De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 21 maart pagina 22

21 maart 1925 – pagina 22

Dit is een ingescande tekst.

22 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2493 RUIZE-RIJMEN HET VOORSTEL BETREFFENDE DE AMBTSWONING VAN DEN MINISTER VAN B. Z. (61?0) 'k Wensch u geen geluk, Regeering, Met dit negatief succes, Maar in alles schuilt een leering, Elk echec bevat een les. Honderd maal bij wijs van spreken Is uw tamme Kamerkliek Met een kudde vergeleken ? Schapen in de politiek. Telkens zaagt gij, tot uw voordeel, Dat haast geen der vriendenbent Eigen smaak of eigen oordeel, Eigen overtuiging kent. Of ze 't wel of niet verdienden, Al UW schoten waren raak, En de speeches van uw vrienden Schenen praatjes voor de vaak. Maar Wat ziet gij nu gebeuren, Wat heeft thans uw lot beschikt? Is 't niet om je dood te treuren, Dat de kudde 't kalm vertikt? Ja. Gij zult mij excuseeren, Als 'k mijn Rijmers taak vervul, Maar ik moet het memoreeren: 61 tegen O ! Snuffel d' officieele stukken Van elk volk ter Wereld na, Zulk een jammerlijk mislukken Schijnt me zonder wederga. Politiek kan veel bewerken, Maar aan alles is een grens, En nu hebt gij kunnen merken: Ook een broeder is een mensch. In uw oog ben ik geen Christen, 'k Hoor dus niet tot uw partij, Maar met Wie zich zoo vergisten Voel ik hartlijk medelij. Liever liep ik twintig blauwtjes Op de schatjes waar 'k om wierf, Tot ik in 't asyl voor oudjes Van Pro Senecttfte" stierf, Liever zou 'k een loflied zingen, Zacht van zin en blij van toon, Op afgrijselijke ding.n, Zooals tuf en grammofoon, Liever liep ik alle dagen Naar de film, met loomen tied, Liever las 'k d; sportvers!agen Allemaal van a tot z, Liever zag 'k Colijn gedijen In zijn groven greep naar geld, Als hij wijn en schilderijen Op dezelfde hoogte stelt, Als hij 't minst en 't mooist in 't leven, Als hij maag met ziel en hart, Als hij lekker met verheven, Caviaar met kunst verwart, Liever zou 'k het lot verdragen Onder uw bestuur te staan Tot het einde van mijn dagen ? Dan zóó'n mal figuur te slaan! CHARIVARIUS VAN . Z AALT N f GE KEI UIfNIGE Daar staan Robert en Bertram op de stoep, zei Leentje, die door het raam van het sous-terrain keek. Ik keek ook en zweeg, omdat ik dominee van der Voort van Zijpe en Burgemeester van der Moolen herkend had. Ik vind dat de eerbied voor de gestelde machten bij het jonge geslacht wel heel erg aan het zakken is. In mijn tijd, ja, toen was een dominee nog een dominee en tegen een bur gemeester keek je op als tegen een koning. Maar ligt het nu wel heelemaal aan die losse zeden en gewoonten dat deze ge zagdragers tegenwoordig behandeld worden als oud vuil? Ik zeg met mijn be krompen dienstbodenverstand dat het een dominee verboden moest zijn aan de politiek te doen. Niet alleen omdat de politiek nog al afgeeft, zooals mijn heer Pierre altijd zei, maar ook omdat dominee den tijd, dien hij op het ondermaansche doorbrengt, waarachtig wel noortig heeft om hem heel en al te besteden aan de loute ring van de hem toever trouwde zieltjes. Want ik geloof, dat als je daaraan dag en nacht loutert, je nog vierentwintig uur in het etmaal te kort komt. Ik ga niet meer geregeld ter kerke omdat ik zoo slecht ter been ben en met een tram te rijden gaat in tegen mijn gevoel van Zondagsheiliging en daar mee ben ik het eens met mijnheer Baas, het Raads lid, zoodat ik maar liever thuis blijf, maar als lid maat van de kerk ben ik er vlak tegen dat dominee in den Haag staat te spre ken, door piassen in de rede wordt gevallen en door een stelletje ex-schoolmeesters en wat ex-mislukte advocaten en wat ex-kantoorheeren wordt gehoond. Een leeraar moet niet worden tegengesproken als hij spreekt en kan de goede man zijn kostelijken tijd niet beter besteden te midden zijner kudde? En wat voor dominee geldt, gaat ook op voor den burgemeester. Je kunt geen twee heeren die nen en als hoofd van de stad moet je je niet nog eens met de zaken van het land gaan bemoeien. Ik bemoei me ook niet met het werk van de werk meid. Zoo dacht ik toen ik de trap opslofte en voor ik de deur opendeed, keek ik nog eens door de tralies. Toch nette menschen, zei ik bij mezelf, en een geluk voor de schaapkens dat zij eindelijk uit de politiek verdwijnen. Wat kan een mensch in een oogenblik veel denken, want onderwijl ik het slot opendeed, dacht ik aan de oorlogsdagen, toen dominee zoo prachtig op de Vloot preeken kon en ik heb den jongen van mijn zuster, die toen licht-matroos was de jongen, natuurlijk wel hooren vertellen dat er aan boord geen oog droog bleef als dominee op den plicht van den zeeman wees hoe die op een splinter een speelbal was van wind en golven en niet weg kon loopen als de vijand op hem aankwam, zoodat hij de keus had ttissclien sneuvelen of verdrinken ter eere van het vaderland. Na zoo'n preek, zei mijn neefje, kregen ze aan boord altijd een extra oor lam om weer op te kikkeren. En die brave meneer van der Moolen met zijn mooien baard. Ik houd van mannen met baarden. In den bijbel ziet men ze ook altijd met baarden. Er ziet iets degelijks in. Mijnheer Pierre droeg een tijd lang een klein baardje en het kriebelde altijd zoo en daarom schoor hij hem at', wat ik altijd erg jammer heb gevonden. Maar meneer van der Moolen zonder baard moet er uit zien als meneer Solkesz van het Rembrandtplein, die de vorige week hier twaalf fleschjes Pils bracht. Tegenwoordig laten de mannen hun gezicht nog al onbeschaamd zien, vind ik en een tante van me die met de kaarten werkte en voor ieder van ons vijf honderd gulden naliet, zoo goed had ze ge werkt, zei altijd dat ze een man zonder baard maar had aan te kijken om te weten waarom hij kwam: om de liefde of om de Beurs. Gek dat ik dat alles dacht, onderwijl ik het slot openschoof en de heeren binnen liet. Ze waren erg vriendelijk en heelemaal niet uit de hoogte, wat eigenlijk verkeerd is in mannen die gelooven aan de soevereiniteit in eigen kring, zooals ik vroeger wel eens in ,,De Standaard" heb gelezen. UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE LONDEN f 48.00 PARIJS f 39.50 toen mevrouw zaliger die geregeld las omdat er zulke nette Oelderschc dienstboden in geadver teerd werden, maar daar moet na den dood van dr. Kuyper nu ook al de klad in zijn, hoor ik. Meneer kwam ze al tegemoet en ik hielp ze uit hun jassen en liet ze in zijn werkkamer en ik bleef kwansuis een beetje aan den haard morrelen om te hooren wat ze eigenlijk op hun hart hadden. Ze zuchtten allebei, toen ze zich in de clubfauteuils lieten vallen en dominee zei: Zoo'n clubstoel is als het zondige leven, je zakt er behagelijk in weg en het kost je moeite je er weer uit op te richten. 't Is als een Raadszitting, zei burgemeester, als je niet oppast, val je er direct in slaap in. En wat drijft de heeren hier heen? vroeg meneer, onderwijl ik bezig was te porren. De toestand van de eigen partij, zei dominee. U heeft zeker wel gelezen dat ze me overboord willen werken nu ik de ,,Nationale Unie" heb op gericht ? En u, burgemeester? vroeg meneer. De politiek zit me tot hier, zei hij, en wees halverwege zijn baard. Kuyper was een dictator en dat lieten we ons welgevallen. In de eerste plaats omdat hij Kuyper was en in de tweede plaats omdat wij toen broekjes waren en onze politieke carrière nog maken moesten. Maar Colijn is geen Kuyper en wij zijn geen broekjes meer. En bovendien verlaat de wijze rat het zin kende schip, sprak dominee, die altijd in ,,natte" termen aan 't zeemansleven ontleend spreekt, en waar een lek is, daar is een gat. En als het meisje weg is breng thee voor de heeren, Alida en verdwijn", zei meneer zal ik u zeggen dat wij geen schoolmeester en geen wegwerker en geen sluiswachter in de partij overhouden en dat volgens optimistische schatting, wij in de Kamer terugkeeren met drie man en een paardekop En net toen ik de deur dichttrok, hoorde ik dominee iets zeggen van meneer Duymaer van Twist, maar of dat in verband met de paardekop was, weet ik niet. ALIDA Z E v H N D o o M

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl