Historisch Archief 1877-1940
No.
f>E RÖENËAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VÓÓR NEDERLAND
IHINUI
HET^WASSENDE WATER
door HERMAN DE MAN
(Vervolg van No. 2492)
Was hij dan zooveel ouder, beradener geworden?
Of was de diepe aanhankelijkheid voor die verre
woning, die hij nog wist terug te denken uit zijn
kinderjaren, weerom gekomen? De mannenjeugd
was voor die aanhankelijkheid onderbreking ge
weest. Raar was dat. Thans boerde hij hier zoo
trouw en zoo vredig, de dagen waren niet ver
sierd of bont, eer alle eender maar ze waren
in 't voorbijdeinen zoo koesterend aan zijn kop.
Hier op Water-Snoodt verleerde hij 't malen
over vroegere wederwaardigheid. ledere maand
daar, voerde hem jaren heen van den tijd in Steyn
vertoefd. En zoo was dat goed. Willem boerde
dan maar op die tieriger hoeve, daar aan den IJssel;
hij hier met moeders ging door de dagen als een
kluizenaar. Dat moeders, die oud en ouder wier,
veel rust verlangde, en langen slapenstijd in de
middagen, dat hinderde hem niet. Hij regelde
zijn leven naar moeders eisenen, en die waren
weinige. Knechten of meidevolk bleef niet lang
bij hen; 't was daar te stil geworden. De gang
van Willeskop naar de oude woning weerom,
ja 't was in weinig dagen opgekomen en besloten,
maar bleek een wèlberaden zaak te zijn. Soms was
het Qieljan nét, alsof hij er al maan den en maanden
bekant ongeweten naar verlangd had, ns nog
weerom te komen voorgoed. En nu zat hij er.
Hij vond weer goede buurschap, want hij deed
er naar. De geburen zegden: 't is wél zoo; er woont
weer, als van ouds, op Water-Snoodt een hulp
voor alleman. Maar Gieljan, die buurdienst en wel
willendheid van nature bewees, hij merkte nooit
de vrindelijkheid groeien om zich heen. In Steyn
al, en later in Willeskop, was hij telkens door die
genegenheid verrast geweest. En bij 't diep terug
denken, al op de school. Maar hij had op
WaterSnoodt, vooral van 't ouwe vrome volk geen
toeschietelijkheid verwacht, van wege zijn
onkerksche doen der laatste jaren. Maar d'een na
den ander kwamen ze buurten en bouwen. Van
moeders vernam hij, dat het in Willem zijn
dagen nders geweest was, al was Willem in tekst
uitleg bekwaam en wist hij raad in velerhande
zware zaken van het Dijkrecht.
En omdat daaromtrent ook Gieljan vragen
bereikten, voelde hij gauw zijn onkundigheid. En
die bezwaarde hem toen danig. Hij, die eens
alle boekenrommel kwaaie reut had genoemd,
zocht toen, in zijn negen en dertigste, naar boeken
rond. Maar bij den Notaris wou hij niet gaan.
Hij gaf den mannen, die om raad kwamen naar
Water-Snoodt, naar zijn zeer gering weten
bescheid. En 't geen hij niet vermocht op te lossen,
zette zich in zijn kop vast als een foltering. Daar in
Willeskop boerde thans, met al zijn kundigheid
over keuren en bannen, van hoefslag, heerdienst,
kwelwerk en kaaiplicht Willem Beijen, en 'n elk,
die over den polder wat weten wou, kon bij hem
komen en van die gewisse stem vernemen: 't is zoo,
van den jare zoo en zoo af; 't staat beschreven
aldaar en de handhaving berust bij die en die
Knap vond Gieljan dat en vooral voor een
jonk van boerenstand. Hij dacht, dat Willem
om zijn kundigheid daar in Willeskop toch zeker
wel verkozen zou worden in 't
Waterschapsbestuur, maar daarvan wier op Water-Snoodt
in langen tijd niets vernomen. Wel in hun Bestuur
kwam een plaats vrij, wijl de Heemraad de
Goei in de cholera-asiatica bleef, welke kwaaie
ziekte in die jaren weer eens vluchtig over Holland
zweefde. In plechtige zitting van Schout, Heem
raden en Ingelanden, waarbij aanwezig waren de
Kameraar 1) van 't Hoogheemraadschap van den
Lekdijk Benedendams namens dat Hooge
Dijkcollegie, een Hoogheemraad van het Woerdensche
Grootwaterschap en vele afgezanten van belen
dende polders, wier die Mattias de Goei herdacht.
Er wieren dien dag heel wat zwarte jassen en
zijden hoeden gedragen, om dien eenen boer eer
aan te doen, na zijn verscheiden.
En na die zitting wier Gieljan door den bode
bij hun Schout, den ouden heer Montijn ontboden.
Beijen", zegde deze, zeg ja en ge zult
Heemraad zijn."
Niks daarvan, meneer de Schout.''
Wat? Dank je voor die eer? We hebben aan u
gedacht, omdat ge immers de voornaamste
Inge
1) Thesaurier.
land zijt van hier. En de stoel dien ge inneemt, 't is
uw vaders stoel, Beijen."
,,'k Bin maar een boer, meneer Montijn, bedink
dat."
Maar de Schout weerlegde dal woord. Gieljan
had, als grondbezitter een plicht, en zag hij dat
niet terdege in?
Mot je zoo niet zeggen, 't is gien onwil van mijn.
Maar wat weet ik af van jullui's polderzaken?
'k Bin nog maar driemaal ter vergadering gewist,
en overigens 'n keer of wat in Willeskop. 'k Zou
amper van de peilschaal verstaan te lezen.
Laat mijn maar gerustig Ingeland in eere, wat ik
bin."
Daarop legde de Schout zijn fijne heerenhanden,
waar een breede zegelring aan glinsterde, op de
groene tafel, gelijk een mensch doet, die zijn
gelijk verlangt. Luister Beijen," begon hij stram.
Je zal niet weigeren, want de eer van
WaterSnoodt hangt er van af. Veertig jaren, zonder
noemenswaard verbreken, hebben de mannen
van Water-Snoodt hier aan de groene tafel gezeten.
Met uw vaders dood is daar een end aan gekomen.
Hoewel ons reglement niet uitsluit, dat gemach
tigden en mondige jongens voor moeder in ons
bestuur treden, hebben we dat eertijds nagelaten,
om andere groote Ingelanden niet te krenken.
En thans heb gij een plicht. Ue moet dien draad
weer opvatten; Water-Snoodt is groot is hier
't gezegde in uns bestuur, loon dat!"
,,'k Wil me d'r op bezinnen," was zijn deemoe
dig weerwoord. Want vlak af tegen den Schout
zeggen: en ik doen het tóch niet.... daar kon hij
geen vrijmoedigheid voor vinden, 't Beraad gold
moeders.
Wat doen?" vroeg hij heur kinderachtig.
Neem 'an !" zegde ze vurig weerom. Je mot
Giel!" Dat klonk als een bevel, 't klonk
ouderwetsch, alsof de tijen van zijn onderdanig jonge
lingschap weerom waren gekomen. Hij wou dien
tijd altijd gaarne terug beleven, vooral nu de laat
ste maanden, die wél bar stil waren gepasseerd.
En mogelijke weerstreving ontgroeide hem toen
niet meer, in die aangename stemming der
herinnering.... om zoo een nkel bevelend woord.
't Was, of hij een stap ging doen, die diepe
beteekenis had, en 't was toch maar gering. Zijn be
voegdheid zou niet ruim zijn; 't ging al maar
om 't goei bestier van groot twee honderd hectare
koelancl, benevens eenige waterkeerkaaien. Maar
't zou hem stellen voor nieuwe plichten, on
gekend.
Twee maanden na z'n besluit al (hij was door
al de ingelandsche* stemmen verkozen verklaard)
werd hij als Heemraad geïnstalleerd in de voor
jaarszitting ten behoeve der begrooting. Hij
verscheen in nieuwe lakensche kleêr, gesneden
op de ouderwctsche wijs, die door de jaren in hun
contreie geldend is gebleven en op zijn ernstig
kijkenden kop een glanzende zijden pet.
Met een rede door den ouwen Schout werd hij,
voor de heele vergadering van Ingelanden (en 'n
elk was present) ontvangen en daarin was spraak
van Rijk, zijn vader verscheiden, wien eerbiedige
hulde wier gebracht, hetgeen genotuleerd staat.
Als antwoord op die mooie woorden van hun
Schout zegde hij aangedaan, dit: ge het mijn vader
gedacht en ik zal hier mijn vader gedinken.
Maar hij was, 't is van mijn as zoon niet te veul
gezeid, een minsch, in Ului zaken bekwaam. En ik
bin maar.... ja.... een boer hoor, anders
niks."
Maar met een ruk stond de Schout stram en
weérvoer: 't is van ouds om recht gezegd,de
Beijen's weten hun weet. Toen uw vader hier
verscheen, achter de bestuurstafel, wist hij van
't waterschapswezen mogelijk nog minder dan gij.
Maar 't is een ijverig Waarman geweest, en later,
na de vereeniging in tachtig, een Heemraad waar
de Ingelanden hier op bouwen konden, een waak
zaam, zuinig en rechtzinnig waterkeerder, dat
was hij. Wij verwachten van U niets minder;
toon, dat ge van dat eigenst ras zijt!"
Er zijn woorden, woorden als mokerslagen, die
een draai geven aan een mensch zijn wil tot doen.
Die onklaar denken klaren, en 't zelfvertrouwen
sterken.
Onder zijn bange schuchterheid, de vreze tóch
nievers recht nut voor te zijn, woelde ook bij hém
't verlangen naar 't groote gezeggen. Toch, weinig
malen maar had Gieljan Beijen zuiver verlangd,
als vader te zijn, even wis van weten en in de dijk
en waterschapszaken beslagen. En dan nog in
't schemer-verdokcne, niet eens openbaar voor
zijn eigen. Want, aan al dat weten was in zijn
gedacht' verbonden, het lezen van onoverkomelijk
zware folianten. Hij wist niet, dat vaders kijk
op 't polderwezen geboren was uit der dingen
practijk, en dat hij eerst op lateren leeftijd,
voor eigen vertier, aan de historie der groote
dijkingen begonnen was. Altijd rees, wanneer hij
aan 't vermeerderen der kennis dacht, Willem
als bangmakend voorbeeld op. Willem, een best
jonk van diepsten aard, maar die door bar
cerGRANDS VINS DE CHAMPAGNE
POL ROGER & Cie.
Agwt etnirali MBEi BERLINBS, H«arl«a
verlangen verduisterd was. Die
hoovaardigheidsvoedsel zoog uit de boeken, en in den Dijkstoel wou,
alsof ie 'n baron met veel goed en griendland ware.
Zou, nu Willem daar op IJsseloord, zelfs buiten
de laagste collegies om leven moest, die dwaze
gedachten nóg versturen zijn verstand?
Toen die eerste zitting van dit voorjaars
seizoen, waarin hij wijders bescheiden zweeg, voorbij
was, bleef 't Bestuur bijeen. Hem werd zijn be
stuurlijke taak vermeld; het aanhouden van 't
Schouw en Banrapport; het onderzoek van klachten
op de hertoewijzing van 't stemmental van ieder
Ingeland en 't molenmeesteren. Hij kreeg de arti
kelen, keuren en verordeningen mee, die daarop
sloegen en de Schout zelf wees hem in die papieren
den weg. Daarop bleef Gieljan duizelig alleen in
't Waterschapshuis. En telkenmale nij die
begrootingsdagen weerom kwam in 't stemmige
eikenhouten zaaltje met de fraaie tegeltableaux,
voorstellende: de ellendighe watersnoodt van
1634 en de kaart in trouwe van den
LopicceWeerdx waarop nog te zien was, dat voormaals
de Hollandsche IJssel bij 't Klaphek op de Lek
stak, altijd als hij was in dat eigenst vrindelijke
veitrek, wier hij het opbeurtnue woord van
den Schout indachtig. Alsof die welgemeende
vermaanwoorden er waren blijven hangen, tusschen
de diepdonkere schaduwen der fijngelijnde eiken
balkjes, 't Was dan toch maar ter bedenking
aardig: hier, in dat donke/e antiek zaaltje, was
vaders voormaals Heemraad geworden, als
achterafsche, gansch niet geleerde boer.
En later jaren, o goede namijmering, was die
boer zoo danig kundig geworden, kundig als een
geleerd stadsman ook maar zijn kan op 't gebied
der waterkeering.
Waar ievers hier lagen de boeken, waar al die
kundigheden in te leeren stonden? Niet dat hij
bout vermeende, eigens als vaders zóó beslagen
in dees zaken te mogen worden.... maar als eerst
eens 't erg onbekende, dat lompe er af was, zoodat
hij niet meer vragen behoefde naar de aller
eenvoudigste zaken.... ten leste zou hij dan
óók een duit in 't zakje kunnen doen ter vergade
ring. Al doende wordt de ezel oud was hier
het woord.
Hij zocht de vergaderkamer af, toen deze
leeg was. In twee diepe muurkasten, eer nissen waren
het, daar stonden de vergaderingen genotuleerd
in vele rijen dunne boeken met jaartallen er op.
De oudsten ervan hadden nog, van vóór de ver
eeniging, aparte opschriften, Vliet zoowel als
Dijkveld.
Hij las er, van veranderden uitslag van kwel
water, voormaals op den hoogen Vlistboezem
door een molenring I), die thans geslecht was.
Tot op dezen dag had hij, de nieuwe Heemraad,
van veranderden wateruitslag geen tittel vernomen.
Waar moest dat heen? En toch dacht hij
glunder.... bin ik onderhand op tijen gelukkig
en rampspoedig gewist, en de zon kwam dag na
dag op, en 't wier veurjaar en 't wier winter....
ach ja, wat bin ik toch maar een kleihufter.
In welk bezwaarlijk avontuur had hij zich
mogelijk gestoken, met de aanvaarding van dat
wichtig Heemraadschap. Hij wist goeds genoeg
(als vurig en vasthoudend kende hij zijn eigen
wel) dat hij rechtevoort niet rusten zou, aleer hij
ganschelijk de taal dier dunne duistere boeken
begrijpen zou en de dracht der daarin aangegeven
dingen. En hoe moeilijk kon dat dan niet worden.
Waar was er een kop aan dien warrewinkel van
wetten, statuten en verordeningen? En al in
dees laten zomer zou er Schouw zijn en hij als
rapportplichtige Heemraad moest dan
Schouwvoerder zijn. Was 't niet ijselijk astrant geweest,
die waardigheid te aanvaarden uit handen van
hun Schout?
In de muurkasten vond hij wijders een doos
met lankwerpige wetboekjes in mirakels duistere
hoogeheerentaal; kaarten op rollen en kaarten
in mappen, plannenrollen, tabellen en grafieken;
voorts velerhande oude, zeker wel afgeloopen,
acten en contracten; verslagen van bannen en
schouwen; van geldbelegging,
waardgriendverpachting en de hoefslagen 2).
(Wordt vervolgd)
1) groep van, op verschillende boezemhoogte,
geplaatste molens, die het water tot telkens hooger
maalpeil opvoeren.
2) zekere polderbalastingen.
TABA SIGAREN
ZIJN TOCH DE BESTE