hij een vertaling van Shakespeare's Troilns and Crcssida (Dent et fils). Want, hoewel een der eerste critici op het gebied der Fransche litteratuur, is hij tevens een goed kenner van het Engelsch, dat hij trouwens als gymnasium-leeraar onderwijst. Voeg daarbij dat hij een vlot spreker en gevoelig voorlezer is, die in den zomer van 1924 aan een Noord-Amerikaansche Universiteit met succes is opgetreden, en dat zijn geheele persoonlijkheid zich aanbeveelt door pittige veerkracht, warmte en geest van het beste gehalte, dan behoef ik verder niet te betoogen, dat wie de gelegenheid om hem te hooren mocht verzuimen, wel het een en ander zou missen. 2). J O H A N' N l£ S T I E l. R O O Y RENÉLALOU door Le Fauconnier 1) Ook toegankelijk voor niet-leden. Men wende zich tot het secretariaat, Pieter Lastmankade, 34. De heer Lalou spreekt over verschil lende onderwerpen uit de vroegere en hedendaagsche Fransche litteratuur, op sommige plaat sen ook over Jaurès. 2) Nadere bijzonderheden over zijn werk in dit blad van 12 Januari 1924, en in het Bulletin de l' Aüiance fraii^aise en Hollande van April l 923. Maangetoover Een maiK'glorii; achter oude huizen, Schuw manellitsen op den rimpels'rcnm, Het wit licht hangt verward in d'ouden boom En worstelt in de takken onder 't suizen Van vlakken wind, die schuchter neer komt strijken En dan omlaag slaat op den wank'len vloed, Wiens licht geril vimrvonken vliegen doet Lang? huivervlak van >r<;cht; maai weldra wijken De held're stippen weg. als in omhulling V m \lossc wolk de maan wond'r.' vervulling Werkt door haar hulsel lichtspehmk te maken, Een hol waarin de lichMeeuw ligt te waken, Een '"uit'cht mrt gel-'ii muur en gunden tinnen, Kantwcrk voor 't kleed van hemelkoninginnen, Hel lofwerk voor een hemelsehe kornis, l.ichtslui'.'i' voor 't gelaat van duisternis. J. S, MEUWSEN, Hofl. A'DAM-R'DAM-DEN HAAQ DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl