De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 14 maart pagina 15

14 maart 1925 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2492 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 KUNSTENAARS EN HUN LEVENSBESCHOUWINGEN Alfred de Musset. Het is honderd jaar geleden ongeveer, dat Mus set begon te schrijven: in 1830 verscheen zijn eerste bundel, Contes d'Espagne et d'Italië. En ofschoon de waardeering voor de kunstenaars der romantiek is gedaald, ofschoon wij op het oogenblik niet sterk voelen voor de egocentrische poëzie uit dien tijd en wij vol belangstelling zijn voor sociale vraagstukken, die Musset de schouders deden op halen, heeft deze dichter bewonderaars gehouden, zelfs onder de hedendaagsche jeugd. Flaubert verweet hem te zijn plus homme qu'artiste". Is het misschien juist omdat hij mensen" is in de eerste plaats, dat er tegenwoordig, nu wij niet veel meer van de theorie van l'art pour l'art" willen weten, nog verscheidenen zijn, die houden van zijn verzen? Hoe is nu deze mensch door het leven gegaan en hoe heeft hij het leven gezien? Hij begon te schrijven in een tijd van politieke, sociale en letterkundige beroeringen, doch nauwe lijks neemt hij deel aan dien strijd. Hij analyseert scherp, hij ziet er vooral de fouten van, maar zich daar heel boos over maken, doet hij niet. Hij, die, zooals hij zegt, de' neiging heeft de meier Ie bouffon aux choses sérieuses" lacht gaarne met een dandy-achtige onverschilligheid over wat hij om zich heen ziet gebeuren. Met de politiek be moeit hij zich niet, een dichter heeft zich daar buiten te houden, daarenboven is hijzelf eigenlijk te lui om te behooren tot een partij. De romantiek? Hij beschouwt er het voor en het tegen van, maar vooral het tegen en dikwijls maakt hij haar over dreven gevoeligheid en haar zoeken naar het schil derachtige belachelijk. En de maatschappij waarin hij leeft is zij goed, is zij verkeerd ingericht? Hij is daarover niet zeer bezorgd. Je n'ai jamais chanténi la paix, ni la guerre; Si mon siècle se trompe, il ne m'importe guère: Tant mieux s'il a raison, tant pis s'il atort.... De droomen van sociale verbetering, die men droomt, het saint-simonisme, het fouriérisme? Hij gelooft er niet aan. Hij spot met het gelamenteer van toekomstzoekers, van hen, die zeggen: zus ter, ziet ge nog niets komen?" Hij gelooft niet in den vooruitgang, hij gelooft niet in de mogelijk heid van volmaking. Trouwens wat wil dat zeggen: volmaking. Wie durft hier beneden beslissen welke van de twee de meest volmaakte of de minst dwaze is: de geleerde of de onwetende? En hoe zou het voor ons mogelijk zijn tot meer volmaaktheid te komen? Wij zijn en wij blijven immers menschen. Die menschen, die alle tezamen de maatschappij vormen, ziet hij als brave kluchtspelers van de menschelijke comedie. Weinige van hen zijn goed, nog minder van hen zijn kwaad, Musset houdt niet van ze en hij haat ze niet. Hij stelt dus de behoefte der menschen om te zoeken naar een schoonere samenleving terzijde, doch andere groote gevoelens, vaderlandsliefde, vroomheid, liefde voor de natuur, hoe heeft hij ze beschouwd? Hij houdt van zijn vaderland, maar hij houdt ook van Spanje en van Turkije, van Perziëen van Indië. Hij gelooft in een God maar in welken? Hij spreekt met evenveel eerbied over Jupiter en Boeddha als over den God der Christenen. Er is, al heeft hij wel eens geblasphemeerd, een intuitief religieus gevoel in Musset, on willekeurig wordt hij gekweld door de ge dachte aan het oneindige, tct een eigenlijke oplossing komt hij echter niet. Zijn religie is een vaag godsgeloof, dat vooral geen dogma en geen kerkgang wil. De natuur? Hij houdt van haar die ons aller moeder is, maar hij heeft voor haar, niet de buitensporige belangstelling van andere romantici en ook haar critiseert hij: men kan in de natuur leggen wat men wenscht, willoos gaat zij rnee met al onze gevoelens. En wanneer men de natuur stelt tegenover de kunst, aan welke van de twee zal hij de voorkeur geven? Wie zal hij ver kiezen de Venus van Milo of een echte vrouw? Hij weet het nog niet. Wij vinden dus weinig vaste overtuigingen bij Musset. Als hij aan het analyseeren, aan het na denken gaat, overweegt hij voorzichtig het voor en tegen van allerlei meeningen. Daarnaast is hij zeer vatbaar voor indrukken, hij laat zich gaan op zijn plotselinge, sterke ontroeringen: wat hem den eenen dag aantrekt zal hem den volgenden dag hinderen. Maar na de emotie gaat toch telkens de rustige, spottende analyse weer aan het redeneeren tot opnieuw de ontroering hem overmant. Het is deze hevige vatbaarheid voor indrukken en het is deze gave om glimlachend te peilen, om te wik ken en te wegen, die hebben gemaakt, dat Musset nooit tot onveranderlijke inzichten, tot onwrikbare meeningen is gekomen. Maar waarvoor heeft hij dan sterk gevoeld? Waarvoor heeft hij afkeer of belangstelling gehad? Afkeer heeft hij van alles wat onwaar is en valsch, van de hypocrisie der menschen en overal vindt hij die van hun onpersoonlijkheid, hun leven als kuddedieren, hun vasthouden aan versleten mee ningen. En hij, die onverschillig spot over de menschheid in haar geheel genomen, heeft felle belangstelling voor het gevoelsleven van den enke ling. Als hij een groot kunstenaar was, zegt hij nederig, zou hij het liefst het menschelijke hart willen ontleden. Maar het beteekent weinig daar over te spreken zoo in het algemeen. Er zijn im mers geen twee menschenharten, die eender zijn. Welk is men van in staat te kennen? Slechts n, zijn eigen. U n'existe qu'un tre Que je puisse en entier etconstamment connaitre, Sur qui mon jugement puisse au moins faire foi, Un seul! je Ie méprise. Et eet tre, c'est moi. En in die eigen ziel overheerscht het gevoel, het neemt haar zoozeer in, dat het de geheele evo lutie van Mussets levensbeschouwing regelt. Wel heeft hij soms gestreden om er zich niet door te laten overmeesteren, wel heeft soms getracht het ironisch te bekijken: het is hem niet voor langen tijd gelukt. Dat gevoel, dat zoo sterk in hem is, geeft hem in zijn jeugd, in het begin van zijn liefde voor George Sand, de illusie van macht. Hooghartig voelt hij zich, door de sterkte van zijn liefde staan boven zijn medemenschen. Hij leeft in den waan, dat hij zijn bestaan kan leiden zóó als hij dat wil. De wereld, die hij lijkt te beheerschen, is vol en schoon en mateloos, zal hij er van genieten; dan heeft hij oogenblikken van extatisch geluk. Maar al heel spoedig heeft Musset ervaren dat zijn gevoel, dat innerlijk almachtig is, niet een almachtigen invloed heeft buiten hem. Hij leeft in een waan, in een droom, doch telkens maakt de werkelijkheid hem ruw wakker en als hij ontwaakt vindt hij bij anderen: ontrouw, verraad; bij zich zelf: moeheid, walging, verdriet, een verdriet dat hem dikwijls belet te schrijven, zooals na zijn breuk met George Sand. Hij is dan echter nog jong en vecht om staande te blijven, hij wil zich niet laten overwinnen door het leven. Niet tracht hij zijn leed te vergeten, daarvoor is het te groot, maar hij tracht het rustig te beschouwen. Dan komt hij tot de overtuiging dat zijn smart be wonderenswaardig is en schoon. Dit persoonlijke gevoel generaliseert hij: schoon is het om te lijden, het leed veredelt de weinigen, die het weten te dragen, het leert voelen, het leert leven, het maakt de groote dichters, Er is in Musset de bewondering voor het verdriet, die wij vinden bij veel romantici, maar wat bij veel romantici een aangenomen houding wordt, is bij hem echt, zooals het echt was bij de Religieuse portugaise en bij Mlle. de l'Espinasse, Doch langzamerhand verzacht de tijd, die vader van de herinnering, zooals de dichter hem noemt, eenigszins zijn smart; langzamerhand wijkt zijn smart voor de herinnering aan het geluk, dat hij heeft gehad. Dit terugdenken zal een poos lang een bron van vreugde voor hem zijn. En weer generali seert hij: een gelukkige herinnering is misschien op aarde waarachtiger dan het geluk zelf. Hoe heeft Dante kunnen zeggen, dat er geen grooter verdriet is dan zich gelukkige dagen te binnen te brengen in tijden van droefenis? Musset begrijpt het niet. En zeer aannemelijk is dit zich vermeien in de her innering. Hier is hij ver van de werkelijkheid, hier is het mogelijk zich te laten gaan, het verleden te vermoeien zooveel hij wil. Wat kan hem nog de natuur, wat ken hem nog de menschheid schelen? je ne veux riensavoir.ni si les champs fleurissent Ni ce qu'il adviendra du simulacre humain.... Eens heeft hij liefgehad, de herinnering aan die liefde heeft hij als een schat in zijn onsterfelijke ziel gesloten en hij zal die meenemen naar God. Wij hebben de realiteit eigenlijk niet noodig om geluk kig te zijn. Als wij maar in onzen waan geluk be zitten, is het genoeg. En het komt er niet op aan waarvan wij droomen, :lechts de schoone ont roering, die onze droom ons geeft, is van belang. Maar toch heeft de dichter van den droom alleen, van de herinnering alleen niet kunnen leven en telkens weer heeft hij nrcuw geluk gezocht en telkens weer is hij bedrogen uitgekomen. Sterk is zijn sympathie voor Don Juan, voor den Don Juan, die nog door geen kunstenaar is geschapen, maar dien Mozart en Hoffmann van verre hebben gezien, den zoeker naar een ideaal, die zoekend vele landen afreist en die oud en dor en leelijk wordt op dien vergeefschen tocht. Tu perdis ta beauté, ta gloire et ton génie Pour u n tru impossible et qui n'existait pas. Meer en meer verliest Musset /.ijn geloof in de illusie, meer en meer voelt hij, dat hij zich niet los kan maken van de realiteit; steeds vaster omsluit zij hem. Het verlangen, zegt hij, is als een arend, die vastgenageld is aan den grond en die sterft in het stof met uitgespreide vleugels en de oogen gericht op de zon. E. J. VAN SCHAICK MAKELAAR Korte Jansstraat 25b" - Utrecht WONINGBUREAU ASSURANTIES TELEFOON 125 Nu zijn er opstandige en veel van het leven eischcnde kunstenaars geweest, die ten slotte heb ben berust, die hun eischen hebben verlaagd, die zich gevoegd hebben naar de werkelijkheid. Musset heeft het beproefd, hij heeft het niet gekund: Je voudrais vivre, aimer, m'accoutumer aux (hommes, Chercher un peu de joie et n'y pas trop compter, Faire ce qu'on a fait, tre ce que nous sommes, Et regarder Ie ciel sans m'en inquiéter. Je ne puis.... Hij heeft zich niet weten aan te passen; hij moet tot de bittere erkenning komen, dat het leven hem overwonnen heeft. Als de held eener tragedie zien wij hem ten onder gaan. Welke zijn dan zijn meeningen in die laatste periode van zijn bestaan? Zijn afkeer van hen, die in zelfgenoegzame tevredenheid leven is nog sterker geworden, meer nog dan vroeger veracht hij de voorzichtigheid der politiek, belachelijker nog dan eerst lijkt hem litteraire strijd. Maar in niger is zijn medelijden met het leed van anderen geworden, met meer deernis beklaagt hij de arme menschenziel,die nooit zekerheid vindt,met grootere bewondering spreekt hij over de godvruchtige toewijding waartoe hij eenvoudigen in staat ziet. En hoewel hij zelf aan zijn gevoel te gronde gaat, blijft hem deze overtuiging: het eenige wat waarde geeft aan het leven der menschen, is hun vermogen om sterk te voelen en hevig te lijden. Steeds hulpeloozer wordt hij nu. Zijn leed is niet meer als vroeger het schoone leed waarvan hij genoot, het is een dof verdriet, dat hem weinig gedichten inspireert en waarvan men de trieste uitdrukking vooral vindt in zijn brieven. Adieu, mon ami", eindigt hij een brief aan zijn vriend Tattet, si en courant dans les bois, ou en buvant un verre de vin, vous rencontrcz une espérance ou une illusion,0tendez Ie bras et prenez-lapar lapatte, comme une mouche engourdie d'octobre; envoyezla-moi, je vous prie, et dites que c'est ,pour un monsieur qui n'a encjre rien pris". Waarheen zal nu de dichter vluchten? De her innering is er nog wel,maar zij is niet meer schoon en troostend. Zij vergiftigt zijn leven met haar tyrannie. Zij wordt hem een kwelling, die hij niet ontloopen kan. Steeds meer gaat hij dan vergetel heid zoeken in losbandigheid, in wijn, in opium, die langzaam zijn gezondheid, zijn genie, zijn intellect ondermijnen. En als /.ijn trouwe vriendin. Madame Jaubert hem over zijn levenswijze heeft onderhouden, stuurt hij haar dat wrange sonnet. waarin hij zegt hoe de wijn hem zijn ellende een oogenblik doet vergeten en hoe het hem bedroeft, dat zij, die hem toch zoo goed kent, hem ver wijten doet. Ah! ce qui n'est qu'un mal, n'en faites pas un vice. Dans ce verre oüje cherche a noyer mon supplice. Laissez plutöt tomber quelques fleurs de pit ie Qu'a d'anders souvenirs devrait votre amitié. Hij voelt zich niet meer in staat zelf aan zijn leven leiding te geven. Houd van me, schrijft hij aan madame Jaubert, houd zooveel mogelijk van me. Ik ben zoo koud van binnen, ik heb het zoo noodig dat men mij een beetje helpt leven".Aan zijn broer Paul, die naar Italiëis geweest, vraagt hij niet meer zoo ver weg te gaan: Ami. ne t'en va plus si loin. D'un peu d'aide j ai grand besoin, Ouoiqu'il advienne. Je ne sais 011 va mon chemin, Mais je inarche n.ieux quand ma inain Se i re la tienne. En dan sterft hij, als hij 46 jaar is, een ont goocheld, oud en uitgeput man. In hem is de tragedie der romantiek belichaamd. ondanks zijn fijnen psychologischen zin, ondanks zijn ironie is hij het slachtoffe rgeworden van zijn onmacht om waan en werkelijkheid, om droom en daad tot harmonie te brengen. W. M .\ R K c s ROOKT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl