Historisch Archief 1877-1940
No. 2494
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
JOHAN WESSELINK, Jan Windevaart. Amster
dam, z.j. Van Holkema en Warendorf.
In dezen roman geeft Johan Wesselink het eigen
aardige verhaal van een mensch, die zich boven
alles verwant voelt aan de natuur; iemand, die
vaart op den wind" daarom heet hij Jan Win
devaart ; een zwerver die het-nergens kan uit
houden, en die dan ook een huis op wielen prefe
reert boven een dat altijd stil staat. De auteur
heeft al eerder zoo'n mensch geteekend; n.l. in
het eenige jaren geleden van zijn hand verschenen
boek De zomertocht van den reus". Dat was een
mooi stuk proza; een sterk en levend boek; een
boek waarin men voelde, hoe de dichterziel, die
uit dat werk sprak, meedeinde op het rhythme
van de verschijnselen in de natuur. Ook in dit
nieuwe boek zijn goede bladzijden; fragmenten,
die het zwerf-zieke leven van den natuurmensch"
goed weergeven. Maar nu die Zomertocht van den
reus er is, Weten we toch, dat de schrijver het beter
kan, of het althans beter gekund heeft. Dit boek
is te veel een herhaling van het vorige, en de taal
is hier slapper, het rhythme vager. Het heele werk
doet zoetelijker aan. Ik heb De Zomertocht van
den reus" nog eens uit de kast gehaald, om te zien
of het misschien aan mij lag. Ik heb opnieuw van
het boek genoten, en naast dien geweldigen reus is
Jan Windevaart toch werkelijk een bleeke,
anaemische verschijning.
Misschien is zoo'n vergelijking niet heelemaal
billijk. De rechtvaardiging ligt natuurlijk hierin,
dat beide boeken van denzelfden schrijver zijn.
De schrijver heeft het recht, om gegevens te
ontleenen aan een vroeger boek, zonder dat men hem
van plagiaat mag beschuldigen, maar als de lezer
de overeenkomst ontdekt, dringt een vergelijking
zich toch ook vanzelf aan hem op.
Maar nog eens,-en nu zonder vergelijking, ook
Jan Windevaart" heeft qualiteiten.
HERMAN MIDDENDORP
SCHILDERKUNST-KRONIEK
HOLLANDSCHE KUNSTENAARSKRING, AMSTERDAM.
Het is niet te ontkennen, dat deze tentoon
stelling een minder krachtigen indruk geeft, dan
we van de tentoonstellingen van den Kunstenaars
kring zijn gewend. Dat kan ieder genootschap
overkomen, waarom den Kunstenaarskring niet?
Niet alleen zijn er een aantal kleine nieuweren,
maar een aantal der sterksten onthield zich,
zooals o.a. Matthieu Wiegman, terwijl ook Wolter
wel door zijn tentoonstelling bij Buffa, hier is
afwezig. Maar zelfs bij de aanwezigen is minder
kracht te erkennen bij soms meer verteedering.
Hiertoe zou ik ten eerste Jan Sluyters willen re
kenen. De studie van den Neger alleen is zwaar
en forsch, en een werk dat zijn bekoring heeft door
zijn kracht, maar de doode Christus met zijn Moe
der zou ik willen rangschikken onder het tweede
soort; de kleur is daar ijler en eer verteederd,
zooals het kinderportret en het bloemstuk dat
eveneens zijn. Colnot is in een periode, waar minder
rijkdom van kleur is dan ik van hem gewoon ben,
en een landschap zooals dat van de sloot, dwars
door het landschap, is een niet-sterk impressio
nisme, met een te zware factuur. Een schilder als
Colnot (mij schijnt dit ten minste toe) kan den
opjagenden prikkel van de stad niet ontberen;
niet ieder talent verdraagt de eenzaamheid van
het land. Niet iedereen verdraagt voorts de be
klemmende kracht van een theorie. Dat is
duidelijk aan Van der Leck's inzending. De
voetballers kunnen doen glimlachen; de andere
abstracties (ik twijfel niet aan den eerlijken toeleg
van den kunstenaar!) zijn iets, waarvan Van der
Leek moet terugkomen; zelfs het begrip van het
ornamentale vind ik daar niet. Van Blaaderen is
als altijd beschaafd maar niet vol, niet volop
(het beste leek mij het dorp, No. 6) Van Bendien
vermeld ik de gelaatsuitdrukking en de litho van
de gracht met boomen; in beide is iets bizars
bereikt. Hynckes stillevens trekken de aandacht.
Ze zijn opmerkelijk door een felle praecisiteit, maar
ik kan ze niet overschatten; de geestelijke diepten
hier zijn niet groot. Leyden is het beste in den kop
van Christus en in den kop van een madonna
beeldje; in de andere is hij verhalend in de kleur,
maar is die kleur niet hecht genoeg. Van Maks
zijn de Breitnerachtige werken te veel minder
dan de werken van Breitner
om ze te kunnen loven; ik
verkies bij verre zijn Fratellini,
omdat daar de kleur niet
het steeds onzuivere geel is,
dat hij te veel laat zien als
den eind-indruk van een
schilderij. Van Martinez is het
portret en sjn stilleven het
klaarst; Harmen Meurs' is niet
zuiver, noch is voldoende
sterk Otto vau Rees.
Schumacher is sober en verfijnd in
het protret van een Moeder,
vol en toch teeder in zijn
landschap uit Corsica; deze
schilder-teekenaar vertoont
geen inzinking maar
voorten opgang. Van Charley
Toorop verkies ik, om de
expressie, den kop van het
meisje vóór het raam. ? t*'!»
il HU*
Zeven beeldhouwers zijn min
of meer getypeerd door wat
ze inzonden. De belangrijkste
is John Raedecker. Hij is, ik
moet het toch herhalen,
een beeldhouwer van on
gewone innerlijke subtiliteit
en fijnheid; zijn Vrouwetors
is met den kop, groot door
de haren en rond, een bij
blijvend iets. Goed is Laarens
van Kuik's hermaphrodiet.
Het is een blok steen met
enkele groeven erin voor
oogen, mond en neus, maar
het blok kreeg uitdrukking in
zijn barren eenvoud. Van
Hassoldt vermeld ik, om de
expressie, een kop uit pokhout;
van A. Raedecker een
jongenskop in zandsteen; van Remiens
een hert in ebbenhout, een
Manenschaap in brons, van
Theo van Reyn hebben de
maskers een uitdrukking, die
overdadiger is dan innerlijk
werd verantwoord, of anders
gezegd: de uitdrukking is niet
een noodzaak van innerlijke
roering. Zijl zond een relief
portret in, dat hem noch vol
doende typeert, noch sterk is.
' III
Deze tentoonstelling moet
gevolgd worden door een weer
sterkere. Op een tentoon
stelling van den Hollandschen
Kunstenaarskring zou de vol
gende keer een
scherpgekozen groep van Permeke
(die een overzicht geeft van
dezen schilder) een nuttig,
noodig, verblijdend iets kunnen
zijn, met, daar-naast, andere
Vlamingen, van wie de ge
middelde Hollander wel eens
wat ter beschouwing mag
krijgen. De Kunstenaarskring
zou dan zijn goed werk voort
zetten. P L A S S C H,A E R T
Leekenspiegel
H. V. te E. Een directeur
eener districts-arbeidsbeurs wien
ik advies vroeg in zake een
loongeschil, antwoordde mij dat
ik de bedoelde aangelegerheid
moest voorleggen aan een
,,bureau voor arbeidsrecht".
Kunt u mij omtrent \too'n
bureau nader inlichten?
Een bureau voor arbeids
recht" is ons niet bekend. Wel
wordt te Amsterdam soms
het Bureau voor rechts
kundige hulp aan on- en
minvermogenden" met dien
naam aangeduid. Aan dit
Bureau zijn verschillende
advocaten-adviseurs en een
procureur verbonden. Denaam
zegt voldoende voor wie deze
instelling bedoeld
isONZE KOLONIËN: Z.W. CELEBES
T°ekining voor ,,d^ Groene Amsterdammer" door J. G. Sinia
BOEQINEESCHE WONING
Reeds eerder bij een vorige bespreking van het Boegineesche
huis merkten wij op, dat houten woningen in de Boegineesche
landen tot de zeldzaamheden behooren en men deze ook als regel alleen
daar aantreft d.i. tamelijk hoog in het gebergte waar nog
bosschen voor zwaar hout te vinden zijn en het vervoer van het te
gebruiken hout niet op te vele bezwaren stuit. Geweldig zwaar en
oogenschijnlijk heel wat steviger dan de bamboehuizen in het lagere
land, zijn deze houten woningen wel, doch, wat men in verband
met het zooveel betere materiaal, dat voor den bouw gebezigd
wordt, zou verwachten, een betere beschutting tegen het klimaat,
dat hier vaak koud en vochtig is, moet men ook hier niet zoeken.
Het zijn over het algemeen tochtige, sombere holen, waarin door
veel te kleine vensteropeningen, het zoo hoog noodige zonlicht slechts
spaarzaam naar binnen treedt, terwijl daarentegen de tallooze
reten en spleten welke de wanden vertoonen, den guren winden van
alle kanten vrijen toegang verleenen.
Een typische hoewel minder aangename gewaarwording is het
wel, wanneer men in zulk een woning verblijvend, soms plotseling
in den nevel zit een wolk heeft dan voor een oogenblik zijn
intrede gedaan in het huis en men kan zich indenken hoe het
de menschen, die gedoemd zijn hier hun vaste woonplaats te
hebben, te moede moet zijn, wanneer dagen en nachten lang zware,
met regen bevrachte wolken bezit genomen hebben van het gebergte.
Hoewel men zegt wel eens, dat gewoonte een tweede natuur
is en dikker gekleed dan in de lagere streken zijn de menschen
hier dan ook niet, maar dat een sterftestatistiek hier bijzonder
hooge getallen zou aangeven is iets, wat wel als bijna zeker kan
worden aangenomen.
Ons plaatje nu vertoont een gedeelte van den voorgevel van zulk
een houten woning en geeft tevens eenigen kijk op de wijze, waarop
men bij het bouwen te werk gaat. Spijkers behooren hier nog tot
het onbekend materiaal en alles is of zoo gemaakt, dat het ongeveer
zoo erg nauw neemt men het niet in elkaar past, of het
wordt door middel van rottanverbindingen zooals men o.a. kan
opmerken bij de uit twee deelen samengestelde deur of met
houten pinnen meerdere stevigte verleend. De deelen, waaruit de
omwanding wordt samengesteld, zijn vaak wel ongeveer l M. breed
en l d.M. dik en worden verkregen door splijting van boomstammen,
om daarna met een soort dissel verder bijgewerkt te worden. Als
dakbedekking wordt bij voorkeur idjoek" gebruikt, de zwarte harige
vezelstof, waarmede de stammen der arenpalmen bekleed zijn. De
versiering van deze woning is zeer sober en beperkt zich tot de trap,
de opstaande stijlen van den ingang en een paneeltje op de
teekening niet zichtbaar boven dezen laatste.
Een eigenaardigheid van deze woning vormt zeker ook de deur,
daar men hier zoowel de scharnieren, waarop deze draait, als het
huis, waarin zich de houten grendel beweegt, heeft verkregen door
wegkappen van al het overtollige hout. Een wel vrij omslachtige en
tijdroovende methode van werken dus.
J. G. S i N i A
PADOX HOUTBOUW
Houten Scholen, Winkels, Directiekeeten
L«vering in korten tijd. Fabrieken Warmond
Hotel DUIN EN DAAL BLSLEN
CENTR. VERW. PRIVÉBADKAMER
VASTE WASCHTAFELS