De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 21 februari pagina 13

21 februari 1925 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2489 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 DIE GALERIE DES 19en JAHRHUNDERTS IN WEENEN Tijdens mijn verblijf in Weenen was het museum voor de kunst van de 19e eeuw in het Obere Belvédère, hoewel, behalve den catalogus,geheel ge reed, nog niet geopend.Wanneer men dan rondgeleid wordt door den amanuensis, beschouwt men alles niet zoo op zijn gemak, als men wel zou wenschen, en, al geeft deze voortreffelijke beambte alle gewenschte inlichtingen, toch ontgaat nog heel wat aan de waarneming, te meer daar de bezoeker wel gedwongen wordt zichlot den catalogus te wenden, wanneer hij niet enkel en alleen de werken direct op zich wil laten inwerken. Men heeft hier n.l. .geen naamplaatjes bij de kunstwerken aange bracht. Hiertegen richt zich een der zeer weinige bezwaren, die ik tegen deze musea heb. Als dit uit hyper-aesthetische overweging geschied is, kan men opmerken dat het nadeel van den minder schoonen aanblik van dergelijke plaatjes meteenige zorg en wat overleg uiterst gereduceerd wordt; geschiedde het uit de opvatting, dat ieder werk uitsluitend voor zich zelf moet spreken en het lezen der namen afleidt, dan staat daartegenover, ?dat de bezoeker onwillekeurig gedwongen wordt tot een naslaan in den (sedert verschenen) ?catalogus, wat nog meer afleidt. Maar mij interesseerden toen meer de vragen van .museum-technisc,hen aard dan de kunstwerken afzonderlijk. Wanneer men de 16 breede treden, die naar ?de eerste verdieping voeren, opgegaan is, ziet men vóór zich de groote marmerzaal die . het barokke midden van het paleis vormt, doch men slaat direct links af naar de eerste kamer. Nu is het eerste probleem: in welke volgorde zal men de kunstwerken verdeelen over de vertrekken, die op zich zelf ten aaneen;geschakelde reeks, met begin en einde, vormen? Het ligt voor de hand hierbij de historische ontwikkeling te volgen, ?waardoor een geleide lijke evolutie zich ?duidelijk en harmonisch afteekent; men mist dan echter de groote en .boeiende tegenstelling en. Ook kan men de nationale kunst scheiden van de buitenlandsche en dan zal men bij voorkeur met de kunst van het eigen land, die, uit den aard der zaak, het meest compleet vertegenwoordigd is, beginnen. Volgens beide .systemen vindt dan het beste min of meer toevallig 2ijn plaats. Tenslotte zal de aard van zekere ver trekken zijn invloed laten gelden op hunne be stemming. Dit laatste was hier zeker het geval; -verd:r werd het laatste van de twee boven aan gegeven systemen hier gevolgd, behalve dat met Buitenlandsche kunst aangevangen is. De eerste twee vertrekken zijn gewijd aan Fransche, het ?derde en een gedeelte van het vierde aan RijksDuitsche meesters. Het spreekt vanzelf, dat in een groot rijk als het oude Oostenrijk, in de 19e eeuw vele knappe kunstenaars vele zeer goede werken gemaakt hebben. Waar nu dit Museum, in het algemeen gesproken, een zeer goede samenstelling van die kunst vertoont, met menig hoofdwerk, zal men :zich meermalen kunnen verheugen over een waar lijk mooi schilderij (de sculptuur is zeer onbelang rijk vertegenwoordigd). Doch het is ook een feit ?dat Oostenrijk in deze periode weinig meesters van den eersten rang voortgebracht heeft, en zich niet in de schaduw van b.v. de Fransche kunst kan stellen. Wanneer men dan bedenkt dat de hier aanwezige Fransche werken, zonder nu direct het allerbeste te zijn, goede voorbeelden genoemd Jcunnen worden, begrijpt men, dat die eerste zalen dadelijk het belangrijkste bieden, dat in dit Museum te vinden is. Dit heeft ontegenzeggelijk een groot voordeel, wel de overweging waard, daar de bezoeker nu geheel frisch, niet door vele vertrekken met minder imposante werken vermoeid voor het beste komt ie staan. Bovendien kan men ook aan de tegen overgestelde zijde beginnen of van de groote mar merzaal uit, naar twee kanten zijn rondgang aanvangen. Na die eerste zalen komt men in een reeks van 12 vertrekken, in het midden onderbroken door de marmerzaal, op zich zelf, met haar zware barokdecoratie, o.a. de vier geweldige atlanten, die den hoogen koepel torsen, zeer bezienswaard en r.iet als museumzaal gebruikt. Door die 12 vertrekken volgt men geleidelijk de ontwikkeling van de Oostenrijksche 19e eeuwsche kunst, terwijl men boven in kleinere vertrekken de meer intieme werken, in dikwijls zeer rijke verzamelingen van een enkelen meester (Waldmüller, Ptttenkofin) en cartons en teekeningcn kan bestudeeren. In deze ontwikkeling is de Duitsche kunst niet altijd van de Oostenrijksche gescheiden, en terecht. De inrichters van dit museum hadden het groote voordeel van overvloedige ruimte voor de 547 kunstwerken, die de catabgus vermeldt, terwijl ruime fondsen beschikbaar geweest schijnen te zijn voor de aankleeding der zalen. (Of is dit een schijn, te danken aan de bijzondere regisseurs kunst van de directie? Men krijgt hier den indruk, of het den directeur met zijn staf gelukt is, zijn ideaal sterk te benaderen. Hij zelf zal den afstand, die hem daar van scheidt, wel niet zoo gering vinden, maar hij mag er trot^ch ap zijn, dit effect bereikt te hebben. De aankleeding der zalen, met haar steeds wisselende en vaak zeer sterk kleurige muurbespanningen, zonder uitzonde ring in fijne harmonie met de kunstwerken, waar voor ze bestemd zijn, beh:>ort tot het meest ver rassende en origineele, dat men op museumgebied kan aantreffen. Dit museum kan een uiterst instructieve leerschool vormen voor rruiseumWeenen. Barok Museum ambtenaren. Ik kan hier niet zaal voor zaal be schrijven (het geschreven woord zou ook geenszins een juisten indruk geven) maar wel trachten het meest in het oog vallende te memoreeren. Een opmerking ga nog vooraf: er is geen enkele bovenlichtzaal, ieder vertrek heeft groote, geheel onbedekte of gelijkmatig licht-versluierde vensters. Overal zijn parketvloeren. De eerste kamer heeft een eiken met goud gebiesde lambrizeering en daarboven een krachtig helder rooddamast behang. Voor den achterwand staat in het midden de prachtige bronzen kop van Rochefort door Rtdin. Ter weerszijden slechts twee schilderijen, van Courbet, Ribot (de Jager !) en Diaz (een prachtige zee). Op den rechterwand hangen enkel twee imposante Courbets, daartegen over een goede Monet (Visschers in de Seine, Passy 1882) tusschen twee naaktfiguren van Renoir. Twee kleine werken naast de ingangsdeur kon ik niet identificeeren. Zeer merkwaardig is dan de aankleeding van de tweede kamer. Deze heeft een wit met gouden lambrizeering. Daarboven zijn de muurvlakken met effen zwarte zijde bespannen, in wit met gouden omlijstingen gevat; de hoeken tegenover de ramen echter zijn bekleed met effen dofwijnroode stof, tot aan den vloer doorloopend. Daarvoor zijn, diagonaal in de kamer, beeldhouw werken, beide gehurkte figuren geplaatst. Op de zwarte muurvlakken hangen, aan den achter wand, een sterke en groote Sancho Pancha van Daumier tusschen drie zeer romantische ruitertafereeltjes van Michaowski en een klein circus van Daumier, twee aan twee boven elkander en bijzonder goed samengaande. Op den rechterwand Oéricault (Trompetter), Millet (de Eg, en Verlaten akker met kraaien) en een meisjes figuur in rood van Corot; daartegenover een mans portret (van ?) en, van Delacroix, een bloemstuk en de Worsteling met den Engel." In de derde kamer, met een behang van paarse gestreepte zijde boven een wit met gouden lam brizeering 5 buitengewoon mooie Schuchs, een Lenbach, een Triibner en een Eisenmenger; in de vierde, waar, boven een bruin beschc>t,een wijnrood geribde bespanning is aangebracht, prachtige Leibl's.cen Haider,een Triibner en van den grooten Ojstenrijkschen meester Marees een paar belang wekkende portretten. Dan volgt weder een van die bijzonder gewaagde, maar ook buitengewoon geslaagde oplossingen, die dit museum vooral belangrijk maken: een smal, doodloopend gangetje, achter langs deze kamer voert door een deur in het midden van den achter wand in de eerste Oostenrijksche zaal, aan de andere zijde van het gebouw liggend, en met het uitzicht over de tuinen op het Untere Belvédère. Het gangetje is geverfd in Wedgwoodblauw. Daar in staat, tegenover de deur, en dus daardoor ingelijst, wanneer men in de kamer staat, een typitche directoire-marmeren groep van Kiesling (Mars met Venus en Amor). De kamer heeft boven een wit met gouden lambris een behang van bleekcobaltblauvve zijde, waartegen de portretstukken van Füger, uit den tijd van omstreeks 1800, hangen. Men vindt dan een vertrek met hel geel ge streepte zijde, en schilderijen uit den Biedermeyertijd, terwijl de daarop volgende kamer tegen een wit- en tabaksbruin gestreepte bespanning het groote ruiterportret van David (Napoleon) op den achterwand, vier Italiaansche landschap pen van Rebell op de zijwanden heeft. Dan komt men in een grootere zaal, waarvan de muren dofgrocn geverfd zijn om een passenden achtergrond te vormen voor drie omvangrijke stukken van Krafft: de slag bij Asperen, en het Vertrek en de Terugkeer van den landweerman (pi. m. 1815). Aan de andere zijde van de Oroote Marmer zaal vindt men een ietwat rijkere ornamentatie, in overeenstem ming met den gewijzigden stijl der kunstwer ken. De eerste zaal heeft een plafondstuk en een wit-tnet-gouden lam brizeering. Daar staat, tegen den achterwand, de vrijwel ongenietbare Künger, Paris oordeel, van 1885, in eigen over dadige omlijsting van hout met gips; terwijl Gele zaal teëen de bruin met Soud gestippelde muren schil derijen van Böcklin en Feuerbach hangen. D^ uit laat-romantischcn geest gesproten werken van Canon en Rahl volgen in een zaal, waar op den donkerblauwen wand een groot dofrood patroon geschabloneerd is. Dan volgt de groote Makartzaal waar een rijke nieuw barokke betimmering met veel goud en spiegels behouden is en de wandvakken met wijnrood damast zijn bekleed. Nu wendt men zich weer naar de voorzijde van het gebouw, waar in eenige kleinere vertrekken intiemere Oostenrijksche werken hangen tegen wisselende wandbekleedingen, lichtgroen gestreept, licht vaal-blauwe en donker staalblauwe ripstof. Op de tweede verdieping vindt men dan een lange reeks kleinere vertrekken, lager van zoldering,gestoffeerd met goede, zeer eenvoudige poque meubels, uit de keizerlijke paleizen afkomstig, vooral empire en biedermeyer. Ook hier wisselt de wandkleur voortdurend. Voor nu van deze model musea afscheid te nemen, nog een enkel woord over de catalogi; van beide musea zijn groot-octaaf boeken ver schenen waarin een uitvoerig beschrijvende, documenteerende catalogus en goede afbeeldingen van alle kunstwerken te vinden zijn. Van het Untere Belvédère bovendien interieur opnamen van alle vertrekken. De catalogus van dit laatste voert van vertrek naar vertrek, ook de zalen zelf en de decoratie volledig beschrijvend; die van het Obere Belvédère is alphabetisch geordend. G. KNUTTEL WZN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl