Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2490
EEN KETTER-KONING
Sedert meer dan een eeuw was het ook in Europa
bekend dat zich in Midden-Egypte dicht bij het
boercndorp El-Amarna de ruïnes bevonden van een
grootendeels bedolven oude stad. Haar inwoners,
althans de aanzienlijken onder hen, hadden zich
laten begraven in de rotsen die het dal daar
omzoomen, en uit de graf opschriften \icl te lezen
welke stad er verborgen lag: de residentie die
Amcnophis IV omstreeks 1380 v. Chr. had laten
bouwen, en die zeer spoedig na zijn dood verwoest
en verlaten was; vandaar dat nog de plattegrond
van de stad met haar regelmatig aanticlcgde
straten te herkennen \vas zouals van geen andere
duurzame vestiging in het oude Egypte.
In het voorjaar van 1888 stieten eenige fellahs
bij het graven niet ver vr.n deze plek op eev aan
tal vermolmde houten kisten, die gevuld bleken
niet leemen plaatjes aan weerszijden beschreven.
Zij bleken deel uit te maken van het archief
Sarcophaag van Joea
van koning Amenophis IV en diens vader en
naamgenoot; het waren voornamelijk brieven van
's konings ambtenaren uit Palestina en Syrië,
in dien tijd aan Egypte onderhoorig; daar naast ook
enkele van vorsten uit Aziëen een paar stukken
uit de kanselarij van den egyptischen koning zelf.
De eerste verrassing die dit alles opleverde was
de ontdekking, dat in het schriftelijk verkeer
tusschen deze machthebbers het Babylonisch de
gebruikelijke taal was. Op de staatkundige toe
standen en verhoudingen wierp deze briefwisseling
uitteraard allerlei licht, en daarbij kwam menig
feit aan den dag dat ook buiten den kleinen kring
van egyptologen en historici de aandacht trok.
Een der brieven was afkomstig van den stadhouder
van Jeruzalem, het oudste document waarin deze
stad wordt genoemd; daarin maakt hij gewag van
invallende stammen der Chabiri, die zich meester
maakten van 's konings steden; indien met dezen
naam, /ooals bijna algemeen wordt aangenomen,
de Hebreërs zijn aangeduid, hebben wij hier de
oudste vermelding van hun binnendringen in.
Palestina in het begin der XlVe eeuw v. Chr.
Op een ander plaatje was een fragment te lezen
van het Babylonische paradijsverhaal, waarvan de
kennis dus reeds algemeen in Voor-Aziëverbreid
moet zijn geweest in den tijd dat Israëlietische
stammen zich in Kanaan vestigden.
Maar het belangrijkste dat de opgravingen
deden kennen was al wat zij leerden over de
merkwaardige poging tot vernieuwing van den
egyplischen godsdienst, die ook de aanleiding
geweest was voor Amenophis tot de stichting
van de nieuwe residentie. Reeds gedurende het
Oude Rijk had de zonnegod Re den voorrang
gekregen onder de tnllooze goden en was hij tot
rijksgod verheven; de godheden die later tot
macht m a-'inzien waren gekomen, Amon van
Thebe, Chiium van Ek'phantine, Atum van
Heüopolis werden niet hem vereenzelvigd, en in
de hymnen aan den aldus met vele namen aan
geroepen y.onncgod werd hij vaak ais eenige
God'' toegesproken. Deze aanleg tot monotheïsme,
die ook in Babyion en Griekenland aan te wijzen
valt, is reeds door de aanwezigheid van tallooze
tempels, ieder met zijn oude stichtingen en vereerde
priesters, nooit tot een werkelijk ngudendom,
niet verdringing dus van alle overige, uitgegroeid.
Eenmaal echter is, ten tijde van en ongetwijfeld
mei medewerking van Amenophis IV, een krach
tige en uitermate belangwekkende poging daartoe
gedaan. Het was niet de oude zonnegod, wiens
uitsluitende vereering hij nagestreefd heeft;
geheel brekend met alle overlevering aanbad hij
d e zon-zelf, afgebeeld als zonneschijf, welks stralen
in handen eindigend, schenken de millioenen
levens die in hem zijn"; van de talrijke attributen
en symbolen waarmee vroeger de goden uitgerust
werden bleef er geen enkel.
Een groot deel van het boek, welks titel hier
onder gesteld is l), bestaat uit een met toewijding
geschreven uiteenzetting van deze nieuwe leer,
waarvan het karakter voornamelijk uit eenige
hymnen af te leiden is; de grootste van deze is
in haar geheel weergegeven, /ij doet Aton kennen
als eenigen God, ecnig niet alleen in Egypte,
maar heerschende over de gansche aarde die hij
geschapen heeft:
O Gij, eenige God, wiens macht geen ander bezit,
(iij hebt de aarde naar L'w begeerte geschapen,
Toen Gij alleen waart:
Menschen, al het vee groot en klein,
Allen, die op de aarde leven,
Die op hun voeten rondloopen;
Allen, die in de hoogte zijn,
Die vliegen met hun vleugels.
De landen van Syriëen Nubië.
Het land van Egypte;
Gij stelt ieder mensen op zijn plaats,
Gij voorziet in zijn behoeften,
Hun tong spreekt verschillende talen,
Hun gestalten en hun huidskleur is verschillend,
Want Gij, verdceler, hebt de volkeren verdeeld.
Gij maakt den Nijl in het benedenland,
O ij leidt hem naar Uw begeerte, om Uw volk
in leven te houden.
Gij hebt ook een Nijl aan den hemel geplaatst,
Opdat hij daaruit moge vallen,
Stroomen verwekkende op de bergen, evenals
de groote zee,
En hun velden besproeiende rondom hun steden.
P Het internationale karakter dat in deze leer
aan de godheid wordt toegekend, blijkt uit niets
treffender dan uit de gelijkstelling van de
inheemsche rivier met den hemel-Nijl, den regen die,
in Egypte nagenoeg onbekend, in de aangrenzende
gebieden de brenger van vruchtbaarheid is. Wat
verder in deze hymne treft is het religieuse natuur
gevoel, waardoor de dichter in al het zijnde de
aanwezigheid van zijn God ziet:
Al het vee rust op het gras,
Alle boomen en planten
bloeien;
De vogels fladderen over
hun moerassen,
Hun vleugels opgeheven in
aanbidding tot U.
Al de schapen dansen,
Alles wat vleugels heeft
vliegt.
Zij leven als Gij hen hebt
beschenen.
De schepen zeilen den
stroom op en af.
ledere weg is open, omdat
Gij zijt opgegaan.
De visschen in de rivieren
springen op voor U,
En Uw stralen zijn in het
midden van de groote zee.
Gij zijt het die het
menschenkind in de vrouw schept,
Die het zaad in den man
voortbrengt,
Die leven geeft aan den
zoon in het lichaam van
zijn moeder
Hoe veelvuldig zijn
Uwwerken
Zij zijn voor ons verborgen.
Ichnaton
Weigall laat niet na de overeenkomst van deze
hymne met Psalm K) t door een vergelijking van
sommige gedeelten in het licht te stellen. Welke
beteekenis deze en soortgelijke gedichten hebben
gehad voor den met niets ontziend fanatisme
verbreiden godsdienst zelfs in de particuliere
graven werd de naam Amon overal verwijderd,
waarbij de koning voorging door den zijnette
veranderen in Ichn-aton , is gebleken toen de
in 1910 door de Duitschers hervatte opgravingen,
met welker resultaten in dit boek nog geen
rekening is gehouden , woonhuizen hebben
blootgelegd, aan wier deuren dezelfde hymnen
aangebracht waren: zij waren de belijdenis van
de nieuwe leer.
De uiteenzetting hiervan, haar geschiedenis en
ondergang in samenhang met het optreden der
koninklijke familie is een verdienstelijk stuk
het omvangrijkste in Weigall's boek. Minder
geslaagd is wat de schrijver ter verklaring van
het zoo uiterst merkwaardige verschijnsel van
dezen vroegen en edelen vorm van monotheïsme
aanvoert. Den naam van de nieuwe godheid,
Aton, brengt hij in verband met dien van Adon
of Adonis, en steunend op deze afleiding neemt hij
een sterken invloed aan van Syriëuitgaande.
Gesteld al dat hiervan iets aannemelijk ware te
maken, er wordt geen enkel deugdelijk bewijs
voor aangevoerd, dan zou toch vooreerst juist
het merkwaardige feit der overneming weer ver
klaring behoeven; maar vooral, men heeft weinig
meer dan een ij gevonden om een x te berekenen.
De lezers van Weigall's boek moeten den indruk
krijgen dat wij omtrent de vereering van Adonis
in het Aziëvan de XlVe eeuw' v. Chr. goed onder
richt zijn; de werkelijkheid is dat onze gegevens
betreffende dezen cultus eerst met den
hellenistischen tijd beginnen. Met de overige invloeden die
W. aanwijst staat het juist zoo. De heuvels van
Kreta, de tuinen van Perzië, de wierookboschjes
van Arabiëpaarden hun philosophie aan zijn
(khnatons) droomen Van Sardinië, Sicili
en Cyprus kwamen tot hem de leerstellingen door
hen die de groote wateren bevoeren ''
1) Ichnaton, Pharao van Egypte, door Arthnr
Weigall. Vertaald naar de zevende Engelsdij
uitgave dnor A. van der Hoeven. Met Inleiding
van Prof. Dr. H. T. (ibbink. Scheltens en
Giltav, Amsterdam.
Ichnaton en Neferfite niet drie dochters werpen gouden sieraden
naar een getrouwen edelman