De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 28 februari pagina 12

28 februari 1925 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2490 SCHILDERKUNST-KRONIEK DEN HAAG. D'AMSTERDAMMERS, BIJ KLEIJKAMP. Ik zal mij in deze korte beschouwing onthouden van rangschikkingen, en schijnbaar-subtiele groe peeringen (de verschillen zijn overigens duidelijk genoeg !), maar mij bepalen tot het doel van deze tentoonstelling, en enkele der beste schilderijen met name noemen. Ten eerste dan, was het doel van deze tentoonstelling de superioriteit aan te toonen van de tegenwoordige Amsterdammers boven wat we gewoonlijk te zien krijgen, en soms kregen, in sommige andere tentoonstellingszalen. Zonder twijfel is het werk wat we bij Kleijkamp gegroepeerd zien van een gansch andere macht dan wat door-snee den Haag voortgaat te leveren. Het was bovenal duidelijk voor wie het niet wisten, en dat waren er velen ! dat, openkle uitzonderingen na in den Haag, Amsterdam het centrum der schil derkunst werd; dat daar de schilderkunst een eigen, krachtig leven vertoont en in volledige of volledig-wordende talenten de natuurlijke leiding kreeg in ons land. Wie dat niet kunnen ervaren op deze tentoonstelling ik vrees dat ze tot de blin den behooren in de schilderkunst. Er is hier toch grooter zwier, grooter vastheid, grooter innerlijk heid; meer wezen. Sluyters, de schilder, muntte uit zeker door drie schilderijen: door de zoogende moeder in het teedre toch sterk blauwe kleed; door de groote zonnebloemen met schakeeringen, hier en daar, van grauw paarlemoer, met zijn fel en openbaar hartstochtelijk zelfportret, ter wijl de fijne toon van de badkamer-scè.ie lang zaam maar zeker duidelijk werd. Wanneer we deze schilderijen juist erkennen van dezen schilder-vaneen-voortgezet-impressionisme (met hoeveel in vloeden daarop niet inwerkend !). dan lijkt het noodelooze nadruk steeds müonwilligheid te wij zen op het sensueele element daarin. Malthitu. Wiegman's Job" ij een werk van gansch ander wezen, van gansch andere constructie. In de stil levens van dezen schilder en in den Job toch ook vinden we dat haaksche van schouder", dat een later geslacht kenmerkt. Maar we vinden in dezen bruinen Job" de subtiele fijnheid van de grijzen van de lap om de lendenen, en de naïveteit van het huisje, dat een rechter deel is van dit werk; we vinden, daar zooals in alles, hoe geschakeerd ook, den mensen, wiens kleur innerlijk wezen of roering beteekent. Zwieriger, losser zijn van Wijngaerdt en Colnot. De groote stillevens van Colnot zijn werkelijk een genot voor het kleurziek oog, terwijl van Wijngaerdt's Boer voor zijn witgekalkt huis, onmiskenbare gelijkenis (in de lucht b.v.) doet zien met zeventiend'-eeuwsch werk, ofschoon met een merkwaardig verschil: de mensch en zijn behuizing zijn hier grooter dan de natuur ! Beiden zijn schilders, niet onberoerd gebleven van de dwingende eigenschappen van dezen tijd, maar toch weer voortzetters van het impressionisme, met soms diepe wijziging. Pist Wiegman is hier niet vertegenwoordigd door zijn laatste werken; de decoratieve toch sterkbewogen Nicolas door n teekening, die het onderscheid tusschen hem en de anderen accentueert. Twee schilders blijven mij nog te noemen: Kort met zijn boom, romantisch in een romantisch landschap, en Kelder, de jongste van allen, met zijn zonnebloemen, die naast die van Sluyters hangend, niet door die van Sluyters wer den verslagen, terwijl een nêsrzicht op Stadstuinen, grauwer en toch sterk van kleur, latere vereen voudiging aantoonde. Raedecker en Altorf, met een kop in beton en die in brons van Djodanar vol tooiden deze tentoonstelling, die als een boeket van de tegenwoordigen bedoeld was voor een weerstrevend, of nu verwonnen, den Haag. TOON KELDER, IN PRIMAVERA, DEN HAAG. Ik heb indertijd dezen jongen schilder niet te sterk geprezen, toen hij bij Mensing tentoonstelde; ik kan dus nu meer loven dan de anderen. Er is, en dat is verblijdende hoofdzaak, een sterken voor uitgang te erkennen in het werk; het te zware, enkel-materie zijn werd overwonnen, en het werk won aan beschaving, en aan openheid. Ik ben in staat dit wel te kunnen zeggen, doordat ik zoo goed als al het laatste werk zag, en kon overwegen. Het grove, dat vroeger stoorde, verdwijnt meer en meer in der kleuren zwaren samenklank. Dat is ten minste te erkennen in sommige stadsgezichten, in enkle bloemstukken, in een paar kinderpor tretten en in een interieur. Het naakt mist te veel nog, gezien tegenover wat ik noemde (de handen zijn tevens te weinig verzorgd dikwijls) Werklijke kleur". Toch is het portret weer beter; dat van den heer Roodhuijzen is daarvan een stellig bewijs. In 't kort, met simpele woorden: Kelder is een sterk colorist, op den goeden wig naar het doel; nog niet aan het doel! WlTTENBERG IN DE ZONNENBLOEM, DEN HAAG. Het zuiverst-voltrokken werk van dezen schilder vol nauwkeurigheid en toewijding, is voor mij het landschap, besneeuwd, rret de wilgen en met de ONZE KOLONIËN: Z.W. CELEBES Teekenii;g voor ,,de Amsterdammer" door J. G. Sinia VORSTENGRAVEN Even'buiten de kampong, op een heuvel en overschaduwd door een oerouden tamarindeboom, liggen de vorstengraven van Soppeng. Hoog verheft zich dien heuvel boven het om liggende land, even hoog als eens de oude despoten, wier asch hier rust, zich verheven gevoelden boven het gewone volk in de kampong, dat niets was in vergelijking met hen, die van goddelijken afkomst waren en door wier aderen bloed stroomde dat wit was als het sap van den takoeboom. In zooverre is deze plaats dan ook goed gekozen en in zooverre ook kunnen de geesten van hen die hier begraven liggen, tevreden zijn, wanneer hunne omzwervingen op aarde hen nog eens naar deze plaats terugvoeren, maar overigens is er veel veranderd. De tijden, dat de vorst alles was en het volk niets, zijn voorbij; niet meer beschikt deze naar willekeur over het leven en de eigendommen van zijn onderzaten, recht en billijkheid, zoolang geknecht, heersenen weer vrij in de Boegineesche landen. Maar nu zijn ook de tijden voorbij, dat het volk zijn kundigste werkers in heerendienst afstond om de graven te maken of te herstellen van hen onder wier juk zij jaren lang gezucht hadden; eenzaam en verlaten, ten prooi aan den beruchten tand des tijds, die in de tropen grondiger nog zijn werk verricht dan overal elders, liggen de graf tomben daar op dien heuvel in het Soppengsche land en daar is niemand meer, die er naar omziet. J. G. SINIA drie vogels (uit 1924). Hierin vinden wij toch een verschil met de meeste andere, en wat voor mij de tekortkoming der meeste andere tevens is, de kleur heeft hier adem gehouden, en dat is iets, dat zij altijd moet bezitten, al is zij nog zoo straf gebonden, gestoken in den vorm. Zij moet een levensmanifestatie zijn, hoe ook te saam gedron gen. In de meeste der stillevens tegen den zwarten achtergrond vind ik deze eigenschap te weinig; ik vind daar een kleur, klaar gewild; een vorm ijl en toch strak omtrokken, ten minste zóó be doeld, maar niet werkelijk sterk gespannen door gevoelsintensiteit. Daarom lijkt dit werk, met wat ik er in kan waardecren, toch alleen een tusschenstadium in Wittenberg's ontwikkeling. Ik ontken, nog eens ! niet de waarde der beheersching van de ontroering, maar deze beheersching is alleen de moeite waard, als wat zij beheerscht, groot is. Dat moet bij Wittenberg komen ! RESTAURATEUR VAN SCHILDERIJEN C. B. VAN BOHEMEN DEN HAAG ik wenschte het te zien in een blijvende, open bare verzameling ! De redenen daarvoor heb ik in een vorig artikel aangeduid?ik zal nu alleen dien wensen herhalen. Welk leider van een museum bezit voor zulken aankoop den noodigen durf? Scliichtigneid hier is onzekerheid tegenover een belangrijk werk ! P i, A s s c H A E R r P.S. Ik behandel het werk van Leo estel een volgenden keer afzonderlijk. Nederl. Munt WENSCH. Het zelfportret van Jan Sluyters' Hollands boste W oents sigaar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl