Historisch Archief 1877-1940
No. 2492
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
Juiste stand van den pink op den stok
DE KUNST VAN HET VIOOLSPEL
Het was te verwachten, dat een ernstig, helder
denkend kunstenaar als Carl Flesch de uitgebreide,
veeleischende taak, die het schrijv/en van een zoo
?breed opgezette vioolschool 1) is, met dezelfde nauw
gezette toewijding en grootsche doelbewustheid
zou aanvatten en verwerkelijken, die ook uit zijn
optreden als violist gebleken is. En aan de buiten
gewone paedagogische kwaliteiten van den leeraar
van een Willem de Boer, een Joseph Wolfsthal,
een Alma Moodie van den samensteller der
Urstudien für Violine'' zal wel niemand getwijfeld
hebben.
Het was echter een blijde verrassing welke
het eerste deel van dit boek in de goede vertaling
van L. Couturier, ons bracht dat Flesch een
uitgesproken schrijftalent, een geheel eigen be
gaafdheid voor helder, eenvoudig formuleeren be
zit ;-want deze poging.om de zuivere practische
ervaring tot logisch geformuleerde theorie te ver
heffen" is niet alleen merkwaardig om den over
vloedig rijken inhoud, doch tevens om den
philosophisch helderen stijl.
Reeds het voorwoord" treft door zijn doelbe
wustheid: Het verschil tusschen het groote aantal
violisten met onvoldoend prestatievermogen en
het verminderend aantal uitblinkende talenten,
dat geen wegwijzer noodig heeft, moet naar moge
lijkheid worden ingekrompen. Aan een denkend
leeraarschap wordt de taak opgedragen het artis
tiek niveau der vioolspelende middelmatigheid te
verhoogen". Er zij hier slechts terloops op gewezen,
?dat het streven tot nivelleering van doorsneetalent
en Uitzonderlijke begaafdheid oorzaak is van een
cultüiirtragedie, die zich bijna dagelijks af
speelt: de ervaring der meeste debutanten, dat
hun uitputtend hard, jaren lang werken op het
allerlaatste oogenblik gestuit wordt door den af
grond, die aangeboren en verworven talent scheidt.
Want tot een zekere, vaak nog verbluffende hoogte
brengt het, met onze langzaam progressieve me
thodes, iedereen, die energie en toewijding bezit;
maar de ramp begint pas, wanneer blijkt dat de
top van het eigen kunnen nog ver onder de hoogste
regionen van het uitvoerend kunstenaarschap ligt.
Natuurlijk wordt deze ontdekking pas tragisch
?door het conflict: eerzucht onvoldoende begaafd
heid; want wie zijn vak goed kent, kan als
paedagoog of orkestspeler een innerlijk rijk, tamelijk
onbezorgd leven hebben. Merkwaardig genoeg
waarschuwt Flesch in dit uitgebreide boek (waarin
zelfs plaats was voor breede behandeling van
oefeningshygiëne) hiervoor niet, integendeel; een uit
spraak": men hoede zich, al te veel als natuurlijke
begaafdheid aan te gapen" zal menigeen tot een
geheel andere conclusie brengen.
Om op het denkend kunstenaarschap" terug
te komen: het is typeerend voor Flesch als
paedagoog-schrijver; overal vindt men in dit boek het
streven naar het proces analyse-synthese terug,
.al kan men het niet altijd met de slotsom eens zijn
Vibratooefening van Rivarde
-of wordt deze een enkele maal (o.a. betreffende het
voor en tegen van een stalen kwint) teveel aan
*den lezer overgelaten.
In het algemeen kan men zeggen, dat de kracht
van Flesch eer in het detail, dan in de groote lijn
ligt; reeds het overzicht" verraadt dit. Flesch
verdeelt de kunst van het vioolspel" in drieën:
het vioolspel als Handwerk" (?ontwikkeling van
de mechaniek der beide armen"); vioolspel als
Wetenschap" (?aanwenden der verkregen vaar
digheid om bepaalde technische moeilijkheden, die
in een compositie voorkomen, uit te voeren"); en
vioolspel als Kunst" (de techniek in dienst van
de uitdrukking, welk onderwerp de inhoud van
het tweede, nog te verschijnen, deel zal vormen).
Menigeen zal het, dunkt ons, met de tweede defini
tie niet eens zijn: niet het in een zeker verband
toepassen der verworven techniek, doch bijv. het
schrijven óver viooltechniek mag als uiting van
vioolspel als wetenschap" gelden.
Op andere plaatsen echter (o.a. over De oer
vormen van de techniek der linkerhand"; De
houding van den strijkstok"; Oefeningen van de
algemeene techniek" en elders) frappeert de schrij
ver door de overzichtelijkheid, waarmede het uit
gebreide materiaal geëxposeerd wordt.
Het meest waardevolle van dit boek dunkt ons
echter de kleine duizend voorbeelden (waaruit
een enorme literatuurkennis blijkt) waarin ver
schillende mogelijkheden van streek en vingers
zetting overwogen en gekeurd worden; alleen reed
de ernstige studie van dit omvangrijk materiaal
(vergemakkelijkt door een goed verzorgd
persoonen zaakregister) is een voorbeeldige oefening in
violistisch denken, vooral voor dengene, die op
een hoogte is gekomen, die tot zelfstudie in staat
stelt.
Van groot practisch belang is mede het hoofd
stuk oefeningshygiëne", ook al zal men menigen
wenk op zich zelf reeds kennen.
Wat Flesch aanknoopende aan de psycho
analytische methode van Freud" schrijft over
Goede houding van_de viool met behulp van een kussen
geheugenzwakte" (bedoeld is waarschijnlijk:
geheugenstoornissen) en angst hiervoor, is niet
alleen waardeloos, doch getuigt tevens van weinig
begrip voor de leer van den Weenschen psychiater.
Maar het is reeds een verdienste, dat Flesch dit
belangrijke, tot nog toe geheel verwaarloosde,
onderwerp geëntameerd heeft. C. H w E L E R
1) Carl Flesch, De kunst van het vioolspel".
In het Nederlandsen vertaald door L. Couturier,
Haarlem, De Erven F. Bonn, 1924.
SCHILDERKUNST-KRONIEK
G. W. DlJSSELHOF, EERETENTOONSTELL.1NG
IN ARTi; NABESCHOUWING.
Deze tentoonstelling vertoont naast curietise
werken als de landschappen (sommige van een
klare praecisiteit) en het portret van den man
met den hoed op het gewone werk, ik bedoel
het den schilder gewone onderwerp. Dadelijk
is hier te zeggen, dat deze tentoonstelling niet
aanleiding geeft te herschrijven, wat ik menig
maal omtrent den afzonderlijken, kundigcn
schilder schreef, noch dat door haar vroegere
?beoordeelingen werden gewijzigd. Eén bezwaar
heb ik tegen haar: zij geeft Dijsselhof niet op zijn
sterkst; er zijn werken tusschen, die leeg zijn in
den achtergrond. Opnieuw trof no. 5, de vifch
met den kop als van een aanmatigenden burge
meester; verder no. 30, waar de visschen (geestig
verdeeld) in het water hangen" als waren zij
bloemen aan stengeis; opnieuw warun hier de
zee-anemonen van de beste schilderijen, of vol
pittige juistheid (47); dreven de schildpadden
als voor een circusvoorsteliing, in het water (40)
en zwaaide, haaiig, een groene visch boven de
algemeen (17); opnieuw was het landschap uit
het museum in een koele nauwkeurigheid, een bij
blijvend werk.
Dijsselhof, geen wonderlijk schilder, bleek als
Verkeerde stand van den pink op den stok
steeds, toch een afzonderlijkheid, een volhardend
zoeker naar typeering van visch en van 't spel
van 't aquariumwater.
Maar er is nog een andere Dijsselhof dan de
sobere, kundige, soms plichtgetrouwe schilder.
Dezen anderen schilder vindt ge in de aquarellen
en in dr ktiinersiluitten. De aquarellen zijn in wer
kelijkheid somptueus van kleur en groot van
aangeduiden vorm. Ze zijn een werkelijke rijkdom
in hun zwart-geel-blauw, in hun blauw-en-bruin ;
in de uitdrukking van de techniek, waarin ze
werden gemaakt. Z<j overtreffen in. speelschheid en
in aandoening veel der schilderijen van de ten
toonstelling. Ook de kamerschutten van Dijssel
hof zijn werken van bizonderen aard. De deco
ratieve gezindheid, hier geopenbaard, is echter
nooit een verstarde groepeering; de
bewcgelijkheid van het levende erkent ge onophoudelijk
er in. De /.aal op Arti, waar de teekcr.ingen te zien
waren, was door dit alles de verrassende van de
tentoonstelling; niet was dat, ook ten opzichte van
wat wij ervan wisten, de zaal der schilderijen.
P L A s s c H A E R T
TOEGEPASTE KUNST
SIEKADFN door Jkvr. Dr. C. H. de Jonge. (De
Toegepaste Kunsten in Nederland, W. L. en ].
Brusse's Uitgevers Mij. Rotterdam).
Er zijn maar heel enkele kunstnijveren,
die zich op het terrein d;r sieraden bcw.'gen
en het onderwerp, dat de schrijfster van dit
deeltje der zon aantrekkelijke serie te behandelen
kreeg, is eigenlijk heel ondankbaar....
Zij heeft er echter van gemaakt wat zij kon en al
kon zij nu niet met een ^root enthousiasme van een
ras-echt vaaerlunitsch sieraad gewagen, t cc h wist
zij van den tekst een smakelijk geheel te maken
waarbij de oordeelki ndig gekozen afbeeldingen
naar de werkstukken der achttien artiesten, wier
arbeid werd besproken, behulpzaam zijn om ook
dit nummer in de serie te doen slagen.
Wie beter dan een vrouw kon dan ook een oor
deel vellen over het echt-vrouwelijk sieraad, dat
ons aan Tolstoi's Alle Lrxus wird von den T rai'en
in Anspruch geiiommen und von Ihnen
unterhalten" herinnert, d<;ch waarbij het toch ook.goed is
te erkennen dat deze bewering aan bitterheid ver
liest, zoo daardoor de waarachtige schoonheid van
het kunstwerk als sieraad eui levenskans verkrijgt.
Zoo kon dan de schrijfster in het sieraad vaak !i-t
kunstwerk vinden en daarvan geeft zij vele duide
lijke voorbeelden.
Hen kort historisch overzicht gaat aan hut beek
vooraf waarin ten op/ichte van ons vaderland
'Abuiten'andfche invloeden worden aangegeven.
Maar men kan thans zeggen", aldus besluit /'j
hare inleiding, ,,drst er verschillende kunstenaars
zijn, die verdienen genoemd te worden en wier werk
den Nu d; rlaiidschen naam hos g houdt".
OTTO VAN TUSSENBROEK
Stemmen van de C of G snaar
RESTAURATEUR VAN SCHILDERIJEN
C. B. VAN BOHEMEN DEN HAAG