Historisch Archief 1877-1940
No. 2488
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
DIERSTUDIE: TOEKAN EN MUIZEN
Teckening voor de Amsterdammer" door H. Verstijnen
Op den Economischen Uitkijk
Ncderlandsch Fabrikaat.
De Vereeniging Nedcrlandsch Fabrikaat"
streeft het lofwaardig doel na, onze landgenootcn
op te wekken geen buitenlandsche goederen te
koopen, indien wij zoodanige goederen van dezelfde
hoedanigheid en voor een niet hoogeren prijs
uit ons eigen land betrekken kunnen. Het is voor
velen onzer landgenooten niet overbodig, aan de
wenschelijkheid van die gedragslijn te worden
herinnerd; van oudsher hebben wij een dwaze,
vaak ongegronde voorkeur voor wat van elders
komt. Deze vereeniging propageert haar doel op
verschillende wijzen; op ne daarvan wil ik hier
de aandacht vestigen, omdat zij mij minder juist
schijnt. En de zaak is van belang, omdat dit
propaganda-middel bestaat uit een soort Vliegend
blaadje", hetwelk in brieven van de vereeniging
wordt ingesloten met verzoek aan den geadres
seerde om het zijn vrienden of bekenden ter
hand te stellen. Men mag dus aannemen, dat
dit kleine geschriftje op ruime schaal wordt
verspreid en dat dus van de daarin gegeven cijfers
en de aan die cijfers ontleende slotsom in breede
kringen wordt kennis genomen.
Waar blijft van elke f 10.- inkomstenbelasting
f 2.80?" zoo wordt gevraagd. En ziehier het
antwoord:
JAAR 1920 (belastingjaar 1920/2£>.
Het rijk betaalde in 1920 aan
werkloozenzprg
en ontving aan
Rijksinkomstenbelasting
gemiddeld betaalden de
aangeslagenen per hoofd . .
waarvan aan werkioozenzorg werd
besteed
? 13.050.090
,, 123.541.599
90
9
De Gemeenten betaalden in 1920
aan werkioozenzorg ? 25.000.000
en aan arrnoedezorg , 47.500.000
terwijl betaald werd aan gemeente
belasting 227.248.000
Dat wil zeggen :
Per aangeslagene weid betaald . . ? 300
hiervan werd besteed tegen werk
loosheid , 34
en voor arrnoedezorg , 46
Bovendien betaalden de kerkelijke
en de particuliere armenzorg voor
de bestrijding van de armoede . ? 19.500.000
Nadat over het jaar 1921 en over de jaren
1922 en 1923 (volgens de ramingen) overeen
komstige cijfers zijn medegedeeld, wordt dan van
die cijfers gezegd, dat ze ,,veel en veel te hoog zijn,
o m d a t (ik spatieer. H. S.) een groot deel van
het Nederlandsche volk in verzuim is". Indien
toch steeds" zoo heet het verder waar
mogelijk, een eerlijke kans was gegeven aan het
product van Nederlandsch fabrikaat, dan zouden
duizenden arbeiders niet gedemoraliseerd
worden door werkloosheid, was het uitgeven van
millioenen guldens voor bestrijding van
werkloosheid en van de armoede niet noodig geweest
en hadden de belastingen belangrijk lager kunnen
worden gesteld".
Hier wordt dus gezegd: ziet toch eens honeel
die werkloosheid ons kost, hoe groot dus die
werkloosheid is en van hoe groot belang het s,
Nederlandsch fabrikaat te koopen.
Mij dunkt, hier is, om te beginnen, wat ik ze u
willen noemen: een denkfout. Immers, men wijst
ons op den omvang der uitgaven als maatstaf voor
den omvang der behoeften. Is die maatstaf juist?
Zonder mij te verdiepen in later vastgestelde
cijfers voor latere dienstjaren, grijp ik naar het
Statistisch Zakboek van het Centraal Bureau
voor de Statistiek en vind daar (blz. 14) als Rijks
uitgaven betreffende werkloosheid (waarin sedert
1918 begrepen subsidiën van de gemeenten terzake
van het Werkloosheidsbesluit 1917, door het
Rijk bij voorschot betaald)
in 1919 3387 in 1922 16857
1920 14480 1923 8545
1921 17815 1924 9636
(alles x f 1000.-.) Het cijfer voor 1922 was
voorloopig, dat voor 1923 toegestaan, voor '24 aan
gevraagd. Leeren niet reeds deze cijfers ons,
dat wij uit de kosten niet de behoefte kunnen af
lezen? Is de behoefte tusschen 1919 en 1920
van 3,3 op 14,4 gestegen en tusschen 1922 en 1923
op de helft gedaald?
Wat de armoedezorg" betreft (gewoonlijk
armenzorg geheeten), juist onlangs volgden wij
Hoogmoedigen, die zich vermeten
hooger gesitueerden
te na te komen, zullen hun gerechte
straf niet ontgaan, opdat
zij tot inkeer of anders
ten val gebracht worden
immers het spel van A. B. en C."; die drie groepen
van instellingen betaalden aan onderstand b.v.
over 1912: bijna 26 en over 1922 ongeveer 71'/2
millioen. Wil dit zeggen, dat de armoede" in
Nederland tijdens die 10 jaren in zoodanige
verhouding is gestegen? Mij dunkt, wie zoo
redeneert, vervalt in de bekende fout van den
Franschen slatisticus, die, vele tientallen van jaren
geleden, wilde nagaan, wat nu wel het wel
varendste land van Europa was en daartoe de
armcnzorg-uitgaven van alle Europeesche Rijken
onderling vergeleek; daaruit zag hij, dat Turkije
al bitter weinig aan ondersteuning van hehoeftigen
ten koste legde en trok daaruit de slotsom, dat de
grootste welvaart in Europa rondom den Bosporus
was te vinden !
Mij dunkt, het is jammer, dat de Vereeniging
Nederlandsch Fabrikaat" tot bevordering van
haar lofwaardig streven gebruik maakt van cijfers,
die m. i. den toets der critiek niet kunnen door
staan. Want nog eens, men kan in zaken als deze
de behoefte niet afmeten naar de min of meer
ruime besteding van gelden. Indien wij het wisse
lend peil der werkloosheid ten onzent willen
volgen, moeten wij daartoe andere gegevens
raadplegen. Wij hebben de index-ci.fers der werk
loosheid, per beroepsgroep en in totaal. Gaan wij
daarmede te rade, dan ontrolt zicli voor ons dit
beeld:
1915: 12 1918: 7.5 1921: 9 '
1916: 5.1 1919: 7.7 1922: 11
1917: 6.5 1920: 5.8 1923: 11.2
Let nu eens op de merkwaardige verschillen
tusschen de curve dezer indexcijfers en die der
Rijksuitgaven voor de werkloosheid. Wij zien dan
b.v. in 1919 het indexcijfer staan op 7.7 en de
uitgaven op 3387; het jaar daarna is het index
cijfer op '-/3 gezakt, immers op 5,8, maar de uit
gaven zijn meer dan viermaal zooveel (14480).
Omgekeerd: in 1922 en 1923 blijft het indexcijfer
vrijwel constant (\ l en 11,2), maar de uitgaven dalen
tusschen 1922 en 1923 zoowat tot op de helft (16857
en 8545) ! Dus wil ik nogeens vragen: kan men
meenen dat de omvang der uitgaven een bruikbare
maatstaf is voor den omvang der behoefte?
Over het verband tusschen bevordering van
eigen nijverheid (door het koopen van Neder
landsche goederen, die in prijs en kwaliteit niet
bij vreemde achterstaan) en het (uiterst samen
gesteld) vraagstuk der werkloosheid zijn natuurlijk
allerlei beschouwingen te leveren. Stel dat alle
Nederlanders (naar de leus der Vereeniging
handelende) geen enkel voorwerp van vreemden
oorsprong meer kochten, indien zij zulk een
voorwerp voor niet meer geld en in niet mindere
hoedanigheid als product der vaderlandsche
HET adres voor prima
PARKETVLOEREN
tegen sterk concurreerende prijzen is
FRED.MEIJER, Amsterdam
v. Baarlestraat 160 - Tel. 25615 - Qev. 1908
nijverheid konden verkrijgen, dan zouden die
Nederlandsche goederen ongetwijfeld een ruinieren
afzet vinden en de invoer van de dan versmade,
vreemde producten zou ophouden. Minder in
voerende, zouden wij een geringere schuld tegen
over het buitenland, wegens vandaar betrokken
waren, kweeken en wij zouden minder schuld
te delgen hebben -- hetgeen in hoofdzaak ge
schiedt door aan het buitenland Nederlandsche
waren te leveren. M. a. w.: minder invoerende
(koopende) zouden wij minder uitvoeren (ver
knopen). Ue arbeidsgelegenheid in onze
nitvoernijverheid zou dalen; die in de voor home tracé"
werkende fabrieken zou stijgen. Ik zie niet, waarom
de stijging belangrijker zou zijn dan de daling
en waarom er dus iets anders dan verschuiving
(niet: verruiming) van arbeidsgelegenheid zijn
zon. En ik zie daarom ook niet in, welke grond er
voor de Vereeniging Nederlandsch Fabrikaat"
is, om dit werkloosheid-bcstrijdings-argument als
gewichtig propaganda-middel te bezigen.
Is het voor deze Vereeniging nuttig en geraden,
haar - op zichzelf pakkende en begrijpelijke
leuze a-in te dringen met economische redeneerin
gen, die niet voor iedereen klemmend en over
tuigend zijn? In het. no. van 20 Januari van het
orgaan der Vereeniging schrijft haar voorzitter,
Ir. J. van Dusscldorp," dat het voor Nederland
voordeeliger is boter en kaas te maken en bloem
bollen, vruchten en tuinbouwartikelen te ex
porteeren, dan op de daarvoor benoodigde akkers
graan te verbouwen ,,maar die export, hoe
voordeelig ook, heelt als -?? z'j het dan ook geringer
schaduwzijde, dat wij des te meer graan moeten
invoeren er, betalen". Vraag: waarom is dit
een schaduwzijde'-' Is koopen nadeelig? Is invoer
verwerpelijk? Zijn wij het mercantilisme niet te
boven?
S .M l S S A E U T
V.^OSSEM'S