Historisch Archief 1877-1940
No. 2492
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15
KUNSTENAARS EN HUN
LEVENSBESCHOUWINGEN
Alfred de Musset.
Het is honderd jaar geleden ongeveer, dat Mus
set begon te schrijven: in 1830 verscheen zijn eerste
bundel, Contes d'Espagne et d'Italië. En ofschoon
de waardeering voor de kunstenaars der romantiek
is gedaald, ofschoon wij op het oogenblik niet
sterk voelen voor de egocentrische poëzie uit dien
tijd en wij vol belangstelling zijn voor sociale
vraagstukken, die Musset de schouders deden op
halen, heeft deze dichter bewonderaars gehouden,
zelfs onder de hedendaagsche jeugd. Flaubert
verweet hem te zijn plus homme qu'artiste".
Is het misschien juist omdat hij mensen" is in
de eerste plaats, dat er tegenwoordig, nu wij niet
veel meer van de theorie van l'art pour l'art"
willen weten, nog verscheidenen zijn, die houden
van zijn verzen?
Hoe is nu deze mensch door het leven gegaan en
hoe heeft hij het leven gezien?
Hij begon te schrijven in een tijd van politieke,
sociale en letterkundige beroeringen, doch nauwe
lijks neemt hij deel aan dien strijd. Hij analyseert
scherp, hij ziet er vooral de fouten van, maar zich
daar heel boos over maken, doet hij niet. Hij, die,
zooals hij zegt, de' neiging heeft de meier Ie
bouffon aux choses sérieuses" lacht gaarne met
een dandy-achtige onverschilligheid over wat hij
om zich heen ziet gebeuren. Met de politiek be
moeit hij zich niet, een dichter heeft zich daar
buiten te houden, daarenboven is hijzelf eigenlijk
te lui om te behooren tot een partij. De romantiek?
Hij beschouwt er het voor en het tegen van, maar
vooral het tegen en dikwijls maakt hij haar over
dreven gevoeligheid en haar zoeken naar het schil
derachtige belachelijk. En de maatschappij waarin
hij leeft is zij goed, is zij verkeerd ingericht? Hij is
daarover niet zeer bezorgd.
Je n'ai jamais chanténi la paix, ni la guerre;
Si mon siècle se trompe, il ne m'importe guère:
Tant mieux s'il a raison, tant pis s'il atort....
De droomen van sociale verbetering, die men
droomt, het saint-simonisme, het fouriérisme? Hij
gelooft er niet aan. Hij spot met het gelamenteer
van toekomstzoekers, van hen, die zeggen: zus
ter, ziet ge nog niets komen?" Hij gelooft niet
in den vooruitgang, hij gelooft niet in de mogelijk
heid van volmaking. Trouwens wat wil dat zeggen:
volmaking. Wie durft hier beneden beslissen welke
van de twee de meest volmaakte of de minst dwaze
is: de geleerde of de onwetende? En hoe zou het
voor ons mogelijk zijn tot meer volmaaktheid te
komen? Wij zijn en wij blijven immers menschen.
Die menschen, die alle tezamen de maatschappij
vormen, ziet hij als brave kluchtspelers van de
menschelijke comedie. Weinige van hen zijn goed,
nog minder van hen zijn kwaad, Musset houdt
niet van ze en hij haat ze niet.
Hij stelt dus de behoefte der menschen om te
zoeken naar een schoonere samenleving terzijde,
doch andere groote gevoelens, vaderlandsliefde,
vroomheid, liefde voor de natuur, hoe heeft hij
ze beschouwd?
Hij houdt van zijn vaderland, maar hij houdt
ook van Spanje en van Turkije, van Perziëen van
Indië. Hij gelooft in een God maar in welken?
Hij spreekt met evenveel eerbied over Jupiter
en Boeddha als over den God der Christenen.
Er is, al heeft hij wel eens geblasphemeerd,
een intuitief religieus gevoel in Musset, on
willekeurig wordt hij gekweld door de ge
dachte aan het oneindige, tct een eigenlijke
oplossing komt hij echter niet. Zijn religie is
een vaag godsgeloof, dat vooral geen dogma en
geen kerkgang wil. De natuur? Hij houdt van haar
die ons aller moeder is, maar hij heeft voor haar,
niet de buitensporige belangstelling van andere
romantici en ook haar critiseert hij: men kan in de
natuur leggen wat men wenscht, willoos gaat zij
rnee met al onze gevoelens. En wanneer men de
natuur stelt tegenover de kunst, aan welke van de
twee zal hij de voorkeur geven? Wie zal hij ver
kiezen de Venus van Milo of een echte vrouw? Hij
weet het nog niet.
Wij vinden dus weinig vaste overtuigingen bij
Musset. Als hij aan het analyseeren, aan het na
denken gaat, overweegt hij voorzichtig het voor
en tegen van allerlei meeningen. Daarnaast is hij
zeer vatbaar voor indrukken, hij laat zich gaan op
zijn plotselinge, sterke ontroeringen: wat hem den
eenen dag aantrekt zal hem den volgenden dag
hinderen. Maar na de emotie gaat toch telkens de
rustige, spottende analyse weer aan het redeneeren
tot opnieuw de ontroering hem overmant. Het is
deze hevige vatbaarheid voor indrukken en het
is deze gave om glimlachend te peilen, om te wik
ken en te wegen, die hebben gemaakt, dat Musset
nooit tot onveranderlijke inzichten, tot onwrikbare
meeningen is gekomen.
Maar waarvoor heeft hij dan sterk gevoeld?
Waarvoor heeft hij afkeer of belangstelling gehad?
Afkeer heeft hij van alles wat onwaar is en valsch,
van de hypocrisie der menschen en overal vindt
hij die van hun onpersoonlijkheid, hun leven als
kuddedieren, hun vasthouden aan versleten mee
ningen. En hij, die onverschillig spot over de
menschheid in haar geheel genomen, heeft felle
belangstelling voor het gevoelsleven van den enke
ling. Als hij een groot kunstenaar was, zegt hij
nederig, zou hij het liefst het menschelijke hart
willen ontleden. Maar het beteekent weinig daar
over te spreken zoo in het algemeen. Er zijn im
mers geen twee menschenharten, die eender zijn.
Welk is men van in staat te kennen? Slechts n,
zijn eigen.
U n'existe qu'un tre
Que je puisse en entier etconstamment connaitre,
Sur qui mon jugement puisse au moins faire foi,
Un seul! je Ie méprise. Et eet tre, c'est moi.
En in die eigen ziel overheerscht het gevoel,
het neemt haar zoozeer in, dat het de geheele evo
lutie van Mussets levensbeschouwing regelt. Wel
heeft hij soms gestreden om er zich niet door te
laten overmeesteren, wel heeft soms getracht het
ironisch te bekijken: het is hem niet voor langen
tijd gelukt.
Dat gevoel, dat zoo sterk in hem is, geeft hem
in zijn jeugd, in het begin van zijn liefde voor
George Sand, de illusie van macht. Hooghartig
voelt hij zich, door de sterkte van zijn liefde
staan boven zijn medemenschen. Hij leeft in den
waan, dat hij zijn bestaan kan leiden zóó als hij
dat wil. De wereld, die hij lijkt te beheerschen, is
vol en schoon en mateloos, zal hij er van genieten;
dan heeft hij oogenblikken van extatisch geluk.
Maar al heel spoedig heeft Musset ervaren dat zijn
gevoel, dat innerlijk almachtig is, niet een
almachtigen invloed heeft buiten hem. Hij leeft in
een waan, in een droom, doch telkens maakt de
werkelijkheid hem ruw wakker en als hij ontwaakt
vindt hij bij anderen: ontrouw, verraad; bij zich
zelf: moeheid, walging, verdriet, een verdriet dat
hem dikwijls belet te schrijven, zooals na zijn breuk
met George Sand. Hij is dan echter nog jong en
vecht om staande te blijven, hij wil zich niet
laten overwinnen door het leven. Niet tracht hij
zijn leed te vergeten, daarvoor is het te groot,
maar hij tracht het rustig te beschouwen. Dan
komt hij tot de overtuiging dat zijn smart be
wonderenswaardig is en schoon. Dit persoonlijke
gevoel generaliseert hij: schoon is het om te lijden,
het leed veredelt de weinigen, die het weten te
dragen, het leert voelen, het leert leven, het maakt
de groote dichters, Er is in Musset de bewondering
voor het verdriet, die wij vinden bij veel romantici,
maar wat bij veel romantici een aangenomen
houding wordt, is bij hem echt, zooals het echt was
bij de Religieuse portugaise en bij Mlle. de
l'Espinasse,
Doch langzamerhand verzacht de tijd, die vader
van de herinnering, zooals de dichter hem noemt,
eenigszins zijn smart; langzamerhand wijkt zijn
smart voor de herinnering aan het geluk, dat hij
heeft gehad. Dit terugdenken zal een poos lang een
bron van vreugde voor hem zijn. En weer generali
seert hij: een gelukkige herinnering is misschien op
aarde waarachtiger dan het geluk zelf. Hoe heeft
Dante kunnen zeggen, dat er geen grooter verdriet
is dan zich gelukkige dagen te binnen te brengen in
tijden van droefenis? Musset begrijpt het niet. En
zeer aannemelijk is dit zich vermeien in de her
innering. Hier is hij ver van de werkelijkheid, hier
is het mogelijk zich te laten gaan, het verleden te
vermoeien zooveel hij wil. Wat kan hem nog de
natuur, wat ken hem nog de menschheid schelen?
je ne veux riensavoir.ni si les champs fleurissent
Ni ce qu'il adviendra du simulacre humain....
Eens heeft hij liefgehad, de herinnering aan die
liefde heeft hij als een schat in zijn onsterfelijke
ziel gesloten en hij zal die meenemen naar God. Wij
hebben de realiteit eigenlijk niet noodig om geluk
kig te zijn. Als wij maar in onzen waan geluk be
zitten, is het genoeg. En het komt er niet op aan
waarvan wij droomen, :lechts de schoone ont
roering, die onze droom ons geeft, is van belang.
Maar toch heeft de dichter van den droom alleen,
van de herinnering alleen niet kunnen leven en
telkens weer heeft hij nrcuw geluk gezocht en
telkens weer is hij bedrogen uitgekomen. Sterk is
zijn sympathie voor Don Juan, voor den Don
Juan, die nog door geen kunstenaar is geschapen,
maar dien Mozart en Hoffmann van verre hebben
gezien, den zoeker naar een ideaal, die zoekend
vele landen afreist en die oud en dor en leelijk
wordt op dien vergeefschen tocht.
Tu perdis ta beauté, ta gloire et ton génie
Pour u n tru impossible et qui n'existait pas.
Meer en meer verliest Musset /.ijn geloof in de
illusie, meer en meer voelt hij, dat hij zich niet los
kan maken van de realiteit; steeds vaster omsluit
zij hem. Het verlangen, zegt hij, is als een arend, die
vastgenageld is aan den grond en die sterft in het
stof met uitgespreide vleugels en de oogen gericht
op de zon.
E. J. VAN SCHAICK
MAKELAAR
Korte Jansstraat 25b" - Utrecht
WONINGBUREAU
ASSURANTIES
TELEFOON 125
Nu zijn er opstandige en veel van het leven
eischcnde kunstenaars geweest, die ten slotte heb
ben berust, die hun eischen hebben verlaagd, die
zich gevoegd hebben naar de werkelijkheid. Musset
heeft het beproefd, hij heeft het niet gekund:
Je voudrais vivre, aimer, m'accoutumer aux
(hommes,
Chercher un peu de joie et n'y pas trop compter,
Faire ce qu'on a fait, tre ce que nous sommes,
Et regarder Ie ciel sans m'en inquiéter.
Je ne puis....
Hij heeft zich niet weten aan te passen; hij moet
tot de bittere erkenning komen, dat het leven hem
overwonnen heeft. Als de held eener tragedie zien
wij hem ten onder gaan.
Welke zijn dan zijn meeningen in die laatste
periode van zijn bestaan? Zijn afkeer van hen,
die in zelfgenoegzame tevredenheid leven is nog
sterker geworden, meer nog dan vroeger veracht
hij de voorzichtigheid der politiek, belachelijker
nog dan eerst lijkt hem litteraire strijd. Maar in
niger is zijn medelijden met het leed van anderen
geworden, met meer deernis beklaagt hij de arme
menschenziel,die nooit zekerheid vindt,met grootere
bewondering spreekt hij over de godvruchtige
toewijding waartoe hij eenvoudigen in staat ziet.
En hoewel hij zelf aan zijn gevoel te gronde gaat,
blijft hem deze overtuiging: het eenige wat waarde
geeft aan het leven der menschen, is hun vermogen
om sterk te voelen en hevig te lijden.
Steeds hulpeloozer wordt hij nu. Zijn leed is
niet meer als vroeger het schoone leed waarvan
hij genoot, het is een dof verdriet, dat hem weinig
gedichten inspireert en waarvan men de trieste
uitdrukking vooral vindt in zijn brieven. Adieu,
mon ami", eindigt hij een brief aan zijn vriend
Tattet, si en courant dans les bois, ou en buvant
un verre de vin, vous rencontrcz une espérance ou
une illusion,0tendez Ie bras et prenez-lapar lapatte,
comme une mouche engourdie d'octobre;
envoyezla-moi, je vous prie, et dites que c'est ,pour un
monsieur qui n'a encjre rien pris".
Waarheen zal nu de dichter vluchten? De her
innering is er nog wel,maar zij is niet meer schoon
en troostend. Zij vergiftigt zijn leven met haar
tyrannie. Zij wordt hem een kwelling, die hij niet
ontloopen kan. Steeds meer gaat hij dan vergetel
heid zoeken in losbandigheid, in wijn, in opium,
die langzaam zijn gezondheid, zijn genie, zijn
intellect ondermijnen. En als /.ijn trouwe vriendin.
Madame Jaubert hem over zijn levenswijze heeft
onderhouden, stuurt hij haar dat wrange sonnet.
waarin hij zegt hoe de wijn hem zijn ellende een
oogenblik doet vergeten en hoe het hem bedroeft,
dat zij, die hem toch zoo goed kent, hem ver
wijten doet.
Ah! ce qui n'est qu'un mal, n'en faites pas un vice.
Dans ce verre oüje cherche a noyer mon supplice.
Laissez plutöt tomber quelques fleurs de pit ie
Qu'a d'anders souvenirs devrait votre amitié.
Hij voelt zich niet meer in staat zelf aan zijn
leven leiding te geven. Houd van me, schrijft hij
aan madame Jaubert, houd zooveel mogelijk van
me. Ik ben zoo koud van binnen, ik heb het zoo
noodig dat men mij een beetje helpt leven".Aan zijn
broer Paul, die naar Italiëis geweest, vraagt hij
niet meer zoo ver weg te gaan:
Ami. ne t'en va plus si loin.
D'un peu d'aide j ai grand besoin,
Ouoiqu'il advienne.
Je ne sais 011 va mon chemin,
Mais je inarche n.ieux quand ma inain
Se i re la tienne.
En dan sterft hij, als hij 46 jaar is, een ont
goocheld, oud en uitgeput man.
In hem is de tragedie der romantiek belichaamd.
ondanks zijn fijnen psychologischen zin, ondanks
zijn ironie is hij het slachtoffe rgeworden van zijn
onmacht om waan en werkelijkheid, om droom
en daad tot harmonie te brengen.
W. M .\ R K c s
ROOKT