De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 7 maart pagina 3

7 maart 1925 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 2491 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BIJ HET LEZEN VAN DE MEM. VAN ANTWOORD OVER DEN Teekening voor de Amsterdammer" ,,Als gedurende een reeks van jaren sommigen vre» oogenblik wellicht gekomen om anderen te doen genieten Marchant Albarda Dresselhuys Wijnkoop ZOU H'J PAAR ZIJN EIGEN MINISTERIE OOK MEE BEDOELEN?" Braat WIJSGEERIGE GESCHIEDBESCHOUWING 1) Dr. Wijnaendts Francken heeft een goed werk gedaan met in een niet al te uitgebreid bestek eenige vragen aan de orde te stellen rn te behan delen van geschiedphilosophischen aard. Want dit vooral onze aankomen de historici weieenige philosophische bezinning noodig hebben, zal men moeilijk kunnen ontkennen. Onze vakgenooten plegen zich in den regel niet bijzonder met de philosophie Af l'histoire", zooals Voltaire dit onderzoek voor het eerst heeft genoemd, bezig te houden. Misschien hangt dat samen met den weinig bcspiegelenden aard van ons volk, voor zoover het dan geen theologische vraagstukken betreft. Geschiedenis is nu eenmaal een concreet vak; deze wetenschap houd zich bezig met de realiteit der dingen van voorheen en thans. Met vragen, hoc het zou moeten zijn, houdt de geschiedenis zich niet bezig; zij stelt alleen altijd en altijd weer de vraag, hoe is het geweest. Wat is geweest, is de realiteit, die men eenvoudig en onvoorwaar delijk heeft te aanvaarden, maar waarover verder geen discussie kan bestaan. Er is in die dingen weinig plaats voor philosophische bespiegeling; wie aanleg heeft voor geschiedenis, bezit daarmede het intuïtief vermogen om te dingen van het ver leden op hun waarde te toetsenden tot een nis. torisch geheel om te werken zonder daarvoor telkens zijn toevlucht te moeten nemen tot philosophisch nadenken. Het gaat daarmede als met de moraliteit en de moraal. Als alteen die menschen zedelijk leefden, die wijsgeerige gronden voor hun moraliteit konden aanvoeren, dan zou de wereld er nog veel bedenkelijker uitzien dan zij tegenwoordig al doet. Ons zedelijk gevoel wijst ons den weg in den chaos van het leven. En zoo ook brengt onze historische zin ons over zeer veel moeilijkheden heen, waarvoor de wijsgeer terecht niet nalaat ons te waarschuwen. Niettemin is het te betreuren, dat onder de mannen van het vak betrekkelijk zoo weinig aan de wijsbegeerte van hun wetenschap wordt gedaan. Het moet lederen lezer van het boek van Dr. Wijnaendts Francken wel opvallen, hoe weinig hij historici van professie aanhaalt; het zijn zoo goed als alle philosophen, die zich met wijsgeerige geschiedbeschouwing hebben bezig gehouden. Dat is wel te verklaren, gezien den zeer verschil lenden aanleg van den onderzoek.r van het hi;toruche verleden en vanc'e.i bespiegelenden wijsgeer over deze dingen. Maarten slotte blijft het te be treuren. Want al is het feitelijk en praktisch ook voldoende zich te laten leiden door begrip, zin en intuïtie, het kan niet anders dan ten goede komen aan ons wetenschappelijk onderzoek, wanneer wij ons rekenschap geven van den dicperen grond van onze eigen wetenschap. Intuïtie is onmisbaar voor ieder wetenschappelijk onderzoek. Maar op den duur kan toch geen wetenschap nalaten zich te bezinnen op d; grondslagen van haar eigen bestaan. Dat wij op bepaalde wijze handelen, is ten slotte wetenschappelijk niet voldoende en afdoende, wij moeten ook weten, waarom wij aldus doen. Daartoe moge het boek van Dr. Wijnaendts Francken met name onze jongeren opwekken. juist voor hen lijkt het ons bij uitstek geschikt. Dit boek verdiept zich niet in de peillooze diepten der philosophische bespiegelingen over histo rische feitelijkheden. In zooverre is de hoofdtitel eigenlijk wr.t te ruim genomen: het boek handelt zeker wel over wijsgeerige geschiedbeschouwing, maar put het trouwens zeer uitgebreide onderwerp lang niet uit. Beter wordt de inhoud gekarakte riseerd door den ondertitel: prolegomena van historiosophie. Dit laatste woord hebben wij nog niet aangetroffen, maar als kunstterm lijkt het ons gelukkig; gekozen; in de wetenschap heeft men altijd behoefte aan een beknopte typeerende terminologie. Des te opmerkelijker is het, dat dr. Wijnaendts Francken zelf dezen term in zijn boek zoo goed als nergens gebruikt. Prolegomena dus, inleiding. Wie dit boek als zoodanig beschouwt en gebruikt, zal er zeer veel goeds en bruikbaars in vinden. De schrijver heeft de gave duidelijk de dingen te zeggen, zooals hij ze ziet; zijn bock is stellig niet treffend of boeiend, maar het is helder en klaar. Dat is voor een boek over philosophische stof zeker wei een goede aanteekening waard. Ook valt de com positie van het boek en de distributie van de stof te roemen. Dr. Wijnaendts Francken heeft deze materie verdeeld in negen hoofdstukken. Voorop gaat naar recht en reden een hoofdstuk over de geschiedenis als wetenschap. Dan volgt een kapit tel over geschiedschrijving. O,.k wordt het alge meen begrip van philosophie der geschiedenis uiteengezet. In het vierde hoofdstuk worden de verschillende beschouwingswijzen behandeld, de theocratische, de ideologische, de economische. Dan wordt de verhouding van geschiedenis en sociologie onderzocht en vervolgens de vraag aan de orde gesteld, in hoeverre er van historische wetten kan worden gesproken. In het zevende hoofdstuk komt de vraag van de verhouding van individualisme en collectivisme aan de orde, gelijk in het achtste het vraagstuk van den vooruit gang. Ten slotte wordt het laatste hoofdstuk gewijd aan wat de schrijver noemt den zin der geschie denis. Dat alles is behandeld in ongeveer honderdvijftig bladzijden. Dat de bovengenoemde onderwerpen, alle op zich zelf belangrijk en omvangrijk, niet zijn uitgeput, spreekt wel van zelf. Evenzeer ligt het vjor de hand, dat niet alle onderwerpen voor den historicus van evenveel belang zijn. Zoo zal hij zich niet steeds veel verdiepen in den zin der geschiedenis wie weet hiervoor een beter woord? ZOMERTIJD Maar daarentegen wordt hij voortdudoor Joh. Braakensiek rend bij zijn onder zoek gesteld voor de gde hebben genoten, is het vi-ao vin dp vor- (Minister RUVS) vlaag van ue ver houding van indivi dualisme en collecti visme. Hier is het histo. isch onderzoek en ook de histori sche uitbeelding in liooge mate afhan kelijk van de gcschiedbeschouwing. De periode, waarin men de drijvende krachten der ge schiedenis zag in enkele sterke indi viduen, de tijd van de her'iworship van Carlyle ligt lang achter mis. Tot voor kort h<id het den schijn, alsof alleen e collectivi teit, de massa, ue motoren van histo risch leven in be weging zette; zelfs gold de massa als de eenige draagster van de historische ontwikkeling. Dat. hangt natuurlijk in zeer sterke mate sp.men met de sociale beweging van onzen tijd, die zoo hopeloos arm is aan groote figuren en ook' wel met den voorrang, dien de economie en de economische ge schiedenis wisten te veroveren. De economie nu wei kt steeds met collectiviteiten, zelden met individuen. Ook daardoor ging ook in de ge schiedenis het individu vrijwel schuil in de massa. Zijn wij die periode weer te boven? Het heeft er allen schijn van. Het ligt vcor de hand, dat de historiographie nooit geheel los staat van de periode,waarin zij zich heeft te ontwikkelen ; met de historie stijgt en daalt de historiographie. Zoo kan men z ch voorstellen dat in dezen armen tijd, die zoo groote behoefte heeft aan waarlijk leidende persoonlijkheden, ook weer in de historiographie de beteckenis van het individu weer meer naar voren komt. Waarbij komt, dat de geschiedvorschif toch al van zelf een sterke neiging moet hebben de persoonlijkheden op den voorgrond te stellen. Immers bij zijn onderzoek eter bronnen komt hij alleen iu contact niet documenten van individuen dus met individueele handelingen, die eerst in abstracto kunnen worden gecombineerd tot collec tieve daden. En na*uuil;ik, al moet ctit laatste toch ook altijd weer geschieden, het is waarlijk niet te verwonderen, dat de historicus als van zelf (lichter komt bij de persoonlijkheden dan bij de massa. Het ligt voor de "hand, dat ook hier de waarheid weer in het midden ligt. Indi vidualiteit en collectiviteit zijn beide histo rische verschijnselen, waarmede dus dor.v den geschiedvorscher voortdurend rekening moet wor den gehouden. Mits men zich maai' duidelijk voor oogen stelt, dat de persoonlijkheid een realiteit, de massa een abstractie is. Zoo geeft het boek van dr. Wijnaendts Francken sticd.; aanleic'ing tot allerlei overweging. Moge het dat ook blijven doen, wij herhalen, vioral onder onze jongere geschiedkundigen. H. BRI G MANS i) C. J. WIINAENDTS FRANCKEN. Wijsgeerigegefchieit! eschouwing, Prolegomena van historiosophie. Hiarlem, H. D^ Tjcenk Willink eti Zoon, H 24. KLEURECHTE GORDIJN- EN BEKLEEDSTOFFEN IM.SUEDELEER BEAVERTEEN PER M T R. 80 BREED 3.20

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl