De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 21 februari pagina 6

21 februari 1925 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2489 GELUK door ANDREAS LATZKO Zelfs voor onze in den billioenendans der inflatie getraineerde hersens zou het een moeilijke taak zijn om te schatten, hoe v?ak in het eerste etmaal van het nieuwe jaar, over do geheele aarde, in alle talen, wel het woord geluk" uitgesproken zou zijn. En hoe weinigen toch zouden, als men hun gevraagd had, hun wensch nader te omschrij ven, met juistheid hebben kunnen zeggen, wat den mensch met zekerheid gelukkig maakt, wat hij in elk geval bezitten moet om door zijn naasten gelukkig geprezen te worden? Het banale woord: gezondheid in de eerste plaats, zou waar schijnlijk de mecsten uit de eerste verlegenheid geholpen hebben, hoewel ieder weet dat gezondheid niemand belet zich ongelukkig te gevoelen, en dat gezondheid slechts geluk kan brengen, wanneer zij een poos lang ontbeerd moest worden en daarna hervonden wordt, in den vorm van genezing derhalve; maar gezond worden is niet hetzelfde als gezondheid. Wat wij elkaar wederzijds .als geluk" plegen toe te wenschcn, ir namelijk haast altijd iets negatief?, het wegblijven van bijzonder ongeluk, het verschoond-blijven van ziekte, gebrek, een zaamheid, dooüen al het overige dat wij vreezen. Is het echter werkelijk al geluk dat men geen ongeluk heeft? Is het werkelijk aldus gesteld, dat iemand zich gelukkig gevoelt, als hij 's morgens gezond uit bed springt, zijn ontbijt gereed vindt staan, geen pijn en geen ziekteverschijnselen bespeurt, en den kleinen kring zijner naasten voltallig en eveneens zonder euvelen w,-dervindt? Als wij een uitzondering maken voor den waren vrome, die eiken zonsopgang en elke bete broods bewust en dankbaar uit ods vaderhand in ontvangst neemt dan kan van ha.ist de gansche overige menschheid beweerd worden, dat zij het als van-zelf-sprekend beschouwt wanneer zij geen ongeluk heeft, terwijl slechts schaarsche nitzonderingsmenschen blijde vermogen te zijn in het genot van voordeelen wier afwezigheid pas als iets onaangenaams opvalt. Hoe afgezaagd, ja onnoozel het voorbeeld ook klinken moge, toch moet er aan herinnerd worden, dat bij een aanval van hevige kiespijn alle ver langen uitloopt op dien cunen wensch: van de pijn verlost te worden ! Welk een geluk, niets, niets meer te voelen op de plek waar gloeiende ijzers branden ! Hoe bcnijdenswaard lijken den gefolterde de gelukkige voorbijgangers die zich ganschelijk onbewust ervan zijn, tanden in den mond te hebben ! Wie dit voorbeeld te onnoozel acht, vervange de kiespijn door eenige andere smart naar zijn keuze, trachte zich in te dtnken in de felle afgunst van den dakloozc voor elk verlicht venster, of van den hongerlijder die verzadigden uit een eethuis ziet komen, en hij overwege dan of hij in zijn leven vaak menschen ontmoet heeft, die met stralende oogen verheugd waren enkel omdat een verwarmd huis hen wachtte, bezorgdheid voor voedsel en gezondheid verre van hen bleef. In deze huisbakken waarheden schuilt meer dan de stof voor een Zondagspreek. Ontspruit het jammerlijke leegheidsgevoel niet meestal aan het onvermogen, om tusschen herinnering en verlangen ook het bezit van het juist ondergane oogenblik, ook het reeds long veroverde en nog niet verlorene als een geschenk te genieten? Reeds het kind trekt met trots den nieuwen wintermantel aan, maar na enkele dagen weet het al niet meer dat het iets aan het lichaam draagt dat een bron van vreugde was en het eigenlijk nog altijd zou kunnen zijn. Het ziet. immers ook de volwassenen in uitgelaten vreugde over de genezing of den terug keer van verwanten, en ziet na enkele dagen reeds onverschillige gezichten, hoort geprikkelde woor den, is getuige van ontstemming bij geringe aan leiding tusschen dezelfde menschen die elkaar toch ontbeerden, doch niet meer in staat zijn elkanrs bijzijn als geluk te gevoelen. De hongerige zal den verzadigde, de zieke den gezonde, de eenzame het voorbijgaand paartje gelukkig" achten, omdat bij die anderen juist zijn vurig verbngcn vervuld is. En toch is zelden iemand zoodanig van alles verlaten, dat hij niet ook vervulde wenschen onbemerkt in zich omdraagt. Hoe zou de arme. die den rijkdom ziet voorbijsnellen, verbaasd zijn zoo hij een blik kon werpe.n in de wurgende onrust, den bezorgden onvrede van den benijden ge lukkige" ! En welk een verrassing zou het zijn wanneer het lot als een arts voor elke ontevreden heid een bezoeking gereed hield, het plotseling verlies van een bezit dat allang in den donkeren hoek der gewoonte geraakt was ! Wat helpt het, dat wij elkaar geluk wenschen, het fel verlangen naar geluk in ons zelvon hoog doen oplaaien, zoo vaak een nieuwe kalender op tafel komt, de geboortedag verjaart, het ineenvloeien van twee levenswegen voor het altaar een nieuw tijdperk opent? Wie weet niet, dat hetzelfde onvermogen om eenmaal vermecsterd bezit voort durend als winst te genieten, ook ons gemoedsleven arm aan geluk maakt, gelijk alles worden moet, wanneer slechts de oogenbliksroes der vervulling en de zoete melancholie der herinnering macht over ons hebben. Wie heeft niet met hartstochtelijke belangstelling den taaien strijd waargenomen van een vriend om het bezit eener vrouw die voor hem het geluk scheen, en wie heeft dan niet later verbaasd gezien, dat onbeteekenende onaan genaamheden, zooals elke dag ze oplevert, vol doende zijn om alle herinnering aan het vurige verlangen spoorloos te begraven in ontstemming? Of volstaat niet een te-laat-komcn, een ongelukkig woord, om het met duizend listen bereikte, door duizend gevaren omgeven samenzijn, dat vroeger de zaligheid beteekendc, in onwillig gedragen ergernis te veranderen, ni-'t wijl de liefde uitgedoofd is een gedwongen scheiding, ziekte of dood zouden haar aanstonds in den ouden gloed doen opvlammen, maar wijl ons allen de zin voor het heden ontbreekt, wijl wij r.iet geleerd hebben het geluk anders te genieten dan in de schaduw van het ongeluk. Niet de vervulling van alle wenschen kan ons het geluk schenken, want vervulling is uitputting en geluk is verhoogd levensgevoel, anders niet. De zieke grijsaard in den rolstoel, wiens knoken van pijn doorvreten worden, terwijl rondom hem ellende en worsteling in de armen van den slaap gesust zijn, die hopelooze, door smarten uitgeteerde jammergestalte, als een uurtje iang de foltering vermindert, als in zijn dompige kamer de lentezon door het open venster binnenstroomt, als een bloemengroet geur en kleur van het leven tot hem brengt -- om dat beetje troost, om dien korten wapenstilstand van den jammer sluiten de beenige handen zich met een vurigheid, onbe kend zelfs bij den jongeling, toen die nog aan den drempel van het leven stond, toen daden hem riepen, liefde om hem wierf, in zijn aderen kracht voor duizend vreugden schuimde. In zulke oogen, die reeds den dood weerkaatsen, kan een wondere zaligheid opvlammen, een dankbaarheid die werkelijk het geluk is, het geluk om het bezit van een zonnige ure, van een teeder woord, van een betooverenden afscheidsglimlach der wereld. De zelfde wereld, die een* al haar rijkdommen vlak bij dezelfde handen gelegd had, zonder denzelfden gelukkigen dank te oogsten. Want voor jonge oogen kan het geringste, een onvriendelijk woord van den chef, de mislukking van een n-dagsvoornemen, de krenking van elke ijdelheid, elke hindernis alle heerlijkheden verduisteren, zooals een kerk achter een briefkaart verdwijnt, als men die maar dicht genoeg voor het oog houdt. En hoeveel geluk zouden wij toch kunnen genieten, als wij maar wilden leeren onze gedach ten den migekcerdcn weg op te sturen Daar stnat op den hoek van de straat een man op de grenzen van den ouden dng. Zijn door zestig levensjaren doorploegd gelaat krimpt ineen, als hij 'de voorbijsnellende schooljeugd nablikt, als hij een jongen man in ijverig gesprek met een lachend meisje ziet. In de versteende aderen vlamt het verterend vuur van machteloos verlangen op; eigen herinneringen gloeien in het giftig licht van nijd en berouw. De bankroete levensspeler be merkt, als hij zijn opvolger aan de speeltafel ziet, met ongelooflijke scherpzinnigheid alle kansen. Uit het diepst van zijn hart rijst de vertwijfelde kreet op: nog nmaal jong te zijn !.. . . En den ander, die met het goud zijner jeugd rammelend aan den ingang staat, hem ontlokt die kreet slechts den medelijdenden glimlach der onwetend heid, die niet vermoedt hoe hoog de inzet is dien eik uur wcggrist.... Hoeveel geluk, in de heerlijkste beteekenis van het woord, zou er weggelegd zijn, als het andersom mogelijk ware, ? als de jonge man, die door een ontgoocheling, een verlies verbitterd is, kon leeren om den grijsaard te denken. Hoeveel geluk ware er weggelegd, als de teleurgestelde, de karig bedachte, als allen die hopeloos-bcgeerig den nacht doorwoelen, den blik konden richten op de verlichte vensters van het ziekenhuis, als men de spelden prikken, de wonden zelfs van don strijd om het bestaan vergeten kon, door het zaligend be/.it van gelijkmatig kloppende polsen, van licht buigzame gewrichten, van een vrij ademende borst. Hoeveel geluk zou er zijn onder ieder dak, ouder een versleten jak zoogoed als ouder een kostbaren bontmantel, wanneer wanneer elk be/.it slechts zou herinneren aan het verlorjügaan ervan, aan de hardheid dnr ontbering, en Ivt niet juist andersom gesteld ware. Zeker hoeft nïen niet te twijfelen aan de treurige realiteit der armoede. Zeker moet men niet met den kop in het zand alle onrecht ontkennen. Zeker mag men niet het steenharde gelaat van ons huidig leven met goedkoop1.1 wijsheid blanketten. Maar minder dan de hopelons-zieke, du' de schoon heid van den zomermorgen bewust zijn stervend lichaam laat'doordringen, minder dan do blinde bedelaar, die blijde , het gekwctter dor vogels E. J. VAN SCHAICK MAKELAAR Korte Jansstraat 25b" - Utrecht WONINGBUREAU ASSURANTIES TELEFOON 125 beluistert, minder dan dezen hebben het toch stellig weinigen. Haast altijd zouden krampachtige vingers, die in nijd, haat en begeerte onbevredigd en teleurgesteld naar het onbereikbare grijpen, zich vredig kunnen sluiten om een oi ander bezit, dat enkel vergeten wordt, zoolang het niet ver dwenen is. En wat voor den enkeling geldt, geldt zeker voor het geheel. Is het niet het diepst verlangen dezer dagen, dat de tijden weer mochten worden zooals zij vóór den oorlog waren' En toch prees ook toen niemand het heden, wist ook toen niemand zich aan het einddoel zijner wenschen. Hoe diep de oorlog ons ook gebogen, hoe grondig hij ons uitgeplunderd heeft, - wie wil ontkennen, dat ook thans, juist als voor elf jaren, overal geluk verscholen ligt voor den verstandige, die geleerd heeft om ook uit het brood van liet heden rozijnen te zoeken, gelijk de herinnering ze zelfs uit het slechtste gebak van tiet verleden plukt. Boekbespreking AKCH. DE Vijzi:i.AER. De Vonk. Amsterdam 1924. P. N. van Kampen en Zn. In het begin heeft dit hoek iets aardigs. Het is het dagboek van een meisje, dat van adel is en in Leeuwarden woont, en ofschoon de ontboezemingen v;>n dit freuletje niet van e on heme'.bestormende belangrijkheid zijn, haar manier van schrijven heeft iets dat aantrekt, een accent van jeugd en frlschh.id, een zeker saus gê.ie, iets liefs en hartelijks, enfin, iets, waarbij men denkt, het kan wel wat worden. Maar het wordt niet veel. Want als men het dagboek verder leest, dan komen de/elfde opgewektheidjes, tierlantijntjes en frisschigheidjes telkens weer t'-rug. en dan buiken het alleen maar poovere trucjes te zijn, om het verhaaltje on peil te houden. Het freuletje trouwt met een Haagsche onbenulllgeid, is ongelukkig en laat zich scheiden, nadat er een nare historie met een dood kindje is gebeurd; ee i historie die natuurlijk tragisch had moeten zijn want de moeder verlangde naar een kind 'en de vader wou er geen hebben maar waarvan de tragiek geen oogenblik door de lectuur van het boek komt heer. breken. Het dagboek vloeit ovrer van vreemde woorden en uit drukkingen, en hoewel de stij' van den verbeel den leeftijd dat: meebreng1:, zijn deze bladzijden er zoo overdadig mee gelardeerd, dat het wel heel opzettelijk begint aan te doen. Een van de trucjes, waarvan ik hierboven sprak. Trouwens, als er iets wordt meegedeeld, van hetgeen de vader van het freuletje gezegd heeft, blijkt die ook nog al aan vreemde woorden verslingerd te zijn. Waarom moest het dagboek-meisje eigenlijk een Friezin zijn? Als we niet toevallig lazen, dat ze uit Leeuwarden kwam, zouden we hef bezwaar lijk raden. De eigenaardigheden van het Friesche karakter komen uit deze confessiones al heel vaag naar voren. ANTOON TIHKY. Otilcr S'nlc Gomani-ï' wak:\ Rotterdam 1024. Nijgh en Van Ditmar's Uitgevers Mij. Sinte-Oomarus is de patroon van Lier, en in de acht vertellingen, waaruit deze bundel bestaat, verplaatst de schrijver ons in de atmosfeer van dat Vlaamsche stadje. Thiry schrjft veel en velerlei; maar werk als dit geef t i dunkt mij, den aard van zijn beste kunnen aan. Het -/iju gemoedelijke kieine-stactsvertellingen, verbeeldingen van een voudige zielen; ze gaan met heel diep, deze schet sen, en ze zijn niet zeer kur.stig van bouw, maar de schrijver heeft de begijntjes en p»ckens, die de vertellingen bevolken, waargenomen met een goedmoedigen, trouwhartiejen humor, en hij vertelt van huu kleine levens met een vaak op roerende innigheid. Vooral is dat liet geval in het laatste verhaal vut den bundel, Het wandelend Begijntje", dat mij een van de best geslaagde vertellingen lijkt. H i; K M A N M i D u : N i> o K i' Levensverzekering Maatschcppij ..HAAR1>FM" Wllsonsplein 11 DE VOORDEELIGSTE TARIEVEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl