Historisch Archief 1877-1940
No. 2403
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
PEEK & CLOPPENBURG
UIT»
DE KLEINE BLAUWTJES
Het buitenwerk van onze tentoonstelling is in
de eerste weken hoofdzakelijk gewijd aan de
crocussen en de vroege narcissen. Daarnaast vinden
we echter in deze dagen nog een aantal kleiner
bolplantjes, die de belangstelling overwaara zijn,
namelijk de kleine blauwtjes. Sommige daarvan
komen al tegelijk met de sneeuwklokjes, andere
zijn nog in vollen bloei, wanneer de kastanje in
blad komt. Van ouds zijn ze al bij ieder in de gunst
J
Sneeuwroem ontluikend
onder den naam van Sterhyacintjes en Blauwe
Druif jes, maar daarbij noemen wij nog zeer expres
den Sneeuwroem en het Azuurhyacintje en ge moet
ook eens uitkijken naar de Puschkinia. Al deze
plantjes staan in het gras en onder de hagen, alsof
ze daar al lang thuis behooren. Inderdaad gedragen
ze zich ook als inlandsche planten. Ze behooren tot
de plezierige categorie van tuinplantjes, die geen
verzorging noodig hebben. Als je ze eenmaal hebt,
raak je ze niet meer kwijt en je krijgt er hoe langer
hoe meer. Van een van onze bollenbaronnen heb ik
een jaar of tien geleden eens een handjevol bolletjes
van het aziiurhyacinthjea cadeau gekregen endoor
alle lotgevallen van mijn tuin heen hebben die
plantje? zich staande gehouden en hun gebied uit
gebreid. Op 't oogenblik staan ze bij honderden te
bloeien. Het is heel aardig, om jaar op jaar te zien
hoe ze in het gazon alweer verder gekomen zijn en
hoe op de oorspronkelijke standplaats de plantjes
steeds ferscher, de bloeitressen steeds rijker wor
den.
Ik heb er alleen maar voor te zorgen, dat de
tuinman niet gaat maaien en rollen voordat de
bloempjes hun vruchten gerijpt hebben, en voed
selvoorraden in hun nieuwen bol hebben opge
hoopt. Hij komt niet aan de beurt voordat de
bladeren vergeeld zijn, voordat de aardige
vruchtjes hun zaden hebben uitgestrooid. Fin dan sta ik
er in mijn helaas maar al te schaarsche vrije
oogenblikken graag naar te kijken, hoe de vlijtige mieren
op de blinkende zaden afkomen en ze versjouwen,
terwille van 't kleine stukje vetweefsel, dat ze
graag eten. Het is wel merkwaardig dat al die
kleineblauwtjes door de mieren worden uitgezaaid, niet
alleen het azuurhyacmthje, maar ook de Scilla's
en de Sneeuwroem. Wanneer ik ze nu zie bloeien,
dan verheug ik me reeds op de mooie Meimorgens,
als die mieren zullen werken. De Sneeuwroem
strekt eerst zijn vruchtstengels in de hoogte en laat
ze dan neervallen, zijwaarts, zoodat de
vruchtdoozen al een decimeter of meer buiten den bol
komen te liggen. Dan springen de knikkervormige
vruchten open en de blinkende donkere zaden
rollen er uit, duidelijk zichtbaar voor onze mieren.
De Sneeuwroem lijkt wat op de Scilla, maar is
grooter en zijn bloemen hebben meestal een groot
wit hart, en witte meeldraden met licht stuifmeel.
De Scilla's hebben mooie blauwe meeldraden en
donkerblauw stuifmeel, de azüurhyacinthjes heb
ben donkerblauwe helmknoppen, bij zwart af, en
als die opensplijten, dan komt er spierwit stuif
meel uit. We hebben doorgaans drie soorten van
Scilla's, de tweebladige (S. bifolia) die maar n
bloeistengel heeft, de schoone (S. amoena) en de
Siberische (S. sibirica) allebei met meer dan n
blotistengel. Deze stengel is dan bij S. amoena
kantig, bij S. sibirica op de doorsnede platbo!. Het
is heusch wel aardig om naar deze schijnbaar kleine
verschilletjes te kijken. Omtrent de herkomst van
S. amoena verkeeren we weer in het volmaaktste
duister, het is weer een van de vele levende wezens,
die in wilden staat niet worden aangetroffen. De
Turken hadden het plantje al, tegelijk met hun
tulpen en het is dan ook in het gevolg van de tulp
in 't midden van de 16e eeuw in West-Europa ver
schenen. Van het Siberisch hyacintje kennen wij
de herkomst wel en 't is een beetje verbluffend on
te vernemen dat het niet in het wild voorkomt in
Siberië, maar wel in Zuid-Rusland, Klein Aziëen de
Kaukasuslanden. Nauwgezette botanici hebben
het plantje dan ook al eens willen verdoopen,
maar daar zal, hopen wij, wel niets van komen;
je moet op 't gebied van namen van planten en
dieren maar niet al te kieskeurig zijn, zoowel de
wetenschappelijke namen als de volksnamen zijn
dikwijls misleidend. Ook maakt de gewone wande
laar niet veel verschil tusschen Rusland en Siberië.
Azuurhyacint en Druifjeshyacint zijn nog al
trage groeiers. Ze komen boven den grond, weken
en weken voordat ze bloeien en de bloei zelf ver
loopt nog al langzaam; je kunt er lang plezier van
hebben. Scilla en Sneeuwroem zijn echte
harddravers, die komen in een paar dagen boven den
grond en dan meteen in bloei. De bloeitros ligt
eerst languit opgesloten in het bladerenpaar en
blijft als die bladeren zich uitgespreid hebben,
nog een poosje keurig ingepakt liggen in de goot
van het eene blad. Dat is vooral bij den Sneeuw
roem buitengewoon zuiver te zien en wie er aardig
heid in heett, kan weer eens nagaan met welke
snelheid, afhankelijk van weer' en warmte, de
bloemtros zijn schuilhoek verlaat en de bloemen
zich gaan ontplooien.
Het wachten is nu weer op de bijen en die zullen
wel komen, als de thermometer een graad of zes
wil rijzen. We hebben dit voorjaar geweldig veel
De bij, de azuurliyacinth en het glaasje
moeite om de beroemde H," C. in de schaduw te
halen, maar eens moet het er tcch van komen. Wij
gelooven nog altijd dat de kleurige bloemen en de
insecten bij elkaar behooren. Vroeger geloofden
we nog vee! meer. Vijfenveertig jaar geleden meen
den wij met den braven Sprengel, dat elk kleurtje,
elk haartje aan een bloem zijn doel en beteekenis
had en huldigden wij met Hermann Muller de nog
veel aantrekkelijker theorie dat de bloemen en
vele insecten elkaar wederkeerig tot ontwikkeling
hadden gebracht. Zonder insecten geen kleurige
bloemen, zonder kleurige bloemen geen honing
en stuifmeel zoekende insecten. En iedere kleur
richtte zich tot een bepaalde insectengroep: de
witte bloemen voor de avondvlinders, de donker
paarse voor de wespen, de blauwe voor de bijen
enz.
Later onderzoek heeft deze harmonische be
schouwingen verstoord en er is een tijd geweest -r
de tijd van Plateau dat men aan de kleuren van
de bloemen maar weinig waarde toekende en den
kleurenzin bij vlinders, vliegen en bijen sterk in
twijfel trok. Geur zou van meer beteekenis zijn
dan kleur. In de laatste jaren is daar weer ver
andering in gekomen. Door de onderzoekingen van
den Weener professor Knoll is nu wel vast be
wezen dat verscheidene insecten minder werken
op den reuk, dan wel op het gezicht. Knoll heeft
o.a. proeven genomen met druifjeshyacinthen
en die willen wij hem nu nadoen, in plaats van
druifhyacinthjes kunnen we ook ons
azuurhyacinthje gebruiken. We nemen een glazen huisje,
stulpen dat over ons blauwe bloemtros je en zetten
het dan vast op een stokje. De geur van de bloemen
kan zich nu verspreiden door de naar beneden ge
keerde opening van het huisje en door het glas
heen kunnen de insecten de bloemen zien. We
wachten nu maar af, of er bijen en zweefvliegen
willen komen en geven goed acht op hun gedrag
en bewegingen. Indien ze alleen op den geur af
gaan, zullen ze natuurlijk aanvliegen op de opening
van het gla zen buisje, maar dat gebeurt haast
nooit. Wel zien we bijen en zweefvliegen hun vaart
Scilla befolia ; rechts een zaailingetje
minderen, hun richting veranderen wanneer ze de
bloem naderen en menigeen blijft een poosje voor
het glazen buisje dansen, de onzichtbare hindernis,
die hem belet de versnaperingen te bereiken die
geborgen zijn in bloemen van die kleur. Het is
natuurlijk zeer moeilijk om ons een denkbeeld te
vormen van wat er bij die insecten omgaat, maar
uit KnoM's onderzoekingen blijkt toch wel duide
lijk, dat zij de kleuren kunnen zien en onderschei
den. Trouwens, dat had bij ons in Wageningeii
Oiltay ook al lang aangetoond. Wij halen dus
Sprengel en Muller weer eens te voorschijn al was
het alleen om ons te verkwikken aan het enthousi
asme, de vlijt en de gevoeligheid van deze onver
gelijkelijke onderzoekers. Knoll behoort ook tot
dat tvpe en wij kunnen er hem niet genoeg voor
danken, dat hij de kleine blauwtjes voor ons be
langrijk heeft weten te maken.
Nog iets. Als we mi glazen huisjes gestulpt
hebben over hyacintjes en de bijen komen er
voor dansen, dan kunnen we door het buisje wat
hooger te plaatsen de bij toch wel laten komen,
waar hij wezen wil. Dezelfde bij keert hoogstwaar
schijnlijk weer terug naar dezelfde bloem en nu
kunnen wij haar gaandeweg leereii haar bloem te
benaderen langs de onderste opening van het gla
zen huisje. De een heeft daar veel langer tijd voor
noodig dan de andere, want er zijn domme bijen
en leerzame bijen, al heeft men in tijden van troos
teloosheid ze wel eens gewoonweg verklaard voor
ret'lexmachines. De kleine blauwtjes leeren 't ons
wel anders.
J A c. l'. T u ij s s i:
illllllllllllllllUIII
minimum i miiimimiiHii,
i LAAT UW TUIN AANLEGGEN DOOR
I?MOERHEIM"!
I DEDEMSVAART |
l 40 Hectaren met l
l VASTE PLANTEN, ROZEN, j
l HEESTERS, CONIFEREN, [
l ENZ. l
l Levering franco Catalogus gratis |
miiiiittiumi ititittt iimtiiMiimMMtiiuiiiiiiiiuimiiiiiiiiiuuniiiiiii