De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 21 maart pagina 4

21 maart 1925 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2493 KUNST EN WEELDEBELASTING Kunst heeft bij den Hollander altijd maar een gering aanzien genoten; onze groote schilders der 17e eeuw zijn bijna allen miskend geweest en in armoede gestorven; hunne Werken zijn in de 18e en 19e eeuw door buitenlandsche kenners van hier Weggesleept; men verkoos de rijksdaalders, die zij er voor neertelden. Onze materialistisch geneigde landaard deed het verlangen niet naar kunst uit gaan, maar er werd ook niets gedaan om haar populair te maken. De musea waren muffe berg plaatsen van oudheden, die in het minst niet aan trekkelijk werden gemaakt. In de laatste 10, 20 jaren is er nu hier te lande op het gebied van kunstwaardeering eene groote verbetering ingetreden. Door een doelmatige in richting van onze musea, door het organiseeren van tentoonstellingen en het uitgeven van tijdschriften, wetenschappelijke en populaire, wordt er in onze dagen naar gestreefd om de oogen te openen voor wat er schoons door oude en moderne kunstenaars gewrocht is. Men ziet nu in, dat het negeeren van beeldende kunst een jammerlijk tekort was in onz; opvoeding en dat kunst niet alleen een plaats behoort in te nemen in ons leven, maar dat zij ge roepen is een behoefte te bevredigen, dat zij werkt als ontspanning, veredelt en verheft. Dit nu eindelijk en met zooveel moeite aange kweekte gevoel, waardoor onze cultuur werkelijk hooger staat dan die der vorige generatie, loopt gjvaar thans weer uitgeroeid te worden door een regeering, die het weelde" noemt. Heeft men daar voor de Hollanders wakker geschud en hen er toe gebracht om eindelijk eens toe te zien, dat niet nog meer hier door vreemden wordt weggehaald, maar dat men zich ook eens offers moet getroosten om te houden, wat hier gemaakt werd? Onver antwoordelijk is daarom de aanslag, dien de regee ring wil plegen op deze zoo moeizaam verkregen beschaving. Het aanhangige onderwerp noemt in n adem vertering- en weeldebelasting en brengt onder deze laatste ook kunst. In de Memorie van Toelichting somt de minister een aantal voorbeelden van weel debelastingen op uit de geschiedenis van 1636 af tot op onzen tijd. Deze belastingwetten zijn echter even zoovele argumenten tegen het brengen van kunst onder weelde", want in geen dier wetten wordt zij onder weelde genoemd en kunst wordt er nooit in getroffen, zelfs niet in de moeilijke tijden, die Frankrijk in 1871 en 1917, Duitschland in 1919 beleefden, toen men juist elke luxe aantastte. Slechts de Weeldewet", die de Ver. Staten in 1918 maakten, treft ook kunst, maar wij behoeven ons toch hier werkelijk niet te spiegelen aan Ameri ka, waar het koopen van kunstwerken veelal snobisme is. Wij willen niet trachten uit te rekenen in gul dens hoe zwaar de 10 pCt. belasting drukken zal, Want het betreft hier het principe: kunst belasten is het genieten ervan moeilijker maken. De minister voert ook struisvogelpolitiek als hij wil bepalen, dat de produceerende kunstenaar bij verkoop van een werk aan een kunsthandelaar geen belasting verschuldigd is; pas de kooper, die het voor zich wenscht te behouden, moet betalen. jVaar dit is slechts een uitstel, de belasting blijft dreigen en daarom drukken en zal ook op den kunstenaar terugvallen, want zij verhoogt den prijs, dus be lemmert den verkoop. De opvatting om kunst weelde" te noemen is volkomen averechtsch. In dit begrip zit immers vóór alles het overbodige"; weelde is overdaad, het is wat men geniet boven het noodige en wat men dus even goed ontberen kan. Maar wij nieenen thans wel te weten, dat kunst een noodzakelijk element vormt voor de ontwikkeling, de verbete ring, voor de opvoeding van het menschdom. Wanneer wij den bloeitijd van vroegere volken nagaan, dan zien wij overal, dat de kunsten van hoogerhand beschermd en aangemoedigd worden. Wie heeft ooit aanschouwd, dat zij als overdaad belast en tegengewerkt werden? In onze dagen van bioscope, voetbal en benzine hebben wij zeker wel een tegenwicht noodig om een kern van be schaving over te houden. Kunst behoort met wetenschap op n lijn te staan; zooals deze be oefend wordt om onze kennis en ons inzicht te verscherpen, zoo dient zij tot ontwikkeling en ver edeling van ons gevoelsleven. Is een regeering, die dat niet inziet, niet met blindheid geslagen? M. J. S c H R F. T L R N HET VERVAL DER KAPITALIS TISCHE BESCHAVING Het was nog in den tijd van kort na den oorlog, n 1920, den tijd, toen in Duitschland, Engeland, Nederland gelijkelijk de socialisatie-leuze werd aangeheven en werd becritiseerd, toen de wereld het gevoel had, voor de keus te staan tusschen ka pitalisme en socialisme, dat de wél befaamde schrijvers van dit boek 1) een ander boek in het licht gaven, hun inderdaad merkwaar dige en met engelsche common sense geschreven p roe veeene r socialistische staatsregeling van GrootBrittannië(A constitution for the socialist commonwealth of Great-Britain). Dit boek, bij mijn weten niet in het nederlandsch vertaald, chrono logisch aan hun thans vertaalde jongere werk van 1923 voorafgaande, vormt, logisch, eerder een vervolgstuk op dit laatste. Het jongste boek critiseert het kapitalisme, betuigt hoe de maatschappij niet moet zijn, breekt af; het oudste boek construeert een nieuwe or dening van zaken, zegt hoe het beter zou kunnen, bouwt op. Toch is het wel begrijpelijk, dat chronologisch Voorging wat logisch had belïooren te volgen. In 1920, toen, als gezegd, de wereld het gevoel had, nu voor de beslissende keus te zijn geplaatst van behoud of radicale vernieuwing, toen moest den socialisten er vóór alles aangelegen zijn, te toonen, dat zij niet maar afbrekers waren, doch dat hun ook het opbouwen goed wastocvertrouwd. In het kader van die jaren pasten boeken als het toen verschenene der Webb's en het socialisatierapport der S. D. A. P. in Nederland. Die tijd is voorbij, de socialisatie-golf is weer teruggeé'bd met achterlating van eenig, maar niet heel veel, socialistisch slib. Het is aannemelijk, dat het thans levend geslacht de golf andermaal zal zien komen. Maar voorloopig is het zoo ver nog niét. Dit sluit in, dat thans den socialisten weer vóór alles aan iets anders dan opbouw-demonstraties moet gelegen zijn. Hun nieuwen vloed kunnen zij niet beter zijn terrein bij voorbaat effenen dan door hervatting van het werk, dat zij ook reeds verrichtten vóór dien eersten vloed van vlak na den wereldoorlog, door critick op het kapitalisme. Hierin ligt reeds besloten, dat boeken als dit haast niets kunnen brengen dat niet reeds eerder gezegd is. Haast niets. Want eenige winst aan critiek-materiaai heeft de wereldoorlog hun na tuurlijk wél verschaft: het kapitalisme als oorlogmaker. Wij kenden weliswaar de grief ook reeds vóór 1914, maar tot de gemoederen van wie den oorlog aan den lijve of van ter zijde hebben mee gemaakt spreekt zij verstaanbaarder taal dan tot de menschheid van vóór de wereldramp. Men zou kunnen vragen: als dit boek in hoofd zaak enkel oudbakken kost brengt, hoe kwam dan een man als Henri Polak op de gedachte, de niet geringe karwei eener consciëntieuze ver taling op zich te nemen? Gissen doet missen, maar de onderstelling ligt voor de hand, dat de vertaler er nut in gezien heeft, het nederlanasch publiek, het socialis tische zoowel als het niet socialistische, het engelsche socialisme nader te brengen, en dit dan bij voorkeur bij hem, den ouden vertaler der Webb's, een wel begrijpelijke voorkeur in het kleed van Sidney Webb en Beatrice Webb Potter. En als deze onderstelling juist is niet ten onrechte zag hij hierin nut. Het Nederlandsche socialisme stond en staat sterk onder den invloed van het Duitsche, van het marxisme. Dit boek nu had door een marxist onmogelijk kunnen geschreven zijn. Zelfs lijkt het bij machte, bij marxisten hartgrondigen wrevel te wekken. Ik laat daar of een marxist zich (met nietsocialistcn) zal stooten aan de voorstelling, dat het kapitalisme zich op zijn best (als bevorderaar van productie)heeft laten zien in zijn jonge jaren,maar later aftandsch werd. De lezer van hl. 80?110 zal dit betoog toch niet recht begrijpen, want hij leert er ook van de onmeedoogendheid van dat jonge kapitalisme jegens zijn knechts en is dan geneigd te /eggen, dat het ouder gewordene, het gebreidelde kapitalisme, dat van het eind der 19e en van onze 2()e eeuw, voor de massa der arbeiders aannemelijker is dan het was in zijn jeugd. Niet als aftandsch, eer om in deze sfeer van vergelijking te blijven ?? als van zijn ergste gif-tanden ontdaan, vertoont het zich in deze latere jaren. Maar waar een marxist zich stellig wel aan stoo ten zal, het is aan uitspraken als deze: dat het moderne geschil tusschen hen, die gelooven in eene nieuwe orde van maatschappelijke democratie, en de verlichtste aanhangers van het kapitalistische stelsel...., zich om niets anders (beweegt) dan de doelmatigheid of otiontbeerlijkheid van de drijfveer van winst maken" (bl. 77 v.,) dat het privaatbezit der voortbrengingsmiddelen en (de) vrijheid van beweging in het aanwenden dezer middelen gedurende de acht tiende en de negentiende eeuw (werden) gevestigd en ontwikkeld door Britsche en Amerikaansche staatslieden en wetgevers" (bl. 80). dat in de achttiende en zelfs in den aanvang PAST STALEN RAM EN TOE VAN DE KON.FABR.F.W.BRAAT-DELFT. SPECIALITEIT: VERZINKTE STALEN RAMEN. der^negentiende eeuw geen openbare of collectivistische organisatie in Brittanniëmogelijk was" omdat er. ..geen ambtenaren beschikbaar (waren) die zelfs maar matig eerlijk waren" (blz. 97). De marxist zal veeleer zeggen, dat het geschil tiisschen socialisten en niet-socialisten in hoofdzaak loopt over de vraag of het socialisme besloten ligt in den ontwikkelingsgang van het kapitalisme zelf dat het kapitalisme niet zoozeer door staats lieden is gevestigd als wel uit zakelijke verhou dingen haast automatisch ontstaan, dat een honderd jaar terug het socialisme in Engeland nog ondenkbaar was, niet wijl destijds de ambtenaren daar corrupt waren, maar omdat de industrieele ontwikkeling in de richting van het grootbedrijf nog niet ver genoeg was voortgeschreden. De uitspraken der Webb's luiden wel in geheel anderen toon. Welnu kan de heer Henri Polak hebben overwogen laten mijn vrienden in Nederland, doordrenkt met marxi.me als zij zijn, ook maar eens kennis nemen van de meeningen over deze dingen, die in Engeland onder de socialisten bovendrijven. Het laat zich immers aanzien, dat voor afzienbaren tijd de engelsche arbeidersbe weging en het engelsche sjcialisme in de wereld geschiedenis meer in de melk zullen brokken dan de duitsche Oenossen, dan de Russen ook, waar nog de meeste socialisten zich marxist noemen, maar tegelijkertüd aan de meerderheid hunner naamgenooten hét recht op den naam betwisten. Het midden- en Oost-Europeesch marxisme dreigt meer en meer in elkaar hatende en bevech tende secten uiteen te vallen en hiertegenover vertoont de wereld der socialistisch denkende engelsche arbeiders een zeker minder geleerd, een veel nuchterder beeld, maar tegelijk een van grootere eenheid. Een heel wat eenvoudiger philosophie houdt deze eenheid samen, maar het is niet uitsluitend de philosophische diepte harer overtuiging, welke de maatschappelijke beteekems eener massa-beweging bepaalt. Onverschillig trouwens of de bekwame vertaler door dit soort overwegingen zich heeft laten leiden, kan men op dezen grond de vertaling welkom heeten. D. VAN BLO M 1) Het verval der kapitalistische beschaving, door Sidnty en Beatrice Webb, vertaald en van verklarende aanteekeningen voorzien door Henri Polak; Em. Querido en J. Emmering, Amster dam, 1924. Vraagt steeds VAN OUDS HET BESTE MERK NIEUWE UITGAVEN Van (Ie Duitsche Hunilleiiling tut liet schaakspel van . R. NEUMANN verscheen een tiende druk van de nederlandsche bewerking door W. A. T. Schelfhout, bij G. B. van Goor Znnen's uitgevers111 ij te Gouda. No. 3 van de Nieuwe Tooneelbibliotlieek onder leiding van Jean Stapelveld, is: Twee licfdesspelen, door jon. W. BKOI;DI:I.I;T: In hooge Re gionen en De Sleutel. YANNELLESVARINA* GOUDZEGEL SOcts. per Pakje.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl