Historisch Archief 1877-1940
22
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2492
TJTT HET HT.i.AJDSOKmiFT -V-AJN TAITTO:
?!??
»
RUIZE-RIJMEN
Q-escla.ied.eia.is cLes V adLerlsn-cLs
ZESDE ZANG, I
(Vm>o/g va;< Ruize?Rijmen" bl. 190, waarvan de /aafste (wee regels vervallen)
FLORIS IV(1222?1234) HET EEUWIGE TRIO W ILLEM II
(1234?1256) HIJ WORDT ROOMSCH KONING HIJ BESCHERMT
DEN DERDEN STAND STICHT STEDEN EN KERKEN WORDT
DOOR DE FRIEZEN BIJ ALKMAAR VERMOORD FLORIS V
(1256?1296) ,,DER KEERLEN GOD" HIJ VINDT HET LIJK
ZIJNS VADERS Hij ONDERWERPT DE FRIEZEN DE SAMEN
ZWERING DER EDELEN TROUW
2oe quant baer een man met beëen
Stene fenbe/en etbe aen:
SBapene! rcat fjebbt gfjebaen?
©f)t l)ebt ben (Eontnc Seloe boot.
3)oe breoen t allen rouroe groot.
Melis Stoke, Rijmkroniek.
In dezen zesden zang deel ik u dingen mee, die
Dit hoofdstuk welhaast stempelen tot een tragedie.
Een vader, zoon en kleinzoon, alle drie vermoord
Me dunkt, tragedie" is hier wel het ware woord.
Graaf Willem's zoon dan, FLORIS, moedig en behendig
In het toernooi- of steekspel, overwon bestendig.
Dit was den ouden graaf Clermont niet naar den zin,
Vooral niet, daar zijn jonge, wufte gemalin
Graaf Floris buitensporig prees, begon te kwebben,
En ronduit zei óat z' hem als substituut wou hebben.
Best. Kijk hem maar goed aan," was 't antwoord, want misschien
Zal jij dien mooien knaap zoo heel lang niet meer zien...."
Wee ! Weldra werden waar zijn weifelende Woorden:
Clermont liet door zijn knechts Graaf Floris snood vermoorden !
De riddprlijke Graaf werd door zijn jongen zoon,
Graaf WILLEM, opgevolgd. Een kind besteeg den troon,
Een schuldelooze knaap van nog geen zeven jaren
Helaas ! En dit helaas !" zal ik je straks verklaren.
't Begon zoo mooi. Hij werd in nen dag beroemd,
Doordat de Paus hem tot Roomsch Koning heeft benoemd
De eerste schrede naar de waardigheid van Keizer !
Zijn kroon was let op de versobering ! van ijzer.
Dit leere u, mevrouw, dat gij verstandig doet,
Niet al te veel te hechten aan een duren hoed.
Nog nauwelijks terug van 't kroningsfeest te Aken,
Begon hij zich voor 't volk verdienstelijk te maken,
Door 't steunen van den zoogenaamden Derden Stand.
Zoo kreeg hij boer en burger hevig op zijn hand,
Zoodat zij gaarne hun bespaarde duitjes dokten,
En niet, als wij, bij iedere belasting mokten.
Dit wil niet zeggen, dat je nu maar blij moet zijn,
Met al wat opkomt in de hersens van Colijn !
Ten slotte had hij zooveel geld bijeen gekregen,
Dat hij een mooi paleis ? daar zat hij om verlegen
Kon laten bouwen, comfortabel ingericht,
Voorzien van allerlei gemakken, lucht en licht,
Een koninklijk verblijf, dat heden nog ten dage
Een sieraad uitmaakt van het vorstlijk 's Gravenhage.
Het werk was lang van duur, en 'k schrijf het met verdriet,
De hoogs bouwheer zelf zag de voltooiing niet.
Maar later zou zich hier een groote stad formeeren,
Laat ons Graaf Willem dies als Haghestichter eeren !
Ook 't Hof te Haarlem, en de Baksnesser Kerk
Zijn, naar men zegt, des Roomschen Konings-Graven werk.
'k Zou al dat moois nog maar eens spoedig komen kijken,
Want wanneer zal ook dat voor god Verkeer bezwijken?
Nu naadren wij het punt, dat 'k liefst zou overslaan:
Het roemloos eind van 's Konings glorierijk bestaan.
Op smadelijke wijs zou hij het lijf verliezen,
Door knuppelslagcn van drie laaggeboren Friezen !
De Koning, die 't oproerig volk bedwingen wou,
Bedacht een listig plan: hij wachtte op de kou.
Des zomers was hun land gevaarlijk door moerassen,
Thans dekt een dikke korst de poelen en de plassen.
Het heir trekt op. De vorst, in vollen wapendos,
Snelt gansch alleen vooruit op zijn onstuimig ros.
De Friezen tarten hem. Hij weet van geen versagen....
Hier is het ijs te zwak om man en ros te dragen....
Een krak.... ! Daar ligt hij in een halfbevroren sloot....
Drie schoften schieten toe, en slaan den Koning dood.
Toen kwam er iemand nader, die den Koning kende,
Hij noemde Willem's naam en schrik beving de bende:
Ziet wat gij hebt gedaan ! Gij sloegt den Koning dood !"
Toen bogen zij het hoofd, en dreven rouwe groot.
Maar doodelijk beangst, dat men 't ontdekken zoude,
Begroeven zij hem lieimüjk ergens bij Hoogwoudf.
Niet minder tragisch en romantisch was het lot
Van FLORIS, Willem's zoon, genaamd Der Heerlen god."
Zoo noemden d' eedlen hem, bij wie hij zeer gehaat was,
Omdat hij in hun oog een mislijk democraat was.
Eerst stond hij onder de voogdiischap van Aleid,
Toen kreeg de Graaf van Gelder deze waardigheid.
Geen vorst, die zoo voor 't heil van boer en burger werkte,
En die hen zoozeer in hun strijd voor vrijheid sterkte.
Zijn eerste streven was zijns vaders wreeden dood
Te wreken op den Fries. En zijn succes was groot.
Na vele zware tochten mocht het hem gelukken,
Het staag verzet van 't volk voorgoed te onderdrukken.
En 't was op een dier tochten, dat hij in den grond
Het halfvergane lijk zijns eedlen vaders vond.
Hij voerde 't mee, ontroerd door 't somber lot eens braven,
En liet het plechtiglijk te Middelburg begraven.
Zoo was zijn werk volbracht. En bijster in zijn schik.
Reed hij het land eens rond, en stichtte Medembllk.
C H A R l V A R I U S