De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 21 februari pagina 9

21 februari 1925 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2489 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Nieuwe Engelse Litteratuur GALSWORTHY'S LATEST The White Monkey. By JOHN GALSWORTHY. Tauchnitz, 1924. Het boek schijnt druk gelezen te worden. Waar óm ligt voor de hand. 't Is van Galsworthy; en al is deze schrijver zeer ongelijk, en al heeft ie op z'n artistiek geweten tal van bladzijden die, uit 'n oogpunt van stijl, hoegenaamd niets beter zijn dan het gemiddelde produkt van 'n middelmatig romanschrijver, hij is nu eenmaal aanvaard. Trou wens, hij kan schitterend voor den dag komen, getuige z'n fijne idylle The Indian Summer of a Forsyte", 'n intermezzo in The Forsyte Saga", waarop het onderhavige geschrift 'n vervolg is. Hij kan ook karakters tekenen, ten voeten uit, en los van de achtergrond. Soames Forsyte, Old Jolyon, zelfs Ferrand uit The Island Pharisees, ze zijn verrijkingen van de grote Britse galerij van karakterbeelden; welkome gezellen naast de gestalten van 'n Shakespeare, 'n Fielding, 'n Scott, 'n Dickens, 'n Jane Austen, 'n Meredith, 'n Hardy. En hij is de evenknie van Wel's in z'n nooit verflauwend meeleven met z'n tijd. Wat is het waarin Hardy, wat is het waarin Wells hem overtreft ? Want zoveel is zeker: naast deze twee gestalten vervaagt die van Galsworthy. Als ik het nu waag het verschil hoofdzakelik hieraan te wijten, dat Galsworthy minder kloek is, dan zal menigeen grote ogen opzetten. Immers, aan de huidige samenleving heeft de schrijver van The Forsyte Saga, The Freelands, Strife, Justice, enz., nooit of te nimmer kritiek gespaard, en deze en gene zou zeer goed in de verzoeking kunnen komen, aan Galsworthy, de rusteloze verwerker van zo'n verscheidenheid van moderne stof, meer koenheid toe te kennen dan aan de zich veel meer beperkende Hardy. Men zou ook z'n zucht tot hedging d. i. het zo neutraal mogelik tegenover elkaar stellen van antagonisten en botsende levensbeschouwingen, als b.v. in zovele van z'n toneelstukken, kunnen verklaren als iets speci fiek Engels, 'n aangeboren of ingeheide drang tot fair play. Maar juist dit laatste is 'n deugd die bij 'n schrijver vrij gauw tot 'n gebrek wordt. Het geeft aan Galsworthy's constructies z'n _,,intriges" vaak iets mechanies, iets getimmerds. Het doet afbreuk aan z'n stijl, daar hij, door z'n angstvallig balanceren van pro en contra er maar zelden toe kan komen zich eens werkelik te laten gaan. Lees 'n bladzijde van Wells en een van Galsworthy achter elkaar, liefst overluid, en 't zal duidelik worden hoezeer het ritme van de eerste (d. i. van de minder schuchtere natuur) dat van laatstgenoemde overtreft. Bij Wells vinden we veel meer lan. En de volgende passage uit The White Monkey mist lan, is eentonig en staat in z'n eentonigheid volstrekt niet op zichzelf (blz. 69): He made that reflection humbly. Michael had no illusións, hèknew himself to be commonplace, with only a certain redeeming liveliness, and, of course, his affection for her. He even recognised that his affection was a weakness, tempting him to fussy anxieties, which on principle hèrestrained. To inquire, for instance, of Coaker or Philps their man and their maid when she had gone out, would be thoroughly against that principle. The condition of the world was such that Michael constantly wondered if his own affairs were worth paying attention to; but then the conditim of the world was also such that sometimes one's own affairs seemed all that were worth paying attention to. And yet his alfairs were, practically speaking, Fleur; and if hèpaid too much at tention to them, hèwas afraid of annoying her." Hier valt ook op te merken dat de laatste zin in Fleur en her 'n rijm oplevert, en dat deze rijmen in Galsworthy's proza niet zeldzaam zijn, hetgeen wijst op 'n weinig gevoelig oor ofwel, op gebrek aan de nodige zorg. Hoe kan 'n schrijver bij revisie of correctie 'n zin laten staan als: If Fleur did not want Wilfrid to stay, why had she not sent him away ?" Men vindt dit op blz. 132; en wat er dan volgt is van 't zelfde kaliber als 't hierboven reeds aangehaalde. Totdat uit dit puin plotseling iets aardigs opschiet, iets als 'n frisse plant: Michael Mont, de hoofdpersoon, bereikt Covent Garden, de Londense groentemarkt.... A comforting place one needn't take anything too seriously after walking through it. On this square island were the vegetables of the earth and the fruits of the world, bounded on the west by publishing, on the east by opera, on the north and south by rivcrs of mankind." (Ik kursiveer). Dergelijke dingen, rake opmerkingen, fijne gedachten en fancies, vindt men telkens en telkens. En dan moet men glimlachen; of 'ns nadenken; en de wereldwijsheid van de schrijver bewonderen, en z'n onmiskenbare goedheid en goedigheid waarderen. B.v. als ie 't heeft over moderne mu ziek, bevrijd van de dwingelandij van melodie en ritme. Of over 't gejaag naar 't ongewone. Of over 't feit dat slechtgebouwde mensen zich veel meer dan anderen bezighouden met hun ziel. Of over het meegaande uiterlik van de huis-of-tuin aardappel naast de parmantigheid van de uit Californiëgeïmporteerde grape-fruit. En toch daarmee bewijst Galsworthy nog niet dat ie 'n groot schrijver is, en dat z'n werk in lengte van tijden z'n waarde zal behouden. De struktuur van The White Monkey is vrij simpel. Men zou de stelling kunnen poneren dat het feitelik geen roman is, maar 'n samenvoeging of dooreenvlechting van 'n drietal novellen. Daar is ten eerste het huweliksleven van Michael Mont en Fleur Forsyte, de dochter van Soames, van de minst aantrekkelike figuur uit de grote Saga. Daar is ten tweede symmetrie waar Galsworthy zo van houdt het huweliksleven van de ex-kantoorknecht Bicket en z'n teer vrouwtje, Victorine, met het interessante gezicht. En daar is ten derde het aftreden" van Soames als leider in de zakenwereld. Anderzijds kan men 't boek beschouwen als 'n uitbouw van de grote huizinge, die de Forsyte Saga heet, en die ruimte te over laat v&or uitbouwsels. We kunnen er stellig nog meer tegemoet zien. En we kunnen zonder zuurheid" er op wijzen dat 'n dergelijke methode van romanschrijven de taak van de auteur zeer vereenvoudigt, maar dikwijls uitdraait op teleurstelling van die lezers die aan 'n roman de eis stellen van natuurlike evenredigheid, organiese bouw en ritme. Van de karakters staat de in-goede, maar geenszins onmogelik-goede, Michael Mont het meest op de voorgrond; Fleur, die 'r tijd doodt met de nieuwste snufjes, van cubisme tot Coué, is 'n tikje zuiniger bedeeld, maar toch aannemelik gemaakt. Mooi is hun beider tot-elkander-komen, al weet ik in Love and Mr. Lewisham van Wells 'n toneel dat daarboven uitsteekt. Ook Bicket, de Cockney, die uit liefde voor z'n teringachtige vrouw boeken verdonkeremaant, is met veel inzicht en sympathie geschilderd, en van zijn figuur is eveneens meer gemaakt dan van z'n wederhelft (ik gebruik dit enigszins versleten woord met voordacht), die ter wille van hém zich gaat verhuren als schildersmodel. De grootste verrassing, en 'n aangename verrassing, levert Soames. We zien dat ouwe stuk graniet verweren en zich in verholen spleetjes tooien met bloemen van vertedering. Nothing in his career becomes him like the giving it up, aldus zouden we, met de nodige wijziging, Shakespeare's uitspraak over Cawdor, in Macbeth, op Soames kunnen toepassen. OVER HET MOOI VAN GEBOUWEN. The Architecture of Humanism. A study in the History of Taste. By GEOFFREY SCOTT. Constable, 1924. 10/6. Dit is de tweede druk van 'n hoogst interessant boek, dat ik gaarne in wijder kring bekendmaak, en dit te meer omdat het begrepen kan worden door ieder die op de hoogte is van het gewone Engels; hier geen professorale" zinnen van 'n halve bladzij of meer; hier geen kwasi-wijsgerig bargoens van het soort dat men wel aantreft in Duitse studies over kunst. En ofschoon de schrijver in z'n eerste hoofdstukken 'n aantal Italiaanse bouwmeesters van de Renaissance-tijd in 't kort bespreekt of ten minste vermeldt men hoeft nooit 'n gewrocht van Brunelleschi of van Bra mante te hebben aanschouwd, om het betoog van Geoffrey Scott te kunnen volgen en aan z'n argu menten recht te doen wedervaren. Zijn deze argu menten, stuk voor stuk genomen, niet alle even sterk, geen nood, dat zal ons dwingen tot 'n juister afbakenen van ons eigen standpunt. Im mers, critici zijn we allemaal, en zij, die zich 't minste rekenschap geven van hun voor- of afkeur, zij, die zich allerminst bekreunen om 't al of niet gewettigde van die voor- of afkeur, zij, die zich steeds maar verlaten op hun onfeilbaar gevoel" en met dat gevoel steeds in de weer zijn en scher men zij dazen 't hardst in de ruimte. For some theory criticism must have, and in t/ie absence of the true, it makes shift with the palpably jalse, zoals Geoffrey Scott in 'n noot op blz. 214 ter snede opmerkt. 't Is waar, de rede te baat nemen bij 't bepalen en waarderen van schoonheid, daar kunnen en willen vele brave zielen maar niet aan. Want zij verfoeien de analyse. Ze denken dat die aan 't aestheties genot in de weg zou staan. En ze ver gissen zich groteliks. Ik weet niet of Souriau's boek La BeautéRationnelle" in Nederland bekend is. Maar bekend of niet, mij lijkt de volgende uitspraak onaantastbaar: Loin d'être préjudiciables au sentiment, les habitudes d'analyse tendent pltitót a Ie developper. Celui qui se rend mieux compte de la beautédes choses et des raisons qu'il a de les admirer les trouvera plus belles encore. L'esth tique rationnelle ne peut qu'augmenter la somme de nos jouissances esthétiques." Wie geniet meer bij 't aanschouwen van 'n meesterstuk, de beroeps artiest of de leek ? Ik geef natuurlik toe, dat men met beroeps artiesten voorzichtig moet wezen; krachtens hun kunstenaarschap" willen zij zich heel graag uit spreken over wat buiten hun terrein ligt; en dan begaan ze in hun boudheid flaters waarbij die van 'n nederige leek in 't niet verzinken, 'n Twintigtal jaren geleden heb ik het meermalen aan de stok gehad met schilders bij wie de beurs van Berlage maar geen genade kon verwerven. En wie 'n beetje in Ruskin thuis is, weet ook van de vele wonderlike uitspraken en onbekooktheden, die deze begaafde man over kunst ten beste heeft gegeven. En hij was 'n groot artiest: hij kon schrijven.... En stichtte met z'n pen misschien evenveel kwaad als goed. Geoffrey Scott zou waarschijnlik dit evenveel veranderen in meer. Hij heeft ten opzichte van Ruskin heel wat op z'n hart, en dat moet er af; en dat gaat wel 'ns wat schamper. Met 'n handvol dwaalbegrippen (?fallacies") rekent Scott af, en zowel de Romantic Fallacy als de Ethical Fallacy leveren 'm ruimschoots gelegenheid om tegen Ruskin van leer te trekken. Niet dat Scott doordik-en-dun anti-romanties is, al kant ie zich fel tegen de mooi-vinderij van bouwvallen-als-zodanig of van behuizingen 't zij voor goden of mensen wier onooglikheid verheeld en omhuld wordt door snoezig mos en klimop. Niet dat ie antimoreel of a-moreel is: hij erkent ten volle de ver diensten van eerlike deugdelikheid. Maar waar 't in de architektuur het allereerst op aan komt, dat is de uiterlike verschijning van lijnen, vlakken, ruimten, door middel van licht en schaduw. Wat er verder bijkomt, littéraire suggesties, historiese herinneringen, ethies waarderen, technies nasijferen, het is alles van ondergeschikt belang, hoewel het alles te zijner tijd op z'n plaats is, en zeer zeker tot de totale indruk in niet geringe mate kan bijdragen. We hebben dus te maken met uiterlikheden en deze uiterlikheden danken . hun aestheties effekt hieraan: dat onze persoonlikheid verwant schapsbetrekkingen ontdekt tussen die lijnen en vlakken en ruimten enerzijds en menselik doen en streven anderzijds. But the 'states' in architec ture with which we thus identify ourselves need not be actual. The actual pressures of a spire are downward; yet no one speaks of a 'sinking' spire. A spire, when well designed, appears as common language testifies to soar.... So, too, by the same excellent because unconscious ? testimony of speech, arches 'spring', vistas 'stretch', domes 'swell', Greek temples are 'calm', and baroque fagades 'restless'.... The tendency to project the image of our functions into concrete foriiis is the basis, for architecture, of creative design. The tendency to recognise, in concrete forms, the image of those functions is the true basis, in its turn, of critical appreciation." Het boek van Geoffrey Scott zal menigeen brengen tot het onderschrijven van deze uitspraak. 'n Enkele zal zelfs verder willen gaan, en soort gelijke redeneringen toepassen op andere kunsten. W I L L E M VAN D O O K N HETBQEK VANDEWEEK De Man die Terug Kwam door JOHN FLEMING WILSON Naar het Amerikaanse!! b, werkt dior ELLEN ECK Met ach! platen en guï.lustretrd omslag Prijs gebonden . . . . f 1.90 Ultim v» VAN HOLKEMi i KAIERDOIF, A'dim

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl