De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 7 maart pagina 23

7 maart 1925 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

Nö."249l DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 23 HET WASSENDE WATER door HERMAN DE MAN (Vervolg van No. 2490) $ Zoolang het vlakke land nog wintersch is, valt daar menig noorsch eendenboutje te schieten. Maar bij 't wilde opengaan van een nieuw bloeijaar, als alle gewas met ontembaren wil en wellust uit den grond geborsten komt, dan wordt het op die kaaien zoo liefelijk en stil. Hij hoeft thans aan geen vrouw verhalen, waarheen hij de avonden trekt. Die lekkere vrijheid om te gaan naar believen waarheen hij zinnigheid heeft, verruimt zijn borst bovenmate. Maar n zware bedruktheid blijft. WaterSnoodt zwijgt. Alle huisgenooten konden dood zijn. Nooit of nooit komt een der hunnen naar Willeskop gereden, waar in de eenigheid broer Oieljan naar rechtschapenheid boert. Vele malen ziet Oieljan, als hij op de Bioklandsche kaai jaagt en vanwege het wijde staren vergeet te schieten, naar het daar zichtbare Hoenkoopsche rijpad, wijd tegen den horizont. Achter de lange boomenreek kan hij geen woningen onderscheiden, maar hij wil zich dat danig graag inbeelden. Hoe komt het, dat moeders thans het koeigie niet stuurt? Willem heeft het geld ervoor mee. Hij denkt: ze zullen wachten tot ik er om vraag, om aanleiding te hebben tot nieuwe vrindschap. Maar hij is te bedeesd, om dat te vragen aan moe ders, daarom wil hij liever wachten en betrouwen. En nog vóór den eersten hooibouw daar in Willeskop, wordt het koeigie Thera door den drijver Jos den Duvel (alzoo genaamd om zijn wilde onte streken als jonkman) achterom genend, 't Is goed rond en glanzend, best door 't kalf heen en in vollen geef. Het laat zich dalijk gewillig melken als 't even beasemd is, door de van voormaals nog bekende handen. Om 't aan den overgang goed te gewennen, jaagt Oieljan 't koeigie eerst wat in de klieverkamp. En Jos laat hij wat drinken. En voor zijn vrouw krijgt hem vóór 't gaan, van de melk vijf pinten in een koper akertje mee. Daarmee gaat Jos, welgemoed. Van pure gelukkig heid draait Gieljan, tot slapenstijd naarstig om de kamp, waar (bang van 't ongewone) het koeigie schor naar den hemel loeit. En de huishoudster, die kijken komt, zegt ook, dat het een mirakelse beste is. Dien nacht denkt Oieljan weemoedig: ikke vraag toch niet veul ikke; met een nieuw koeigie bin 'k al zoo gelukkig.... Maar op andere tijen is hij bang. Bang dat hij oud en afgewerkt zal worden, zoo zonder dieper invretende beroeringen, dan weer een nieuwe koei of een goeien hooioogst, en broeivrijen berg. Dan is 't hem nét, of hij mooie rijke mannenjaren voorbij laat gaan, of hij met blinde oogen naar de vreugden tast en daarom zoo'n gering part van het leven bekomt. En als een deputatie uit de Ingelanden van den Nederwaard hem komt aanzoeken, om een verkiezing tot Hoofdingeland aan te nemen, omdat hij nu na twee jaar huren toch eigenaar is geworden van den grond, dan weigert hij in zacht gestelde termen. Hij weet wel wat ze zullen tegenzeggen. Hij woont op grond die altijd, zoolang het deze oude mannen heugt, een Hoofd ingeland voortbracht. Ook weet hij vooruit, dat zijn woord van bescheidenheid op deze mannen geen vat heeft. Zou hij, de zoon van een bekend Heemraad, in het 't waterschapswezen zoo onbeslagen staan? Maar hij laat zich niet verbidden. Hij, die van het wateruitslaan in boezems, van bemaling en zomerpeil, van inklinking en dijkweer geen begrip heeft, durft de benoeming niet aan. Dat was wat voor onzen Willem geweekt, denkt hij achteraf. Willem, die zoo danig graag om hoog wil in de collegies en zoo heimelijk haakt naar waardigheid. Toen, op een onverwachten keer, kwamWieleke in een machtig mooi spulletje achterom gereden. Hij zag 't gerij komen en de schrik schoot als een versteening in zijn beenen. Wat beurde daar? Was moeders ziek, moeders dood? En wie reed heur? Een vreemde? Ze steeg lachend als een innig blij keind uit en liep schielijk op hem toe, met het dalijk uitgeflapte aardige nieuws: hij hiet Jacobus Portengen Giel l Hij wordt Jaap van Jan de Pauw genaamd, naar 't huis de Pauw in Teckop. Daar komt ie vandaan Oiel ! Moeders wét da 'k hierheen bin !" Zoo " Bin je van mijn verschrokken?" Eerst wel Wieleke. Hoe gaat 'et moeders? Best? Dankie dat je gekommen bint." Gieljan, die ontroerd nog velerlei dingen rap van zijn forscher geworden zustertje vernam, liep toen eerst met uitgestoken handen op de tilbury toe en begroette welgemeend den afgestegen jongen boer, die gerij en tuig stond te verzorgen. 't Bleek te zijn een kloek boerenjonk met lacherige oogen, kroezelhaar en stoere scheeren. De broer docht: da's een ware man. Allédan maar, ja, 't moest zoo wel gaan. De jaren staan nievers niet stil. En hij leidde 't blije paar den huis in en liet uit een stopflesch boerenjongens uitschenken, door de huishoudster. En de praat was van eigens, over trouwen en jong boeren. Tegen melkenstijd, wilden de twee levensmakkers weer heengaan. Maar eerst nog zegde Wieleke: Gieljan, moeders het gevraagd, of 'dat je nou met den brulleft naar eten huis wou kommen. Zonder jou is 't ommers gien heele familie." Is moeders rechtevoort zoo gauw van ver geten?" Ze zeit: dat ons jonk zoo fortuinlijk boert in Willeskop...." Jaac, ho maar ze beleeft tierighcid 'an 't welzijn met de centen." Wieleke kleurde, en keek bang naar haar jongen. Zoo palend 'an heur geboortesteêwoon je, dat trekt...." zegde ze voorts. ,,'k Dink 'et." Zal je dan kommen Giel?" Hij zegde weerom: jaat keind, 'ken wil gien verstoorder zijn. Zeg moeders gerustig dat ik kom. En dat ik heur ook verwacht, as ze d'r zinnigheid 'an heit." Maar Wieleke was zoo blij. Dank'ie Gieljan, dank ie !" uiichte ze. Nou komt alles weer goed, waar?" Je bint een best keind," zei hij daarop en streel de heur haar. En as Willem dan trouwen gaat en moeders doet 'em 't land over...." ,Hè? Wiliem trouwen?" ,Wist je dan niet dat hem vree?" ,Nou, amper." ,Man, 't is al een liefie van veur vier jaren." ,Vier jaren? Wat een kwagast, om 't veur z'n eigen broer zoo lang op te vreten. Wie is 't Wieleke? Toch Annegie Blok niet?" Jaat Annegie uit de Lange Linschoten." Een best keind wel, waar Giel?" Ptih.... ik zou d'r niet motten met d'r rossen kop. Ze is nogal fijn en nogal lijmerig. Affijn, 't is Willem zijn keus. Of soms van moeders weer?" Overnieuw kleurde zijn zustertje. Gieljan," snibte ze haastig, dat weet ik niet hoor; jij mot altijd alles weten." Maar buiten vroeg hij heur gauw even (toen ze alleen waren om naar moeders koeigie en den pink ervan te gaan kijken): n Wieleke.... van waar heb jij jouw Jaap?" Van eigens!" zei ze stralend. Bij oome Nelis in de Borefsche 1) Meye, daar was ik weer 'n weekie van den zomer en daar is Jaap een naneef van. Daar reed hem opeen dag achterom; d'r most een ruintjc ttiigree 2) worren. Hij bleef d'er een hortje veur." En vond moeders 't soed?" Dalijk, Giel !" Zoo.... ja.... hij begreep dat. Maar zijn vermoeden sprak hij niet uit. 't Was anders wél vernuftig gedaan, 't Keind was er argeloos onder gebleven. Ze hieuw van dien klaren Jaap, en dat vond Gieljan wél. En dat ze zoo aa.dig vertrouwelijk naast hem in de tilbury wegreed, in 't vast geloof dat zij zelf en niemand anders dat sterke jonk onder duzend anderen had opge zocht, was goed. Dat moest ze mogen behouden, een mooi bezit. Aan Water-Snoodt kon hij nu milder denken. De oude vrouw had ditkeer goed gekozen. Heur leiding had mogelijk zachteren keer genomen. Om 't geluk voor Wieleke wou hij veel vergeten. Ook, en dat vooral, wat hij eens zichzelven plechtig voorgehouden had: nooit meer naar de Hoen koopsche hoeve weerom te komen. Hij kon dadelijk nog wel niet al den afkeer teruggedringen, maar een vloed van lieve herinnering welde zijn kop binnen, nu hij zich voorbereidde op dien terugkeer na jaren. Ook om moeders zélf? Allerhande zachte dingen van lange jaren weerom, tusschen hem en haar, herdacht hij weemoedig. Ja, ja.... een beste moeder toch óók. Tot dien kwaaien dag, dien krenkenden dag, toen ze 'm ompraatte en hij Nelia loopen liet. Maar alles was om zijn welzijn bedacht. Mocht hij dat altijd blijven vergeten? Bitterder dacht hij aan Willem, die toch al lang met die Annegie Blok vree, toen ze zoo menigmaal samen beraadden. Willem had zijn eigen broer dat vrijen verzwegen, en juist in de dagen toen hij beslagen raad gaf in liefdes- en levenszaken. Docht Willem soms, dat hij 'n meerdere was? Een die verheven is boven 't omringende? En .MEUBEL5, [STOFFEN! 1DEMANGI GEHEELE WOON INRICHTING DEN HAAG NQORDEINDE l) Bodengraa?sche. 2) gewillig aan het tuig. daarom vertrouwen aanvaardt, zonder vertrouwen te schenken. En op de bruilloft, na 't weerzien van moeders, dat kil van ingetoomde teêrheid was geweest, en voor de vreemden in den huis gansch gewoon, alsof hij gelijk Aai, in vrede heen was gegaan, kon hij voor Willem het ware woord niet meer vinden. Soms wou hij dien verdokene een rauw verwijt toeschreeuwen, maar hij toomde zijn hart in, omdat hij geen malloot wou schijnen en de trouwvreugde wel eerbiedigen moest, 's Avonds reed het getrouwde dochtertje, thans óók onder de gepijpte muts, met haar Jaap van Jan de Pauw naar hun nieuwe stee en dat was, alhoewel 'n elkeen verwachten mocht dat ze gelukkig zou zijn, dat bleue moederskeind, toch een ontroerend zicht. Maar moeders liet gansch geen tranen. Ze sloeg parmantig, omdat het avond was en al kil, een paardedeken over de knieën en voeten van 't paar daar in den wagen en riep kloekweg: geluk keinderen !" Ze reden de sticht af en waren gauw uit het zicht. Jan de Pauw stond op 't erf van WaterSnoodt te spugen en wou zoo dalijk den huis niet in. En Zwaantje de Pauw liet ook de oude vrouw Beyen eerst wat alleen. Ze doolden over 't vreemde erf elkaar voorbij, onderwijl Oicljan starrelings zat te kijken in het voorhuis, naar 't glimmend kabinet, waar thans dojde Aaigie's goud en zilver wel in zou liggen. Maar moeders riep onaangedaan al dat lang zame volk bijeen. Ze sneed vroolijk de ham af, lachte wat en grapte om een grap. Willem stond tegen den pompbouw aan en nieuw zijn Annegie vast bij de hand. Toen Gieljan, die uit de glazen deur de deel op kwam, het stel daar voor 't avondbrood bijeen zag, leek 't hem krek, of om moeders muts en om heel heur gestalte, een strakke lijn getrokken was. In den avond, mijmerde hij, bij 't onzekere lamplicht, kan dat zoo raar zijn. Thans reed Wieleke op het wachtend huis toe. Hij kon maar kwalijk meedoen met de boert. daarom. Tegen 't einde zegde moeders: ,,'k bin om Wieleke voldaan, minsche", en ze gaf Jan de Pauw en Zwaantje een eeltige hand. En na niet lang wier ook Willem zijn trouwdag in de Lange Linschoten bepaalt. Oieljan kwam met z'n dogcart en was moeders in den ochtend van Water-Snoodt komen afhalen. Hij reed voorbij de Vrouwebrug en langs Griffioen en zijn oogen wilden toen wel onverschillig doen. De ouwe schuit van B'jonstoppel lag daar niet meer. 't Wier een fraaie brulleft daar op Wulverhorst bij Govert Blok; op 't Gemeentehuis, zoo in de kerk als op de woning. De Notaris van Oüwater was er ook, om Willem. En meer stadsche mannen kwamen zijn broer dees eer bewijzen, ieljan wier daar van binnen bar gram van. Nog vóór dat die hoogvlieger eer had verdiend, werd ze hem zoo ruim toegemeten, 't Schiep dien jongen boer een hooge verantwoording. En zou in Willem zooveel daadkracht zijn? In zoo een drogen kerel, dien maar gering met al zijn volk kan meeleven en meedenken? Pas op Willem, docht Gieljan bang voor hem, pas op als 't mogelijk in de geleerde boeken niet heeft gestaan. Hij zag ook dat paar huistoe gaan, na dien drukken dag van ceremonie en van eten. Deze twee reden op Hoenkoop toe; moeders zou na wat dagen pas komen en betrad dien avond voor de eerste: maal IJsseloord, waar ze bij Gieljan te gast bleef. Willem" was nu op zijn vaders stee gezegger; Water-Snoodt's gronden had de oude vrouw Beijen hem overgegeven. Het roer was daarmee uit heur handen, maar haar oogen en haar stemgeluid bleven regeeren over de hoeve. Hoe zal dat varen, twee wijven over n deel? docht Gieljan daarvan. (Wordt vervolgd)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl