Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2489
GELUK
door ANDREAS LATZKO
Zelfs voor onze in den billioenendans der inflatie
getraineerde hersens zou het een moeilijke taak
zijn om te schatten, hoe v?ak in het eerste etmaal
van het nieuwe jaar, over do geheele aarde, in
alle talen, wel het woord geluk" uitgesproken
zou zijn. En hoe weinigen toch zouden, als men
hun gevraagd had, hun wensch nader te omschrij
ven, met juistheid hebben kunnen zeggen,
wat den mensch met zekerheid gelukkig maakt,
wat hij in elk geval bezitten moet om door zijn
naasten gelukkig geprezen te worden? Het banale
woord: gezondheid in de eerste plaats, zou waar
schijnlijk de mecsten uit de eerste verlegenheid
geholpen hebben, hoewel ieder weet dat gezondheid
niemand belet zich ongelukkig te gevoelen, en
dat gezondheid slechts geluk kan brengen, wanneer
zij een poos lang ontbeerd moest worden en daarna
hervonden wordt, in den vorm van genezing
derhalve; maar gezond worden is niet hetzelfde
als gezondheid.
Wat wij elkaar wederzijds .als geluk" plegen
toe te wenschcn, ir namelijk haast altijd iets
negatief?, het wegblijven van bijzonder ongeluk,
het verschoond-blijven van ziekte, gebrek, een
zaamheid, dooüen al het overige dat wij vreezen.
Is het echter werkelijk al geluk dat men geen
ongeluk heeft? Is het werkelijk aldus gesteld,
dat iemand zich gelukkig gevoelt, als hij 's morgens
gezond uit bed springt, zijn ontbijt gereed vindt
staan, geen pijn en geen ziekteverschijnselen
bespeurt, en den kleinen kring zijner naasten
voltallig en eveneens zonder euvelen w,-dervindt?
Als wij een uitzondering maken voor den waren
vrome, die eiken zonsopgang en elke bete broods
bewust en dankbaar uit ods vaderhand in
ontvangst neemt dan kan van ha.ist de gansche
overige menschheid beweerd worden, dat zij het
als van-zelf-sprekend beschouwt wanneer zij geen
ongeluk heeft, terwijl slechts schaarsche
nitzonderingsmenschen blijde vermogen te zijn in het
genot van voordeelen wier afwezigheid pas
als iets onaangenaams opvalt.
Hoe afgezaagd, ja onnoozel het voorbeeld ook
klinken moge, toch moet er aan herinnerd worden,
dat bij een aanval van hevige kiespijn alle ver
langen uitloopt op dien cunen wensch: van de
pijn verlost te worden ! Welk een geluk, niets,
niets meer te voelen op de plek waar gloeiende
ijzers branden ! Hoe bcnijdenswaard lijken den
gefolterde de gelukkige voorbijgangers die zich
ganschelijk onbewust ervan zijn, tanden in den
mond te hebben ! Wie dit voorbeeld te onnoozel
acht, vervange de kiespijn door eenige andere
smart naar zijn keuze, trachte zich in te dtnken
in de felle afgunst van den dakloozc voor elk
verlicht venster, of van den hongerlijder die
verzadigden uit een eethuis ziet komen, en hij
overwege dan of hij in zijn leven vaak menschen
ontmoet heeft, die met stralende oogen verheugd
waren enkel omdat een verwarmd huis hen
wachtte, bezorgdheid voor voedsel en gezondheid
verre van hen bleef.
In deze huisbakken waarheden schuilt meer
dan de stof voor een Zondagspreek. Ontspruit het
jammerlijke leegheidsgevoel niet meestal aan het
onvermogen, om tusschen herinnering en verlangen
ook het bezit van het juist ondergane oogenblik,
ook het reeds long veroverde en nog niet verlorene
als een geschenk te genieten? Reeds het kind
trekt met trots den nieuwen wintermantel aan,
maar na enkele dagen weet het al niet meer dat
het iets aan het lichaam draagt dat een bron van
vreugde was en het eigenlijk nog altijd zou kunnen
zijn. Het ziet. immers ook de volwassenen in
uitgelaten vreugde over de genezing of den terug
keer van verwanten, en ziet na enkele dagen reeds
onverschillige gezichten, hoort geprikkelde woor
den, is getuige van ontstemming bij geringe aan
leiding tusschen dezelfde menschen die elkaar toch
ontbeerden, doch niet meer in staat zijn elkanrs
bijzijn als geluk te gevoelen. De hongerige zal
den verzadigde, de zieke den gezonde, de eenzame
het voorbijgaand paartje gelukkig" achten,
omdat bij die anderen juist zijn vurig verbngcn
vervuld is. En toch is zelden iemand zoodanig van
alles verlaten, dat hij niet ook vervulde wenschen
onbemerkt in zich omdraagt. Hoe zou de arme.
die den rijkdom ziet voorbijsnellen, verbaasd zijn
zoo hij een blik kon werpe.n in de wurgende onrust,
den bezorgden onvrede van den benijden ge
lukkige" ! En welk een verrassing zou het zijn
wanneer het lot als een arts voor elke ontevreden
heid een bezoeking gereed hield, het plotseling
verlies van een bezit dat allang in den donkeren
hoek der gewoonte geraakt was !
Wat helpt het, dat wij elkaar geluk wenschen,
het fel verlangen naar geluk in ons zelvon hoog doen
oplaaien, zoo vaak een nieuwe kalender op tafel
komt, de geboortedag verjaart, het ineenvloeien
van twee levenswegen voor het altaar een nieuw
tijdperk opent? Wie weet niet, dat hetzelfde
onvermogen om eenmaal vermecsterd bezit voort
durend als winst te genieten, ook ons gemoedsleven
arm aan geluk maakt, gelijk alles worden moet,
wanneer slechts de oogenbliksroes der vervulling
en de zoete melancholie der herinnering macht over
ons hebben. Wie heeft niet met hartstochtelijke
belangstelling den taaien strijd waargenomen
van een vriend om het bezit eener vrouw die
voor hem het geluk scheen, en wie heeft dan niet
later verbaasd gezien, dat onbeteekenende onaan
genaamheden, zooals elke dag ze oplevert, vol
doende zijn om alle herinnering aan het vurige
verlangen spoorloos te begraven in ontstemming?
Of volstaat niet een te-laat-komcn, een ongelukkig
woord, om het met duizend listen bereikte, door
duizend gevaren omgeven samenzijn, dat vroeger
de zaligheid beteekendc, in onwillig gedragen
ergernis te veranderen, ni-'t wijl de liefde uitgedoofd
is een gedwongen scheiding, ziekte of dood
zouden haar aanstonds in den ouden gloed doen
opvlammen, maar wijl ons allen de zin voor
het heden ontbreekt, wijl wij r.iet geleerd hebben
het geluk anders te genieten dan in de schaduw
van het ongeluk.
Niet de vervulling van alle wenschen kan ons
het geluk schenken, want vervulling is uitputting
en geluk is verhoogd levensgevoel, anders niet.
De zieke grijsaard in den rolstoel, wiens knoken
van pijn doorvreten worden, terwijl rondom hem
ellende en worsteling in de armen van den
slaap gesust zijn, die hopelooze, door smarten
uitgeteerde jammergestalte, als een uurtje iang
de foltering vermindert, als in zijn dompige kamer
de lentezon door het open venster binnenstroomt,
als een bloemengroet geur en kleur van het leven
tot hem brengt -- om dat beetje troost, om dien
korten wapenstilstand van den jammer sluiten
de beenige handen zich met een vurigheid, onbe
kend zelfs bij den jongeling, toen die nog aan den
drempel van het leven stond, toen daden hem
riepen, liefde om hem wierf, in zijn aderen kracht
voor duizend vreugden schuimde. In zulke oogen,
die reeds den dood weerkaatsen, kan een wondere
zaligheid opvlammen, een dankbaarheid die
werkelijk het geluk is, het geluk om het bezit van
een zonnige ure, van een teeder woord, van een
betooverenden afscheidsglimlach der wereld. De
zelfde wereld, die een* al haar rijkdommen vlak
bij dezelfde handen gelegd had, zonder denzelfden
gelukkigen dank te oogsten. Want voor jonge
oogen kan het geringste, een onvriendelijk woord
van den chef, de mislukking van een
n-dagsvoornemen, de krenking van elke ijdelheid, elke
hindernis alle heerlijkheden verduisteren, zooals
een kerk achter een briefkaart verdwijnt, als men
die maar dicht genoeg voor het oog houdt.
En hoeveel geluk zouden wij toch kunnen
genieten, als wij maar wilden leeren onze gedach
ten den migekcerdcn weg op te sturen Daar
stnat op den hoek van de straat een man op de
grenzen van den ouden dng. Zijn door zestig
levensjaren doorploegd gelaat krimpt ineen, als hij
'de voorbijsnellende schooljeugd nablikt, als hij
een jongen man in ijverig gesprek met een lachend
meisje ziet. In de versteende aderen vlamt het
verterend vuur van machteloos verlangen op;
eigen herinneringen gloeien in het giftig licht van
nijd en berouw. De bankroete levensspeler be
merkt, als hij zijn opvolger aan de speeltafel ziet,
met ongelooflijke scherpzinnigheid alle kansen.
Uit het diepst van zijn hart rijst de vertwijfelde
kreet op: nog nmaal jong te zijn !.. . . En den
ander, die met het goud zijner jeugd rammelend
aan den ingang staat, hem ontlokt die kreet
slechts den medelijdenden glimlach der onwetend
heid, die niet vermoedt hoe hoog de inzet is dien
eik uur wcggrist....
Hoeveel geluk, in de heerlijkste beteekenis van
het woord, zou er weggelegd zijn, als het andersom
mogelijk ware, ? als de jonge man, die door een
ontgoocheling, een verlies verbitterd is, kon leeren
om den grijsaard te denken. Hoeveel geluk ware er
weggelegd, als de teleurgestelde, de karig bedachte,
als allen die hopeloos-bcgeerig den nacht
doorwoelen, den blik konden richten op de verlichte
vensters van het ziekenhuis, als men de spelden
prikken, de wonden zelfs van don strijd om het
bestaan vergeten kon, door het zaligend be/.it
van gelijkmatig kloppende polsen, van licht
buigzame gewrichten, van een vrij ademende borst.
Hoeveel geluk zou er zijn onder ieder dak, ouder
een versleten jak zoogoed als ouder een kostbaren
bontmantel, wanneer wanneer elk be/.it
slechts zou herinneren aan het verlorjügaan
ervan, aan de hardheid dnr ontbering, en Ivt niet
juist andersom gesteld ware.
Zeker hoeft nïen niet te twijfelen aan de treurige
realiteit der armoede. Zeker moet men niet met
den kop in het zand alle onrecht ontkennen. Zeker
mag men niet het steenharde gelaat van ons huidig
leven met goedkoop1.1 wijsheid blanketten.
Maar minder dan de hopelons-zieke, du' de schoon
heid van den zomermorgen bewust zijn stervend
lichaam laat'doordringen, minder dan do blinde
bedelaar, die blijde , het gekwctter dor vogels
E. J. VAN SCHAICK
MAKELAAR
Korte Jansstraat 25b" - Utrecht
WONINGBUREAU
ASSURANTIES
TELEFOON 125
beluistert, minder dan dezen hebben het toch
stellig weinigen. Haast altijd zouden krampachtige
vingers, die in nijd, haat en begeerte onbevredigd
en teleurgesteld naar het onbereikbare grijpen,
zich vredig kunnen sluiten om een oi ander bezit,
dat enkel vergeten wordt, zoolang het niet ver
dwenen is.
En wat voor den enkeling geldt, geldt zeker
voor het geheel. Is het niet het diepst verlangen
dezer dagen, dat de tijden weer mochten worden
zooals zij vóór den oorlog waren' En toch prees
ook toen niemand het heden, wist ook toen niemand
zich aan het einddoel zijner wenschen. Hoe diep
de oorlog ons ook gebogen, hoe grondig hij ons
uitgeplunderd heeft, - wie wil ontkennen, dat
ook thans, juist als voor elf jaren, overal geluk
verscholen ligt voor den verstandige, die geleerd
heeft om ook uit het brood van liet heden rozijnen
te zoeken, gelijk de herinnering ze zelfs uit het
slechtste gebak van tiet verleden plukt.
Boekbespreking
AKCH. DE Vijzi:i.AER. De Vonk. Amsterdam
1924. P. N. van Kampen en Zn.
In het begin heeft dit hoek iets aardigs. Het is
het dagboek van een meisje, dat van adel is en in
Leeuwarden woont, en ofschoon de ontboezemingen
v;>n dit freuletje niet van e on heme'.bestormende
belangrijkheid zijn, haar manier van schrijven heeft
iets dat aantrekt, een accent van jeugd en
frlschh.id, een zeker saus gê.ie, iets liefs en
hartelijks, enfin, iets, waarbij men denkt, het kan wel
wat worden. Maar het wordt niet veel. Want als
men het dagboek verder leest, dan komen de/elfde
opgewektheidjes, tierlantijntjes en frisschigheidjes
telkens weer t'-rug. en dan buiken het alleen maar
poovere trucjes te zijn, om het verhaaltje on peil
te houden. Het freuletje trouwt met een Haagsche
onbenulllgeid, is ongelukkig en laat zich scheiden,
nadat er een nare historie met een dood kindje is
gebeurd; ee i historie die natuurlijk tragisch had
moeten zijn want de moeder verlangde naar
een kind 'en de vader wou er geen hebben
maar waarvan de tragiek geen oogenblik door de
lectuur van het boek komt heer. breken. Het
dagboek vloeit ovrer van vreemde woorden en uit
drukkingen, en hoewel de stij' van den verbeel
den leeftijd dat: meebreng1:, zijn deze bladzijden
er zoo overdadig mee gelardeerd, dat het wel heel
opzettelijk begint aan te doen. Een van de trucjes,
waarvan ik hierboven sprak. Trouwens, als
er iets wordt meegedeeld, van hetgeen de vader
van het freuletje gezegd heeft, blijkt die ook nog
al aan vreemde woorden verslingerd te zijn.
Waarom moest het dagboek-meisje eigenlijk
een Friezin zijn? Als we niet toevallig lazen, dat
ze uit Leeuwarden kwam, zouden we hef bezwaar
lijk raden. De eigenaardigheden van het Friesche
karakter komen uit deze confessiones al heel vaag
naar voren.
ANTOON TIHKY. Otilcr S'nlc Gomani-ï' wak:\
Rotterdam 1024. Nijgh en Van Ditmar's
Uitgevers Mij.
Sinte-Oomarus is de patroon van Lier, en in
de acht vertellingen, waaruit deze bundel bestaat,
verplaatst de schrijver ons in de atmosfeer van dat
Vlaamsche stadje. Thiry schrjft veel en velerlei;
maar werk als dit geef t i dunkt mij, den aard van
zijn beste kunnen aan. Het -/iju gemoedelijke
kieine-stactsvertellingen, verbeeldingen van een
voudige zielen; ze gaan met heel diep, deze schet
sen, en ze zijn niet zeer kur.stig van bouw, maar
de schrijver heeft de begijntjes en p»ckens, die de
vertellingen bevolken, waargenomen met een
goedmoedigen, trouwhartiejen humor, en hij
vertelt van huu kleine levens met een vaak op
roerende innigheid. Vooral is dat liet geval in
het laatste verhaal vut den bundel, Het wandelend
Begijntje", dat mij een van de best geslaagde
vertellingen lijkt.
H i; K M A N M i D u : N i> o K i'
Levensverzekering Maatschcppij
..HAAR1>FM"
Wllsonsplein 11
DE VOORDEELIGSTE TARIEVEN