Historisch Archief 1877-1940
12
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2489
l
!:"?
*??:;
l;
i'.
VEREENIOD TOONEEL. De Woonschuit, drama
door A. Defresne.
Dit opmerkelijk werk van een jongen
Nederlandschen schrijver heeft lang op stapel gelegen.
Sinds het geschreven werd en in druk verscheen
(in Groot-Nederland) zagen we in de
buitenlandsche tooneelproductie de run op de eeuwigheid"
zich matigen; de zin voor waarschijnlijkheid
om het schrikbeeld realisme" hier nog te ver
mijden keerde terug, het spelen met groote
woorden nam af, l'art de préparer" deed zich,
min of meer gebiedend, weder gelden. Een van de
bezwaren voor deze na-den-oorlogsche
tooneelkunst was, dat zij een bepaalde sfeer behoefde,
een verwant en toegewijd publiek, om tot haar
tijdelijk recht te komen; een tweede, dat ze
zoo snel bleek te verouderen. In ons land waren
de omstandigheden haar niet gunstig: het théatre
d'avant-garde, dat, heet van de pen, en met den
overmoed der overtuiging, Defresne's drama had
moeten opvoeren, ontbrak. Zoo kon de opvoering
in den officiëelen Stadsschouwburg al niet veel
anders worden dan een op zichzelfstaand en vreemd
verschijnsel, een experiment ook voor het aan
passingsvermogen der habitués. Nu kan men
goede tooneelkunst voor elk publiek spelen en
de moeilijkste klassieke werken niet uitgezonderd
gemakkelijk verklaren; we behoeven het stellig
niet als een compliment aan den schrijver te
beschouwen, wanneer in de wandelgangen van een
schouwburg allerwegen: begrijp je er iets van ?"
wordt vernomen. Maar dit ontslaat ons toch niet
van de taak hier met alle aandacht naar eenig
aanknoopingspunt te zoeken; tooneelschrijvers,
die, hoe gebrekkig hun stamelen mag heeten,
iets te zeggen hebben, zijn in ons land al bijzonder
zeldzaam; en dan vind ik bij dieper beschouwing
in de Woonschuit" toch heel wat
kiemen-vanleven, die het werk, als poging, verheffen boven
het van alle kanten afgegraasd terrein der meer
coulante dramatiek van den dag. Met allen eerbied
voor Tonde Sarcey en de onmiskenbare verplich
tingen, die het tooneel oplegt wij zijn in onze
speculaties toch ook niet weinig verstard en
kunnen, om zoo te zeggen, geen gevallen meisje"
meer zien, zonder den geneelen avond naar den
vader" te zoeken. Was er iemand in de zaal die,
nadat Martha", zwanger van een onbekende"
haar toevlucht had gevonden in de woonschuit
van den armen schilder George, bij het optreden
van den tweeden man-in-het-spel (van Goon)
niet met geestdrift dacht: dat is 'm l"
Ontegenzeggelijk, bij al het kwaad, dat zich
van Defresne's drama laat spreken, het procéd
schept andere verhoudingen, ongedachte om
standigheden, verschieten buiten den
alledaagschen tooneelgezichtskring, en wij moeten ons
eenigermate willen instellen op gewaarwordingen,
welke in het kader onzer conventies niet vóór
de hand liggen.
Daarom is het in deze zoo moeilijk iets van het,
overwegend verstandelijk opgesteld, maar toch
op ervaringen en conclusies van het hart berustend
werk weer te geven. Wie de handeling wil
navertellen, dreigt den schrijver belachelijk te
maken; de taal vervalt van de huiselijke vermel
dingen in de hoogst-dravende rhetoriek, en met
den geestelijken inhoud loopen we herhaaldelijk
op de klippen van valsch gevoel en effectbejag
vast. Men denke zich, om n voorbeeld te noemen,
een man, die in de crisis van zijn leven, staande op
een zinkend schip, zegt, terwijl hij doelt op zijn
vóór jaren op die plek verdronken zuster: Nu
staan we op haar graf, maar bloemen leggen kunnen
we niet".
Defresne heeft ons, wat de groote lijn van zijn
stuk betreft, in het programma-bijschrift gelukkig
wat op weg geholpen: de drie jonge menschen
(met hun oud verleden") gaan, volgens hem, in
,,de Woonschuit" te gronde aan overmaat van
hoogmoedige menschelijkheid, aan te ver door
gevoerd individualisme". Op zich zelf zou het
proces geen belang inboezemen; deze menschen
zijn nog jong, en het is een gewoon verschijnsel
dat jonge menschen in eigen oogen geroepenen
zijn: helden, uitvinders of apostelen. Doch deze
drie menschen (twee mannen en een vrouw)
zijn oud in ervaring, zij hebben in zelfvergoding
hun liefdekracht uitgeput, zoodat het eenige
redmiddel, de liefde, voor hen onmogelijk is
geworden." De sexestrijd wordt hier op de uiterste
spits gedreven, doch niet om de liefde als
geluksvervulling gaat het, maar om de liefde, die alle
dingen verklaart.
Te weten wie men is, dat is de eerste en wreed
ste plicht", zegt van Goon, die ,,de Man" is in dit
stuk; George is de vriend", een nevenfiguur.
De vrouw zoekt den man, om zich in hem te
verliezen en met hem den meerdere te
stijgen, door den brand der zinnen heen, tot het
bewuste leven. Om te weten wie hij is" behoeft
de man de Vrouw, die den wellust van het superiori
teitsgevoel in hem aanwakkert, en hem daarmede
bevestigt in zichzelf.
Martha en George leven aan den zelfkant der
samenleving, twee ratés". Zij behooren tot de
generatie, die het leven" en de menschen"
voor hun zwakheden en vergrijpen aansprakelijk
stelt, en de schrijver doet alle moeite ons van
het goed recht dezer opvatting, waarbij erfelijke
belastheid en opvoeding drijfkracht en excuus
heeten voor alle onwaardige gedragingen, te
overtuigen. Een mausoleum aan vaders en moe
ders, een oom, een zutter, roept hij, te pas en te
onpas, voor de vierschaar onzer nieuwsgierigheid,
en waar hij slechts insinueert, geen feiten noemt,
denken we omtrent hen het ergste".
Van dit verleden moeten wij ons abstraheeren
tot de schrijver van Ibsen zal hebben geleerd hoe
men het kan laten herleven en spoken" door de
handeling heen. Wij nemen het in dit geval als
die Ursache" aan voor de weerwraak", die in
deze jonge menschen ree ligt, en laten voor het
overige de schuldvraag" in het midden. Zij
zitten nu eenmaal in deze impasse. George schijnt
men aarzelt den graoten naam in dit verband
te schrijven als een mislukte kleine Vincent"
bedoeld, Martha wordt ons voorgesteld als een
ongelukkige adellijke telg, (die adel riekt een beet
je naar colportage") op zoek naar den ware "
van arm in arm gegaan. In den nacht vindt George,
uit de gevangenis, waar hij om een maatschappelijk
misverstand een jaar doorbracht, ontslagen,
dit meisje met haar bundeltje op de straat. Zij is
juist van den laatsten minnaar weder onbe
vredigd heengegaan, en de vertwijfeling nabij.
Uit deernis neemt hij de daklooze, die, laten we
zeggen ongerept" zwanger is, ze weet niet eens
van wien, mede naar de woonschuit, zijn eenig
bezit. Daar hokken ze als schipbreukelingen
samen, moreel en finantieel bankroet. Ten einde
raad roept George zijn vriend van Goon, in wien
hij zijn meerdere erkent, te hulp.
Deze figuur is in zijn mannelijke bewustheid
uitermate gecompliceerd. Hij treedt zoowel passief
als actief op. Hij belichaamt als een moderne
Gregor Werle (?Wildente"),,die ideale Forderung",
doch is daarbij zelf zoodanig door twijfel en dwang
gedachten bezeten, dat het overwicht, hetwelk hij
in dezen toestand nochtans uitoefent, ons nauw
gelooflijk voorkomt. Hij heeft de houding van
Molnar's Duivel", deze figuur niet opgevat als
een Mephisto der fantaisie, maar, zooals
Bassermann hem heeft gecreëerd: als het onverbiddelijk
geweten. Doch ook die houding is zeer doorzichtig,
en legt slechts de labiliteit van zijn innerlijk wezen
bloot.
Behalve dit echter is hij en daar komt het
vooral op aan de man, in wien de hartstochte
lijke liefdevrouw Martha plotseling den meester"
erkent, den mensch, die haar het mysterie zal kunnen
openbaren. En ook hij voelt hier voor het eerst
in de Vrouw, die hem kamp geeft, de vervulling
zijner diepste en innigste begeerte nabij.... Noch
tans kust" hij haar, na de wederzijdsche bekente
nis, niet; hij gaat heen, op reis, om zichzelf te
hervinden en tot klaarheid te komen, en laat Martha
onder de hoede van den te weinig mannelijken,
haar onderdanig" en derhalve vruchteloos
beminnenden Gecrge.
Doch ook na zijn vertrek, en desondanks, blijkt
hoe dit oogenblik van erkenning zegenrijk is
geweest, hoe de Liefde de toovermacht bezit
het leven te verklaren en op te heffen, hoe zij de
latente krachten staalt, den zin voor burgerdeugd
en plichtsbetrachting nog op verren afstand
sterkt. Martha, die alles maar liet verslonzen,
maakt van de woonschuit een vriendelijke woning;
voor George, dien zij niet vermocht lief te hebben,
dien zij in haar armoede beloog en bestal, wordt
zij zacht en goed.... een moeder. En wanneer
haar kindje geboren wordt, is met de herinnering
aan het verleden, ook de onreinheid van haar
afgewischt. Een blijde geboorte, trots alles.
Van Goor. keert terug. Doch niet, zooals Martha
gehoopt heeft, om haar en het kind te halen. Hij
kent thans zichzelf, nu het groote licht in hem
schijnt, en hij weet, dat zijn krachten ontoereikend
zullen zijn in deze complete" vrouw de
onontbeerlijke illusie zijner mannelijke meerder
heid op te houden. En dat alles verloren zal zijn,
zoodra hij zich gewonnen verklaart, zijn indivi
dualiteit, die zijn eenzaam koninkrijk is, prijs
geeft. De eeuwige strijd, waarin ook het jonge
leven, waarvoor zij verantwoordelijk zijn, ten
gronde zou gaan.
Boven het oogenblik, waarop zij elkaar in liefde
OLOO
TVVB/1K.
_ f 0.2 3 ^
&N
begeerden zonder elkander te beroeren, boven deze
heilige communie, kan geen vervulling uit
stijgen. Hij vraagt Martha niet: de gave, hij vraagt
haar: het offer. Haar zoon moet zij hern afstaan.
Op dit kind, dat groeide in haar schoot terwijl
haar ziel leefde in en dóór hem, op dezen zoon der
onbereikbare Vrouw", die voor hem de Madonna
vertegenwoordigt, meent hij het hoogste recht te
mogen laten gelden. Op geen andere, reëele,
wijze kan hem na dezen droom het vaderschap nog
geworden, en iets moet een mensch in zijn eenzaam
heid blijven, waarin zijn beter-ik herleven, waarin
hij gelooven kan. Een kind. De nieuwe mensch.
Het is een zuiver gevoeld en schoon bedoeld
oogenblik als Martha hem onder dezen indruk
vrijwillig haar jong-geborene in de armen legt.
Ook zij, vrouw-van-illusie, heeft hier het hoogste,
wat haar gegeven kan zijn, bereikt. In blind ver
trouwen onderwerpt zij zich, trekt zich uit zijn
leven terug: Ja, als jij zegt, dat het niet mag,
hè? dan kan het niet...." Dit is het evange
lie der vrouw. In blinde liefde staat zij hem af
wat haar het dierbaarst is, want: hij moet toch
iets van mij mee hebben." Dit is het geluk der
vrouw. Martha heeft hiermede haar taak op deze
wereld volbracht en haar dood, dien zij zoekt in
het water dat om de woonschuit spoelt, is zacht.
Aan George schonk zij de herinnering aan deze
laatste schoone weken, waarin hij zijn liefde voor
haar boven zijn eigenliefde voelde gaan, en niet
meer begeerde dan een anders geluk. Aan van
Goon gaf zij het geloof in het menschdom, want in
de tot elk offer bereide liefde, terug. De mensch is
goed. Maar de liefde alleen wijst ons de wonderbare
wegen....
Veel van dit goede en schoone moet Defresne
voor den geest hebben gezweefd, zonder dat het
hem gelukte er vorm en bezieling aan te geven. Wij
moeten er naar raden, en wanneer wij ons in zijn
bedoelingen vergissen, is dit niet onze schuld.
Het is een chaos gebleven, waarin alken een
groot talent orde had kunnen scheppen. Doch in de
ditpte flitst het. En onverschillig laat het niet.
De vertolkers (Charlotte Kohier, Alb. van Dalsuin,
en Henri Eerens, regie Ed. Verkade) hebben er
hun best op gedaan. Het eerste bedrijf, opgezet
in den geëxalteerden en gekwelden toon, dien
Charlotte Kohier op het tooneel brengt, en die in
zijn felheid voor de stijging al vreezen deed,
kwam mij knap gespeeld voor. In het tweede
werkten de uiterlijke omstandigheden de
schuit, die dreigde te zinken te weinig mee,
om tot den climax te geraken. Het werven",
afstooten en aantrekken, tusschen van Goon en
Martha, kreeg hier ook een te banale nadrukkelijk
heid, doordat Charlotte Kohier de deerne" in
zich te sterk kleurde, en de naar overgave hun
kerende vrouw te zwak aangaf. Het derde bedrijf
bezweek. Het langzaam tempo, de krampachtige
pogingen om de sentimenteele uitweidingen van
den schrijver te verinnigen, hielden het niet.
Het werd een melo-drama. Ongetwijfeld hebben
hier, waar een zeldzaam voorkomend geval in
ons land de begaafde echtgenoote van den
tooneelschrijver het werk van haar man in de
vrouwelijke hoofdrol te dragen had, de zenuwen
parten gespeeld. Plus royaliste que Ie roi.... Doch
een belangwekkende, warm-doorleefde uitbeelding
was het niettemin. De rol van Van Goon (van
Dalsum) is mij uit de vertolking niet duidelijker
geworden. De onevenwichtigheid der figuur kwam
thans zóó sterk uit, dat het geestelijk overwicht
van den zich-zelf bezittenden man, nog toen hij
als overwinnaar" afging, in dit hibridisch doen
geheel verloren ging. Uit de aanwijzingen laten
zich intusschen de tegenstrijdigste opvattingen
verdedigen, en het uiterlijk van den speler
van Dalsum heeft een week, bewegelijk gelaat
en ik stel me het masker" van Van Goon streng
en verbeten voor draagt hier beslissend tot
den indruk bij.
Den beste van de drie vond ik Henri Eerens,
in de minder ingewikkelde rol van George",
de sterkste vertolking bovendien welke ik van
dezen speler ken. Hij had den gevoeligen eenvoud,
die het werk zuiverde en op menig hachelijk
oogenblik de situatie redde.
TOP NAEFF