De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 21 maart pagina 7

21 maart 1925 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2403 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND PEEK & CLOPPENBURG UIT» DE KLEINE BLAUWTJES Het buitenwerk van onze tentoonstelling is in de eerste weken hoofdzakelijk gewijd aan de crocussen en de vroege narcissen. Daarnaast vinden we echter in deze dagen nog een aantal kleiner bolplantjes, die de belangstelling overwaara zijn, namelijk de kleine blauwtjes. Sommige daarvan komen al tegelijk met de sneeuwklokjes, andere zijn nog in vollen bloei, wanneer de kastanje in blad komt. Van ouds zijn ze al bij ieder in de gunst J Sneeuwroem ontluikend onder den naam van Sterhyacintjes en Blauwe Druif jes, maar daarbij noemen wij nog zeer expres den Sneeuwroem en het Azuurhyacintje en ge moet ook eens uitkijken naar de Puschkinia. Al deze plantjes staan in het gras en onder de hagen, alsof ze daar al lang thuis behooren. Inderdaad gedragen ze zich ook als inlandsche planten. Ze behooren tot de plezierige categorie van tuinplantjes, die geen verzorging noodig hebben. Als je ze eenmaal hebt, raak je ze niet meer kwijt en je krijgt er hoe langer hoe meer. Van een van onze bollenbaronnen heb ik een jaar of tien geleden eens een handjevol bolletjes van het aziiurhyacinthjea cadeau gekregen endoor alle lotgevallen van mijn tuin heen hebben die plantje? zich staande gehouden en hun gebied uit gebreid. Op 't oogenblik staan ze bij honderden te bloeien. Het is heel aardig, om jaar op jaar te zien hoe ze in het gazon alweer verder gekomen zijn en hoe op de oorspronkelijke standplaats de plantjes steeds ferscher, de bloeitressen steeds rijker wor den. Ik heb er alleen maar voor te zorgen, dat de tuinman niet gaat maaien en rollen voordat de bloempjes hun vruchten gerijpt hebben, en voed selvoorraden in hun nieuwen bol hebben opge hoopt. Hij komt niet aan de beurt voordat de bladeren vergeeld zijn, voordat de aardige vruchtjes hun zaden hebben uitgestrooid. Fin dan sta ik er in mijn helaas maar al te schaarsche vrije oogenblikken graag naar te kijken, hoe de vlijtige mieren op de blinkende zaden afkomen en ze versjouwen, terwille van 't kleine stukje vetweefsel, dat ze graag eten. Het is wel merkwaardig dat al die kleineblauwtjes door de mieren worden uitgezaaid, niet alleen het azuurhyacmthje, maar ook de Scilla's en de Sneeuwroem. Wanneer ik ze nu zie bloeien, dan verheug ik me reeds op de mooie Meimorgens, als die mieren zullen werken. De Sneeuwroem strekt eerst zijn vruchtstengels in de hoogte en laat ze dan neervallen, zijwaarts, zoodat de vruchtdoozen al een decimeter of meer buiten den bol komen te liggen. Dan springen de knikkervormige vruchten open en de blinkende donkere zaden rollen er uit, duidelijk zichtbaar voor onze mieren. De Sneeuwroem lijkt wat op de Scilla, maar is grooter en zijn bloemen hebben meestal een groot wit hart, en witte meeldraden met licht stuifmeel. De Scilla's hebben mooie blauwe meeldraden en donkerblauw stuifmeel, de azüurhyacinthjes heb ben donkerblauwe helmknoppen, bij zwart af, en als die opensplijten, dan komt er spierwit stuif meel uit. We hebben doorgaans drie soorten van Scilla's, de tweebladige (S. bifolia) die maar n bloeistengel heeft, de schoone (S. amoena) en de Siberische (S. sibirica) allebei met meer dan n blotistengel. Deze stengel is dan bij S. amoena kantig, bij S. sibirica op de doorsnede platbo!. Het is heusch wel aardig om naar deze schijnbaar kleine verschilletjes te kijken. Omtrent de herkomst van S. amoena verkeeren we weer in het volmaaktste duister, het is weer een van de vele levende wezens, die in wilden staat niet worden aangetroffen. De Turken hadden het plantje al, tegelijk met hun tulpen en het is dan ook in het gevolg van de tulp in 't midden van de 16e eeuw in West-Europa ver schenen. Van het Siberisch hyacintje kennen wij de herkomst wel en 't is een beetje verbluffend on te vernemen dat het niet in het wild voorkomt in Siberië, maar wel in Zuid-Rusland, Klein Aziëen de Kaukasuslanden. Nauwgezette botanici hebben het plantje dan ook al eens willen verdoopen, maar daar zal, hopen wij, wel niets van komen; je moet op 't gebied van namen van planten en dieren maar niet al te kieskeurig zijn, zoowel de wetenschappelijke namen als de volksnamen zijn dikwijls misleidend. Ook maakt de gewone wande laar niet veel verschil tusschen Rusland en Siberië. Azuurhyacint en Druifjeshyacint zijn nog al trage groeiers. Ze komen boven den grond, weken en weken voordat ze bloeien en de bloei zelf ver loopt nog al langzaam; je kunt er lang plezier van hebben. Scilla en Sneeuwroem zijn echte harddravers, die komen in een paar dagen boven den grond en dan meteen in bloei. De bloeitros ligt eerst languit opgesloten in het bladerenpaar en blijft als die bladeren zich uitgespreid hebben, nog een poosje keurig ingepakt liggen in de goot van het eene blad. Dat is vooral bij den Sneeuw roem buitengewoon zuiver te zien en wie er aardig heid in heett, kan weer eens nagaan met welke snelheid, afhankelijk van weer' en warmte, de bloemtros zijn schuilhoek verlaat en de bloemen zich gaan ontplooien. Het wachten is nu weer op de bijen en die zullen wel komen, als de thermometer een graad of zes wil rijzen. We hebben dit voorjaar geweldig veel De bij, de azuurliyacinth en het glaasje moeite om de beroemde H," C. in de schaduw te halen, maar eens moet het er tcch van komen. Wij gelooven nog altijd dat de kleurige bloemen en de insecten bij elkaar behooren. Vroeger geloofden we nog vee! meer. Vijfenveertig jaar geleden meen den wij met den braven Sprengel, dat elk kleurtje, elk haartje aan een bloem zijn doel en beteekenis had en huldigden wij met Hermann Muller de nog veel aantrekkelijker theorie dat de bloemen en vele insecten elkaar wederkeerig tot ontwikkeling hadden gebracht. Zonder insecten geen kleurige bloemen, zonder kleurige bloemen geen honing en stuifmeel zoekende insecten. En iedere kleur richtte zich tot een bepaalde insectengroep: de witte bloemen voor de avondvlinders, de donker paarse voor de wespen, de blauwe voor de bijen enz. Later onderzoek heeft deze harmonische be schouwingen verstoord en er is een tijd geweest -r de tijd van Plateau dat men aan de kleuren van de bloemen maar weinig waarde toekende en den kleurenzin bij vlinders, vliegen en bijen sterk in twijfel trok. Geur zou van meer beteekenis zijn dan kleur. In de laatste jaren is daar weer ver andering in gekomen. Door de onderzoekingen van den Weener professor Knoll is nu wel vast be wezen dat verscheidene insecten minder werken op den reuk, dan wel op het gezicht. Knoll heeft o.a. proeven genomen met druifjeshyacinthen en die willen wij hem nu nadoen, in plaats van druifhyacinthjes kunnen we ook ons azuurhyacinthje gebruiken. We nemen een glazen huisje, stulpen dat over ons blauwe bloemtros je en zetten het dan vast op een stokje. De geur van de bloemen kan zich nu verspreiden door de naar beneden ge keerde opening van het huisje en door het glas heen kunnen de insecten de bloemen zien. We wachten nu maar af, of er bijen en zweefvliegen willen komen en geven goed acht op hun gedrag en bewegingen. Indien ze alleen op den geur af gaan, zullen ze natuurlijk aanvliegen op de opening van het gla zen buisje, maar dat gebeurt haast nooit. Wel zien we bijen en zweefvliegen hun vaart Scilla befolia ; rechts een zaailingetje minderen, hun richting veranderen wanneer ze de bloem naderen en menigeen blijft een poosje voor het glazen buisje dansen, de onzichtbare hindernis, die hem belet de versnaperingen te bereiken die geborgen zijn in bloemen van die kleur. Het is natuurlijk zeer moeilijk om ons een denkbeeld te vormen van wat er bij die insecten omgaat, maar uit KnoM's onderzoekingen blijkt toch wel duide lijk, dat zij de kleuren kunnen zien en onderschei den. Trouwens, dat had bij ons in Wageningeii Oiltay ook al lang aangetoond. Wij halen dus Sprengel en Muller weer eens te voorschijn al was het alleen om ons te verkwikken aan het enthousi asme, de vlijt en de gevoeligheid van deze onver gelijkelijke onderzoekers. Knoll behoort ook tot dat tvpe en wij kunnen er hem niet genoeg voor danken, dat hij de kleine blauwtjes voor ons be langrijk heeft weten te maken. Nog iets. Als we mi glazen huisjes gestulpt hebben over hyacintjes en de bijen komen er voor dansen, dan kunnen we door het buisje wat hooger te plaatsen de bij toch wel laten komen, waar hij wezen wil. Dezelfde bij keert hoogstwaar schijnlijk weer terug naar dezelfde bloem en nu kunnen wij haar gaandeweg leereii haar bloem te benaderen langs de onderste opening van het gla zen huisje. De een heeft daar veel langer tijd voor noodig dan de andere, want er zijn domme bijen en leerzame bijen, al heeft men in tijden van troos teloosheid ze wel eens gewoonweg verklaard voor ret'lexmachines. De kleine blauwtjes leeren 't ons wel anders. J A c. l'. T u ij s s i: illllllllllllllllUIII minimum i miiimimiiHii, i LAAT UW TUIN AANLEGGEN DOOR I?MOERHEIM"! I DEDEMSVAART | l 40 Hectaren met l l VASTE PLANTEN, ROZEN, j l HEESTERS, CONIFEREN, [ l ENZ. l l Levering franco Catalogus gratis | miiiiittiumi ititittt iimtiiMiimMMtiiuiiiiiiiiuimiiiiiiiiiuuniiiiiii

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl