Historisch Archief 1877-1940
No. 2490
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
Op den Economischen Uitkijk
Ziekte- en Ongevallenwet.
Vijf maanden later dan hij had aangekondigd
dat zulks geschieden zoude, heeft de Minister van
Arbeid, Handel en Nijverheid (mr. Aalberse)
met zijne ambtgenooten van Financiën en van
Justitie het ontwerp Ziekte- en Ongevallenwet"
aan de Tweede Kamer aangeboden. De Koninklijke
Boodschap, waarbij die aanbieding plaats had,
draagt de dagteekening van 5 Februari 1925.
In April 1924 had Minister Aalberse in de Tweede
Kamer gezegd, redenen te hebben om het mogelijk
te achten dat de Kamer na het zomerreces een
nieuw ontwerp-ziekteverzekeringswet zoude vin
den. Wat mogelijk scheen is echter niet gebeurd
en het ontwerp is eerst aan het eind van het Kerst
reces ingediend. Daarmede zijn vijf maanden
verloren, vijf voor den Minister kostbare maanden,
indien hij althans nog de illusie was blijven
koesteren, dat het hem gegeven zoude zijn vóór
den zomer van dit jaar zijne wet door het Parle
ment te zien afgehandeld. Dat hij zich thans nog
aan die illusie zoude overgeven, mag wel als
uitgesloten worden beschouwd; men behoeft het
niet zoo heel ver in de parlementaire tijdrekenkun
de te hebben gebracht, om te beseffen dat er in de
Tweede en in de Eerste Kamer tusschen nu en de
zomermaanden geen gelegenheid meer zal zijn voor
afdeelingsonderzoek van dit (veelomvattend en
belangrijk) wetsontwerp, opstelling van Voorloopig
Verslag, idem van Memorie van Antwoord en
openbare beraadslaging aan beide zijden van het
Binnenhof (tenzij men in beide Kamers bij onder
zoek en debat onmatigen spoed zou willen be
trachten, hetgeen echter onvereenigbaar zou zijn
met de beteekenis dezer aangelegenheid).
Vanwaar deze tegenslag en tegenvaller voor den
Minister ? De loop van zaken is, dunkt mij,
tamelijk pijnlijk voor mr. Aalberse, van wien
immers destijds door mr. Ruys de B. werd ver
klaard, dat hij in 1922 zijn portefeuille aan een
ander had willen overdragen, doch daarvan had
afgezien, omdat het zijne eerzucht was, het groote
werk der herziening van onze sociale verzekering
tot stand te brengen. De drie jaren tusschen 1922
en 1925 schenen mr. Aalberse daartoe voldoende:
n jaar het plan vaststellen, n om het uit te
werken en n voor de behandeling in het Parle
ment.
Wanneer men vraagt, vanwaar de tegenslag is
gekomen, nu dit laatste der drie jaren, voor de
parlementaire behandeling bestemd, op nog niet vijf
maanden is geslonken, dan moet het antwoord m. i.
gegeven worden in de vaststelling van het reeds
vroeger door mij aangewezen feit, dat deze bewinds
man, die dit groote werk ondernam, niet vooraf
zelf de groote lijnen had getrokken, waarlangs hij
dat werk zou tot stand brengen, dat hij daarvoor
zeilde op het kompas van anderen en aan weer
anderen vragen ging of de aldus bepaalde koers
hun wel aanstond. Ik heb het reeds eerder gezegd:
wie een besogne als deze aanpakt, moet weten wat
hij wil en moet zijn wil weten door te zetten,
hetgeen niet beteekent dat hij doof moet zijn voor
hem gegeven wenken en adviezen, maar wel:
dat hij niet op adviezen en wenken te wachten
heeft, doch die bij de uitwerking van zijn eigen
gedachten, voor zoover noodig, gebruikt.
Nu heeft alles, wat men zooal vernomen heeft
en wat gebleken is omtrent de werkwijze van
dezen bewindsman, een beeld te zien gegeven,
dat volkomen afwijkt van het hierboven ge
schetste. Omstreeks half October 1922 deed Mr.
H. W. Groeneveld, Chef van de Afdeeling Ar
beidersverzekering aan Mr. Aalberse's Departe
ment, twee artikelen van zijn hand verschijnen
in de N. Rott. Crt.", waarin de hoofdlijnen
eener herziening van onze sociale verzekering
werden aangeduid. De Minister deelde daarna in de
Kamer mede, dat hij vooraf die artikelen en het
voornemen der publicatie had gekend; het scheen
hem nuttig te hooren wat men over die denk
beelden zoude te zeggen hebben. Nu, men" had
daarover heel wat te zeggen; een tamelijk om
vangrijke literatuur" spon zich heen om de
artikelen en om de Nota" der Afdeeling Arbei
dersverzekering, waarin beide artikelen, als in
houdende den grondslag eener herziening, vrijwel
letterlijk waren overgenomen. En de Minister
zond deze Nota naar den Hoogen Raad van Arbeid
om advies (29 November 1922). De Hooge Raad
vroeg praeadvies aan zijne Commissie XI". Dit
praeadvies verscheen eerst onder de dagteekening
van 9 Juni 1923 en was, natuurlijk, niet anders dan
een concept, door de bijzondere commissie
voorgesteld aan den plenairen
Raad. Die Raad zelf legde
op 6 Augustus 1923 zijn
gevoelen omtrent de vraag
punten neder in eene be
knopte beschouwing. Voor
af (19 Juni 1923) had de
Minister in de Tweede
Kamer gezegd: Wanneer
,ik dit advies heb, mag
,van mij ongetwijfeld
wor,den verwacht, dat met
,den meest mogelijken
,spoed zal worden
voort,gewerkt, voortgewerkt
,dus in de eerste plaats
,om vast te stellen, wat
,voor dit Kabinet zal zijn
,de basis, waarop zij de
,geheeie sociale
verzeke,ring wenscht op te
bou,wen, terwijl onmiddellijk
,daarna zal worden
begon,nen met de uitwerking
,van de verschillende
wets,ontwerpen, waarin dan
,belichaamd zullen worden
,de ziekteverzekering, de
Ongevallenverzekering, de
invaliditeitsverzekering
enz."
Men ziet het: wanneer
Minister Aalberse verno
men had, hoe de Hooge
Raad van Arbeid oordeelde
over het plan-
roeneveld", belichaamd in een
Nota en in vraagpunten
der Afdeeling, dan maar
ook niet eerder kon men
de basis der herziening
vaststellen en daarna kon
men dan de ontwerpen ter
hand nemen.
Niet vóór 8 April 1924
was de Minister in staat,
twee beginselen" en acht
bijzonderheden" van de
voorgenomen herziening
aan de Tweede Kamer mede
te deelen, beginselen dus
ditmaal van de door het
Kabinet aanvaarde basis. ^___^________
Breedvoerige
gedachtenwisseling volgde den dag daarop ;"'de beginselen
en bijzonderheden vonden (ook rechts) nu juist
niet onverdeelde instemming; meer dan n lid
bleek voorts uiterst sceptisch gestemd over de
mogelijkheid, dit werk nog vóór den zomer van
1925 af te doen. Toen was het, dat de Ministei
indiening van een ontwerp-ziektewet na het
zomer-reces in het uitzicht stelde.
Het vóór-ontwerp der ziekte- (en ongevallen-)
wet verscheen half Juni 1924; een maand later
maakte dit stuk een onderwerp van beraadslaging
uit in Commissie XI" van den Hoogen Raad van
Arbeid, maar het plenaire lichaam liet de aan
gelegenheid tijdens den zomer lusten en kwam
eerst 20 September 1924 bijeen om zijn gedachten
daarover uit te spreken. Heeft de voorzitter van dit
college (d. i. Mr. Aalberse !) geen kans gezien,
een ietwat spoediger behandeling te bereiken ?
Klaarblijkelijk niet. Maar in de laatste week van
September wist de Minister dan toch, hoe de
Hooge Raad v. A. over dit vóór-ontwerp oordeelde.
Ingrijpende verschilpunten tusschen die proeve
en de thans aangebodene wetsvoordracht zijn er
niet; toch ligt er tusschen 20 September en 5
Februari de tijdruimte van 5 maanden ! Waarom
en waardoor ? En meer dan 8 maanden scheiden
den datum, waarop het vóór-ontwerp verscheen
van dien, waarop de voordracht bij de
StatenGeneraal inkwam
Ziedaar in het kort de historiek" van de/e
herziening, voorzoover die geschiedenis valt na
te gaan voor den outsider", die slechts over de
ter openbare kennis gebrachte stukken beschikt.
Wat in dit alles het meest treft, is m. i. het feit,
dat de Minister niet eerder dan 8 April 1924 de
beginselen kon mcdedeelen, welke aan de her
ziening van onze sociale verzekering ten grondslag
zouden liggen. Het is de. waarneming van dit feit,
die mij deed en doet zeggen: deze bewindsman,
die in 1922 is aangebleven om dit groote en
grootsche werk tot stand te brengen, had geen eigen
plan, geen eigen lijnen; de afdeelingschef had een
plan, waarover de Minister wel eens het oordeel
van gegadigden wilde vernemen om dan na te
gaan wat het Kabinet" als grondslag voor het
werk zou aanvaarden. En zoo werd hel April 1924
eer zoodanige grondslag aanvaard was en zoo liep
de vooraf aangenomcne tijdrekenkunde (de ver
deeling over drie jaren) mis en zoo moest elke
verdere tegenvaller de volvoering van den op/et
nog onwaarschijnlijker maken.
DIERSTUDIE: JONGE LEEUWIN
Teekening voor de Amsterdammer" door H. Vtrstijnen
HET MISKENDE GENIE
Dit is de beteekenis van den datum: 5 Februari,
waarop het ontwerp ziekte- en ongevallenwet bij
de Tweede Kamer is ingediend.
En hierin wreekt zich de fout, die van de
beginne af kleefde aan dit groote herzieningswerk:
de man, die meende het te kunnen en te moeten
ondernemen, wist niet wat hij wilde, maar wilde
weten wat anderen wilden om dan te weten wat hij
zelf willen zou. En nu hij dat weet, kan hij niet
meer hopen, dat zijn naam aan dit werk zal worden
verbonden.
S M l S S A E K T
\ F. R. te d. H. Door Prof. Molengraaf werd
onlangs een lezing gehouden over Het nieuwe
Zeerecht". Kunt u ook opgeven, welk zeerecht
hiermede bedoeld wordt ? Wordt hier misscliien ge
doeld op dez.g. Hagne Rales (voor cognossementen)?
De lezing van Prof. Molengraaf had betrek
king op de Wet van den 22sten December 1924
(Staatsblad No. 573), tot herziening van ver
schillende titels van het Tweede Boek van het
Wetboek van Koophandel betreffende de rechten
en verplichtingen uit scheepvaart voortspruitende.
De internationale conventie bctulfad' de
cognossemcntsclaus les, de z. g. Hague Rules,
is nog niet door onze Regecrinp gtteikend. Wel
is door dj Nederlandsche Reedersveneniging
aan Nederlandtche vervoerders van goederen
komende uit het Vercenigd Koninklijk
aar.b:volen om in hunne cognossementen een clau
sule op te nemen, w.iarbij die in
overeensternmii g worden gebracht met de bepa'ingen dier
conventie en hebben op l Jaiuian j.l. de Maat
schappij Nederland" en 'd.- R ttcrd; m che
Lloyd nieuwe cognossementen ingevoerd, waarop
die conventie toepasselijk is verklaard.