De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 28 februari pagina 9

28 februari 1925 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

Tm. 2490 IJt Amb rt,KL)AMMt.K, Wt,t,K.t>LAlJ VUUK INc,lJt,KLAiNlJ Nieuwe Fransche Boeken Le Napolitain ou Ie défenseur de sa ma'itresse, publiépar JULES PATOUILLET, prof. a l'Universitéde Lyon. Paris, Les Presses Universitaires, 1924, 10 fr. Er is een boekje van 1682 teruggevonden en op nieuw uitgegeven: de titel staat hierboven. In zijn tijd had het hartstochtelijke bewondering gaande gemaakt, maar het was geheel vergeten, ook door de wetenschappelijke wereld. Een Napolitaan, van wien overigens zoo goed als niets vermeld wordt, heeft zijn aanstaande vrouw door een (misschien wel wat onwaarschijnlijke) domheid in den waan gebracht dat hij niet meer van haar houdt: dit maakt een eind aan haar leven. Zoo verhaalt de schrijver in een vrij gewone, ietwat langdradige taal; maar hij drukt haar brieven af, die prachtig zijn. De meest navrante kreten van vertwijfeling zijn daarin met zachter klagen en met liefdesver rukking samengesmolten, tot een geheel van har monie; bijna nooit een woord te veel, nergens een zin afzonderlijk, los van den vlietenden stroom der schoone woorden. Men denkt aan edele vloeistof fen, gemengd maar onderkenbaar. Liefde in over eenstemming met plicht; liefde die alle berekening afwijst; liefde die slechts door godsvrucht kan worden verwonnen; nobele fijngevoeligheid bij alle personen ziedaar wat dit kleine boekje aan gevoelens bevat; het zijn zuivere en eeuwigmenschelijke gevoelens en wat haar die er eenige uitte in den dood dreef, kan ons nog heel diep aandoen, of 't onszelven betrof. Een echt Fransen boekje, dat Racine en' La Princesse de Clèves, Manon Lescaut en vooral de Leitres Portugaises in herinnering roept. De schrijver noemt zich De Oermont, het meisje zou Mlle d'Ossanove geheeten hebben; men weet niets van hen, niet eens of dit hun ware namen zijn, noch wat er echt in het verhaal is. In elk geval is dit laatste, naar het mij toeschijnt, niet van dezelfde hand als de brieven. ANDRÉBRETON, Manifeste du surrealisme. Poisson soluble. Parijs, Kra, 1924, 7 f r. 50. Aankondiging van een nieuwe kunst met een voorbeeld. Wij zullen onze fantazie in stand houden, kinderlijk blijven en desnoods dwaas, het wonderbaarlijke beminnen; het is een waan dat de mensch de werkelijkheid leert kennen als hij slechts wakende zoekt: de droom kan nieuwe gegevens verschaffen en de echte werkelijkheid, de opperwerkelijkheid zal het voorloopig nog ge heimzinnig totaal zijn van waak- en van droomwaarheid. Het verstand, het dagelijksch bewust zijn, ze kunnen bij ons zoeken niet dan hinderen. De ware bron der kennis is het a-logisch onder bewuste, dat n in waak- n in droomtoestand aan het woord komt, in den laatsten het meest". Zoo spreekt ongeveer, mede namens eenige kame raden, de opperrealist Breton, oud 28 jaar, te voren dadaïst en auteur van een bundel welspre kende critieken die hier ter plaatse genoemd zijn. Hij geeft zichzelf en den vrienden den raad, nooit iets anders neer te schrijven dan wat opwelt uit hun onderbewuste, dit nooit met het verstand te ziften, nooit naar eenig moreel of aesthetisch doel bewust te streven, en daarentegen deugdelijk rekening te houden met hetgeen zij plegen te droomen. Stellen we ons ter beschikking, zegt hij, van ons onderbewuste, noteeren we lijdelijk wat dit ons dicteert: het werk zal altijd goed moeten worden, want het onderbewuste vergist zich niet; ook is onze verantwoordelijkheid in ieder geval gedekt, we dichten niet zelf. Hier volgt een staal van hun kunst: ,,De holenbeer en zijn gezel de lomperd, de vol-au-vent en zijn knecht de wind, de groote Kanselier met zijn kanselierster (of voetenzak), de musschenverschrikker en zijn kameraad de musch, het reageerbuisje en zijn dochter de naald, het vleeschetend dier en zijn broeder het carnaval, de straatveger en zijn monocle, de Mississipi en zijn hondje, het koraal en zijn melkkan, het Wonder en zijn goede God hebben nog slechts van de oppervlakte der zee te verdwijnen". (Max Morise). Een oordeel over dit stuk proza houd ik achterwege, het spreekt voor zichzelf. Algeheele rechtvaardigheid eischt hier de opmerking, dat in het oorspronkelijke sommige woorden elkaar oproepen door klankovereenkomst, wat in de vertaling alleen met de Kanselier" en zijn kanselierster" het geval is. Maar maakt 't de zaak veel beter? Wie voor het eerst verliefd is, acht zijn gewaar wordingen uniek, en terecht: niets ter wereld keert ooit volkomen onveranderd terug. Intusschen we ten ouderen en wijzeren" dat hiermee het bestaan van overeenkomst tusschen verliefdheden van alle menschen in alle tijden niet ontkend is, en zij raden den jongeman er zoo'n drukte maar niet van te maken". Het is geen flatteuze rol, die van oudere en wijzere", maar ik weet nu eenmaal, en met mij velen, dat van alle kunstenaars de eerste daad is: de sluizen van het onderbewuste openzet ten, luisteren met gesloten oogen, in volkomen concentratie, naar het dictee van het innerlijk. En dat daarna de vraag komt: in hoeverre mag mijn verstand aanvullen, kappen, schikken? Dat mag mijn verstand in 't geheel niet", antwoordt Breton en laat achter zijn manifest een omvangrijk stuk proza afdrukken waaraan alle logica inderdaad vreemd schijnt. Van a tot z is het hem door zijn onderbewuste gedicteerd; ook schreef dit hem voor, er den titel oplosbare visch" boven te zetten. Het is soms grappig, eenige beel den vallen op, maar het mist iedere naspeurlijke beteekenis 1). En men blijft niet eens ten volle overtuigd dat Breton's verstand en dagelijksch bewustzijn inderdaad van alle medewerking heb ben afgezien. Het stuk is n.l. even burgerlijk-fatsoenlijk van woordenkeus als keurig van inter punctie: wel vreemd, voor het ongeschift dictaat van een mannelijk en volwassen onderbewuste". Neen, Breton zal voortgaan zoo te schrijven en niets bereiken, zelfs in eigen verbeelding of hij zal later beseffen dat alle kunst een, in zekere mate jammerlijk, compromis is tusschen de ge gevens die het diepste innerlijk den kunstenaar verstrekt en de eisenen van de vormgeving. Een derde mogelijkheid is slechts dat hij zwijgt, als Rimbaud. Als deze, kan hij iedere concessie weige ren en verzaken; als enkele koppigen kan hij zijn schrijfgewoonten laten verstarren tot een onzinnige manie; als de meesten zal hij er tenslotte wel in toestemmen, minder uniek te worden om meer te maken: het gewone menschenlot, helaas. Dan zal de wereld wellicht iets goeds van hem prijzen, zonder te weten hoever het beneden datgene blijft wat hij gewild had. Het manifest blijft ook dan van waarde; geloof de ik dat niet, ik had er hier niet over geschreven. Wel heeft het deze nadeelen, dat het met komisch geweld te keer gaat tegen een vijand die al dertig jaar dood is, het positivisme, en met overdrijving tegen den" roman; wel komt het met een beroep op de droom-theorieën van Freud juist nu de we reld een eb van het Freudisme schijnt te beleven (merkwaardig, hoe laat in Frankrijk de vloed is ingetreden); wel betoogt het met nadruk de be teekenis van den droom en van het onderbewuste zonder daarbij Proust als meester te noemen het blijft desondanks een belangrijk geschriftje. Het is immers zeker dat er in den menschelijken droom even onverklaarbare als opmerkelijke din gen gebeuren. Breton verhaalt van een bepaald gezegde dat hem, en van heele passages die Knut Hamsun in volkomen of halven slaaptoestand zijn ingevallen: ze bleken later bruikbaar. De droom heeft ongetwijfeld een nog ongeweten zin. Het zekerste middel, weliswaar, om onze medemenschen hartgrondig te vervelen is voorloopig nog, hun onze droomen mede te deelen, en de hier be schreven kunstpoging, die van zulke mededeelingen veel Wi.g heeft, is dan ook misschien voorbarig; toch was het goed, voor bestudeering van den droom te pleiten. En zeker valt het te loven, dat Breton op zoo warme, welsprekende, ook gees tige wijze heenwijst naar een andere dan de dagelijksche wereld (?L'existence est ailleurs"), terwijl we tenslotte met belangstelling uit zijn aanprijzing van het onderbewuste eens te meer vernemen, dat niet heel het jonge Frankrijk eenzijdig intellectua listisch is. Het kon anders wel eens zoo schijnen. G.-A. MASSON, G.-A. Masson on Ie parfait plagiaire, l fr., en L'art d'accommoder les dassiques, l fr. 50, beide Parijs, Ed. du siècle, 1924. Ik wil wel weten dat ik op litteraire parodieën en pastiches onmiddellijk na ontvangst pleeg aan te vallen en ze in n zitting uitlees. Niet dat ik daarop trotsch ben; ik geloof soms dat ik mij er over moest schamen en dat het lezen van paro dieën een dier verrukkelijke geheime ondeugden is, zonder welke het leven te vervelend zou worden die echter in de oogen eener onverbiddelijke waar heidsliefde, eener onverstoorbaar ernstige levens opvatting nooit genade behoorden te vinden. Be halve dan, indien men het mogelijk wel nuttig achtte, groote kunstenaars die zich herhalen, die maniertjes aannemen, die het zich gemakkelijk maken, door een geestig parodist te zien nabauwen, en men zich wel pleizierig gewroken voel'de, voor veel teleurstelling, door de vernuftige aanwijzing van hun tekorten en aanstcllcrij. Het best zijn parodieën nog als ze zich naar stijl, toon en inhoud zoo min mogelijk van het oorspron kelijke verwijderen. De, uiterst moeilijk te bepalen, afstand, die zoo gemakkelijk inkrimpt en een vjlledig samenvallen toelaat, of integendeel bij de min ste onachtzaamheid van den parodist uitdijt en grove contrasten doet gapen deze afstand op de juiste maat is het kenmerk van de goede parodie of, juister, pastiche. Het bekende tweedeelig werk van Muller en Reboux, A la maniere de.... (1913), bevat er verscheidene die geheel geslaagd zijn: hun Baudelairc, Loti, Péguy, Chateaubriand, b'.v. Muller is gesneuveld; Reboux beproeft tegen1) Het schrijven van dit stuk is een priv handeling", zegt geestig de heer Röell, .in Den Gulden Winckél van Januari. woordig in de Nouvelles Littéraires" hun arbeid alleen voort te zetten, met ongelijk succes; zijn Victor Hugo, onlangs, leek mij wel goed. Men zal zeker weten dat bij ons Cornelis Veth en, naar ik meen, De Sinclair, schuldig zijn aan dezelfde geestige zonde eigenlijk een echte zonde van het intellect, tenminste in hoofdzaak. Over het algemeen vind ik, dat Masson nog nie; bedreven genoeg is in het bepalen van den afstand. Vooral in zijn tweede deel plaatst hij te veel grap pen van het type Homerus met een hoogen hoed", ontleent te veel details aan de politiek van den dag, en misbruikt de hoogste litteratuur voor schuine" toespelingen. Echter is hij ook lang niet zelden heel goed geslaagd. Zijn Cocteau, Claudel, Aurel, Gide, Giraudoux, Dante, La Fontaine, Buffon, Légende dore'e, Voltaire, Boileau zijn voor treffelijk. Voor de eene helft komt dat doordat de geparodiëerden niet zóó ontzaglijk eerbied waardig waren, of men mocht gerust eenige geestig-schuine verhalen en hedendaagsch-politieke beschouwingen op hun naam stellen; voor de andere is het hieraan te danken dat de plagiator" zich grootere meesters min of meer waardig wist te maken door rijk geschakeerde vernuftigheid, een niet onbelangrijken inhoud aan gedachten, een fijner en gevoeliger toon. GEORGE DUHAMEL, Le Prince Jaffar, Mercure, 1924, 7 fr. 50. Ik houd zoo van Duhamel omdat hij altijd schrijft van een levensgevoel en -beschouwing uit, die mij de schoonste lijken: die van den vrijen" denker en gevoeler. Zijn innige religiositeit is niet tot dogma's verhard; liefde voor zijn land belet bij hem geen liefde voor andere streken; zijn eigen moreele gesteldheid laat hem toe die van zijn naas ten te waardeeren. Hij heeft innerlijk wel een vorm, maar het is er een die altijd verandert en toch zichzelf blijft. Zonder dat, trouwens, geen leven: een levend wezen schijnt wel iets als een vloeiende kern. En geloof maar dat zijn innerlijke vorm, ondanks alles, vast is ! En dat hij scherp ziet! Er moest eigenlijk een woord zijn voer geesten als hij. Vrijdenkers" is plat en omvat niet alles; vrijgevoelers" zegt evenmin genoeg en klinkt voorloopig barok; hun hoofdeigenschap intusschen is dat ze zich niet onderschikken in een bestaand verband van zede, religie, politiek, doch van nieu we politiek, religie en zede onwillekeurig mede scheppers kunnen worden. Zulk een geest heeft ditmaal Tunis gezien, beleefd", zou men willen zeggen, Tunis en zijn bonte bevolking; een vaste en bevallig bewegende hand heeft het daarna beschreven. Het resultaat is.... een lust om te lezen. Er is een heerlijke hu mor in; ook goedheid, menschenkennis, onopvallen de diepzinnigheid, fijn begrip van toestanden; een volmaakte vaardigheid van evocatie, die uit ver zwijgen evenzeer bestaat als uit zeggen. Ik heb het al meer te kennen gegeven: Duhame, is een van de beste levende Fransche schrijvers! wordt misschien een van de grootsten. J. T i r: L K o o Y BERICHTEN EN AAXTEEKENINGEN L va Berger, Les femmes poëten de la [ielgique; la rie litteraire et sociale des femmes belges, Perrin, 1924. 8 fr. . Een vlot geschreven, nuttige studie, over de Waalsche en de Vlaamsche dichteressen. Wel wat krasse antiDuitsche uitlatingen ; beschouwingen over de Vlaamsche beweging, deze laatste tamelijk gematigd. De ijverige schrijfster publiceerde vroeger o.a. Les femmes poétes de la Hnllandc. Emile Boulan, Fi^ures dn XVIIIe siècle. Les Am<uirenses, Groningen, Noordhoff en Parijs, Arnette. In een vlug loopenden stijl geschreven vrouwenportretten, die men met veel genoegen leest. Sclir. beoogt o.a. te reageeren tegen de soms nog wel gehuldigde, aan Faguet ontleende opvatting, als zou de 18e eenw ,,ni chrétien ni francais" geweest zijn ; ook eischt hij meer aandacht voor de beteekenis van begaafde vrouwen in die eeuw. Een mooie onderneming: ,,Collection Shakespeare, texte anglais-francais, publiée sous Ia direction de A. KOSzul." (Dent & fils, Paris). Klein formaat, geïll,, smakelijk uiterlijk ; inleidingen. Tot nu toe verschenen : Trni/us and Cressida, vertaling Lalou (die h. t. 1. thans lezingen houdt); Hamlet, vert. Jules Derocquigny, e. a. Wie den Engelschen tekst wenscht te bezitten en daarnaast een overzetting in een hem beter bekende taal, vindt hier wat hij zoekt, voor gén geld (6 fr. per deeltje). AndréGermain, De Prunst a Dada, Kra, 1925. 9 fr. Zooeven uit. Goedgeschreven essays van een dichterlijk, geestig, geletterd man. die oordeelt met gezag en dis tinctie (een der leiders van de Rerue Eiiropcenne^. O.a. stukken over Proust. Mme de Noailles, Colette, Gide. Alorand, e Tharaud's. Uiraudoux, vele jongeren. Een nieuw tijdschrift, belangrijk voor heel Nederland, niet alleen voor liet Joodsche deel onzer natie : La Rei'iii' Jai\'e (Gallimard, Paris, 28 frs per jaar, tweemaande lijkse!!). Leiders o.a. Brandes, Einstein, Freud ; hoofd redacteur Albeit Cohen. Beginselen: zal alle Joodsche verlangens vertolken, zoowel de neiging om zich volledig met de Westersche bevolkingen te assimüeeren, als de zionistische aspiraties ; ,-chijnt echter, bij alle sympathie voor deze, preferentie te hebben voor den rasbewusten Jood die in onze landen (,,1'Occident adorable") blijft wonen. ,,Nous penserons notre race." Zal wederzijdsch begrijpen, ook van onze rassen, trachten te bevorderen. Zal met kalme aandacht en met den wil tot rechtvaar digheid het tegenwoordige anti-semitisme bestudeeren. Schijnt in geen geval uitsluitend het Joodsch-r<'//£(>«?<' standpunt te willen verdedigen ; te dien aanzien ver toont de ,,Déclaration'' een voorzichtige vaagheid. Een der leiders, trouwens, is Charles Gide, een Westerling. Dit vastberaden partijkiezen voor eigen ras is een teeken des tijds ; vgl. het dichterlijk nationalisme van Maurice Barre», in zijn jeugd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl