Historisch Archief 1877-1940
No. 2489
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
DIE GALERIE DES 19en
JAHRHUNDERTS IN WEENEN
Tijdens mijn verblijf in Weenen was het museum
voor de kunst van de 19e eeuw in het Obere
Belvédère, hoewel, behalve den catalogus,geheel ge
reed, nog niet geopend.Wanneer men dan rondgeleid
wordt door den amanuensis, beschouwt men alles
niet zoo op zijn gemak, als men wel zou wenschen,
en, al geeft deze voortreffelijke beambte alle
gewenschte inlichtingen, toch ontgaat nog heel wat
aan de waarneming, te meer daar de bezoeker wel
gedwongen wordt zichlot den catalogus te wenden,
wanneer hij niet enkel en alleen de werken direct
op zich wil laten inwerken. Men heeft hier n.l.
.geen naamplaatjes bij de kunstwerken aange
bracht. Hiertegen richt zich een der zeer weinige
bezwaren, die ik tegen deze musea heb. Als dit
uit hyper-aesthetische overweging geschied is,
kan men opmerken dat het nadeel van den minder
schoonen aanblik van dergelijke plaatjes meteenige
zorg en wat overleg uiterst gereduceerd wordt;
geschiedde het uit de opvatting, dat ieder werk
uitsluitend voor zich zelf moet spreken en het
lezen der namen afleidt, dan staat daartegenover,
?dat de bezoeker onwillekeurig gedwongen wordt
tot een naslaan in den (sedert verschenen)
?catalogus, wat nog meer afleidt.
Maar mij interesseerden toen meer de vragen van
.museum-technisc,hen aard dan de kunstwerken
afzonderlijk.
Wanneer men de 16
breede treden, die naar
?de eerste verdieping
voeren, opgegaan is,
ziet men vóór zich de
groote marmerzaal die .
het barokke midden
van het paleis vormt,
doch men slaat direct
links af naar de eerste
kamer. Nu is het eerste
probleem: in welke
volgorde zal men de
kunstwerken verdeelen
over de vertrekken, die
op zich zelf ten
aaneen;geschakelde reeks, met
begin en einde, vormen?
Het ligt voor de hand
hierbij de historische
ontwikkeling te volgen,
?waardoor een geleide
lijke evolutie zich
?duidelijk en harmonisch
afteekent; men mist dan
echter de groote en
.boeiende tegenstelling
en. Ook kan men de
nationale kunst scheiden
van de buitenlandsche
en dan zal men bij
voorkeur met de kunst
van het eigen land, die,
uit den aard der zaak,
het meest compleet
vertegenwoordigd is,
beginnen. Volgens beide
.systemen vindt dan het beste min of meer toevallig
2ijn plaats. Tenslotte zal de aard van zekere ver
trekken zijn invloed laten gelden op hunne be
stemming. Dit laatste was hier zeker het geval;
-verd:r werd het laatste van de twee boven aan
gegeven systemen hier gevolgd, behalve dat met
Buitenlandsche kunst aangevangen is. De eerste
twee vertrekken zijn gewijd aan Fransche, het
?derde en een gedeelte van het vierde aan
RijksDuitsche meesters.
Het spreekt vanzelf, dat in een groot rijk als
het oude Oostenrijk, in de 19e eeuw vele knappe
kunstenaars vele zeer goede werken gemaakt
hebben. Waar nu dit Museum, in het algemeen
gesproken, een zeer goede samenstelling van die
kunst vertoont, met menig hoofdwerk, zal men
:zich meermalen kunnen verheugen over een waar
lijk mooi schilderij (de sculptuur is zeer onbelang
rijk vertegenwoordigd). Doch het is ook een feit
?dat Oostenrijk in deze periode weinig meesters
van den eersten rang voortgebracht heeft, en zich
niet in de schaduw van b.v. de Fransche kunst
kan stellen. Wanneer men dan bedenkt dat de
hier aanwezige Fransche werken, zonder nu direct
het allerbeste te zijn, goede voorbeelden genoemd
Jcunnen worden, begrijpt men, dat die eerste
zalen dadelijk het belangrijkste bieden, dat in dit
Museum te vinden is.
Dit heeft ontegenzeggelijk een groot voordeel,
wel de overweging waard, daar de bezoeker nu
geheel frisch, niet door vele vertrekken met minder
imposante werken vermoeid voor het beste komt
ie staan. Bovendien kan men ook aan de tegen
overgestelde zijde beginnen of van de groote mar
merzaal uit, naar twee kanten zijn rondgang
aanvangen.
Na die eerste zalen komt men in een reeks van 12
vertrekken, in het midden onderbroken door de
marmerzaal, op zich zelf, met haar zware
barokdecoratie, o.a. de vier geweldige atlanten, die den
hoogen koepel torsen, zeer bezienswaard en r.iet
als museumzaal gebruikt. Door die 12 vertrekken
volgt men geleidelijk de ontwikkeling van de
Oostenrijksche 19e eeuwsche kunst, terwijl men
boven in kleinere vertrekken de meer intieme
werken, in dikwijls zeer rijke verzamelingen van
een enkelen meester (Waldmüller, Ptttenkofin)
en cartons en teekeningcn kan bestudeeren. In
deze ontwikkeling is de Duitsche kunst niet altijd
van de Oostenrijksche gescheiden, en terecht.
De inrichters van dit museum hadden het groote
voordeel van overvloedige ruimte voor de 547
kunstwerken, die de catabgus vermeldt, terwijl
ruime fondsen beschikbaar geweest schijnen te
zijn voor de aankleeding der zalen. (Of is dit een
schijn, te danken aan de bijzondere regisseurs
kunst van de directie? Men krijgt hier den
indruk, of het den directeur met zijn staf gelukt
is, zijn ideaal sterk te benaderen. Hij zelf zal den
afstand, die hem daar van scheidt, wel niet zoo
gering vinden, maar hij mag er trot^ch ap zijn, dit
effect bereikt te hebben. De aankleeding der
zalen, met haar steeds wisselende en vaak zeer
sterk kleurige muurbespanningen, zonder uitzonde
ring in fijne harmonie met de kunstwerken, waar
voor ze bestemd zijn, beh:>ort tot het meest ver
rassende en origineele, dat men op museumgebied
kan aantreffen. Dit museum kan een uiterst
instructieve leerschool vormen voor
rruiseumWeenen. Barok Museum
ambtenaren. Ik kan hier niet zaal voor zaal be
schrijven (het geschreven woord zou ook geenszins
een juisten indruk geven) maar wel trachten het
meest in het oog vallende te memoreeren.
Een opmerking ga nog vooraf: er is geen enkele
bovenlichtzaal, ieder vertrek heeft groote, geheel
onbedekte of gelijkmatig licht-versluierde vensters.
Overal zijn parketvloeren.
De eerste kamer heeft een eiken met goud
gebiesde lambrizeering en daarboven een krachtig
helder rooddamast behang. Voor den achterwand
staat in het midden de prachtige bronzen kop van
Rochefort door Rtdin. Ter weerszijden slechts
twee schilderijen, van Courbet, Ribot (de Jager !)
en Diaz (een prachtige zee). Op den rechterwand
hangen enkel twee imposante Courbets, daartegen
over een goede Monet (Visschers in de Seine,
Passy 1882) tusschen twee naaktfiguren van
Renoir. Twee kleine werken naast de ingangsdeur
kon ik niet identificeeren.
Zeer merkwaardig is dan de aankleeding van de
tweede kamer. Deze heeft een wit met gouden
lambrizeering. Daarboven zijn de muurvlakken
met effen zwarte zijde bespannen, in wit met
gouden omlijstingen gevat; de hoeken tegenover
de ramen echter zijn bekleed met effen
dofwijnroode stof, tot aan den vloer doorloopend.
Daarvoor zijn, diagonaal in de kamer, beeldhouw
werken, beide gehurkte figuren geplaatst. Op
de zwarte muurvlakken hangen, aan den achter
wand, een sterke en groote Sancho Pancha
van Daumier tusschen drie zeer romantische
ruitertafereeltjes van Michaowski en een klein
circus van Daumier, twee aan twee boven
elkander en bijzonder goed samengaande. Op den
rechterwand Oéricault (Trompetter), Millet (de
Eg, en Verlaten akker met kraaien) en een meisjes
figuur in rood van Corot; daartegenover een mans
portret (van ?) en, van Delacroix, een bloemstuk
en de Worsteling met den Engel."
In de derde kamer, met een behang van paarse
gestreepte zijde boven een wit met gouden lam
brizeering 5 buitengewoon mooie Schuchs, een
Lenbach, een Triibner en een Eisenmenger; in de
vierde, waar, boven een bruin beschc>t,een wijnrood
geribde bespanning is aangebracht, prachtige
Leibl's.cen Haider,een Triibner en van den grooten
Ojstenrijkschen meester Marees een paar belang
wekkende portretten.
Dan volgt weder een van die bijzonder gewaagde,
maar ook buitengewoon geslaagde oplossingen, die
dit museum vooral belangrijk maken: een smal,
doodloopend gangetje, achter langs deze kamer
voert door een deur in het midden van den achter
wand in de eerste Oostenrijksche zaal, aan de
andere zijde van het gebouw liggend, en met het
uitzicht over de tuinen op het Untere Belvédère.
Het gangetje is geverfd in Wedgwoodblauw. Daar
in staat, tegenover de deur, en dus daardoor
ingelijst, wanneer men in de kamer staat, een
typitche directoire-marmeren groep van Kiesling
(Mars met Venus en Amor). De kamer heeft boven
een wit met gouden lambris een behang van
bleekcobaltblauvve zijde, waartegen de portretstukken
van Füger, uit den tijd van omstreeks 1800, hangen.
Men vindt dan een vertrek met hel geel ge
streepte zijde, en schilderijen uit den
Biedermeyertijd, terwijl de daarop volgende kamer tegen een
wit- en tabaksbruin gestreepte bespanning het
groote ruiterportret van
David (Napoleon) op
den achterwand, vier
Italiaansche landschap
pen van Rebell op de
zijwanden heeft. Dan
komt men in een
grootere zaal, waarvan
de muren dofgrocn
geverfd zijn om een
passenden achtergrond
te vormen voor drie
omvangrijke stukken
van Krafft: de slag bij
Asperen, en het Vertrek
en de Terugkeer
van den landweerman
(pi. m. 1815).
Aan de andere zijde
van de Oroote Marmer
zaal vindt men een
ietwat rijkere
ornamentatie, in overeenstem
ming met den
gewijzigden stijl der kunstwer
ken. De eerste zaal heeft
een plafondstuk en een
wit-tnet-gouden lam
brizeering. Daar staat,
tegen den achterwand,
de vrijwel ongenietbare
Künger, Paris oordeel,
van 1885, in eigen over
dadige omlijsting van
hout met gips; terwijl
Gele zaal teëen de bruin met Soud
gestippelde muren schil
derijen van Böcklin en Feuerbach hangen. D^
uit laat-romantischcn geest gesproten werken van
Canon en Rahl volgen in een zaal, waar op den
donkerblauwen wand een groot dofrood patroon
geschabloneerd is. Dan volgt de groote Makartzaal
waar een rijke nieuw barokke betimmering met
veel goud en spiegels behouden is en de
wandvakken met wijnrood damast zijn bekleed.
Nu wendt men zich weer naar de voorzijde van
het gebouw, waar in eenige kleinere vertrekken
intiemere Oostenrijksche werken hangen tegen
wisselende wandbekleedingen, lichtgroen gestreept,
licht vaal-blauwe en donker staalblauwe ripstof.
Op de tweede verdieping vindt men dan een
lange reeks kleinere vertrekken, lager van
zoldering,gestoffeerd met goede, zeer eenvoudige poque
meubels, uit de keizerlijke paleizen afkomstig,
vooral empire en biedermeyer. Ook hier wisselt
de wandkleur voortdurend.
Voor nu van deze model musea afscheid te
nemen, nog een enkel woord over de catalogi;
van beide musea zijn groot-octaaf boeken ver
schenen waarin een uitvoerig beschrijvende,
documenteerende catalogus en goede afbeeldingen van
alle kunstwerken te vinden zijn. Van het Untere
Belvédère bovendien interieur opnamen van alle
vertrekken. De catalogus van dit laatste voert
van vertrek naar vertrek, ook de zalen zelf en de
decoratie volledig beschrijvend; die van het Obere
Belvédère is alphabetisch geordend.
G. KNUTTEL WZN