Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2494
HET ONRECHT AAN HET VER
PLEGEND PERSONEEL ONZER
ZIEKENHUIZEN AANGEDAAN
Bij de arbeidswet 1919 werd voor arbeiders in
loondienst in het algemeen de werktijd vast ge
steld op 48 uur per week.
Volgens art. 101 kan de Kroon bepalen dat de
wet slechts gedeeltelijk in werking treedt en zoo
is het geschied, dat het verplegend personeel in
ziekenhuizen en daarmede gelijkgestelden
voorloopig van de arbeidsregeling waren uitgezonderd.
Thans is het voorontwerp van het z.g.
verplegingsbesluit bekend geworden, waarbij de arbeids
wet op het verplegend personeel van toepassing
worat verklaard. Voor dit personeel geldt niet de
48-urige werkweek, doch eene van 55, gelijk dit
in de arbeidswet 1919 art. 65?68 is vermeld.
In deze artikelen is de werktijd voor het verplegend
personeel, met uitzondering van hen die niet in
loondienst werken (religieuzen) vastgelegd.
Bij de uitwerking gelijk dit in het Kon. besluit
is geschied, wordt nu verschil gemaakt tusschen
verplegenden, dat zijn arbeiders die zieken ver
plegen en niet verplegenden, dat zijn arbeiders die
ander werk verrichten.
Voor de eerste groep wordt de arbeidstijd be
paald op 55 uur, voor de tweede op 48 uur per week.
Terwijl de eerste continuen dienst doet en alleen
bepaald is, dat de wekelijksche vrije rustdag een
maal in de zeven weken op Zondag moet vallen,
is voor de tweede vastgesteld dat de Zaterdag
middag en Zondag vrij moeten zijn. Is voor de
eerste groep de nachtdienst natuurlijk niet te
voorkomen, voor de tweede is zij verboden.
Voor diensttijden langer dan 8 uur per dag
wordt een onderbreking van minstens IJ uur
voorgeschreven. De bepalingen komen wel hierop
neer dat de verpleegsters, de eettijden meege
rekend, per dag 12?13 uur in dienst zullen zijn.
Tegen deze regeling die zoo ongunstig afsteekt bij
de regeling van de arbeidstijden van andere wer
kers, komen nu zelfs de Directeuren van de klei
nere ziekenhuizen nog in verzet. Een verschijnsel
?dat trouwens niet nieuw is, wanneer verbeteringen
in de arbeidsvoorwaarden voor het verplegend
personeel ter sprake komen. De oude leuzen doen
weer opgeld, een verpleegster is geen gewone
arbeidster, men moet haar haar gang laten gaan,
geen arbeidstijd wettelijk beperken en dergelijken
meer.
Dat verplegingsarbeid moeilijk met anderen
te vergelijken is, kan grif worden toegegeven. Dat
men hier behalve den arbeid, ook volledige per
soonlijke toewijding naar lichaam en ziel heeft
te vorderen, eene toewijding die over het algemeen
ook geschonken wordt, is juist. Alleen rijst de vraag
of, wanneer men dus van het personeel in questie
veel meer vraagt dan van anderen, als men de
z.g. dienende liefde vraagt, of dit dan een reden
moet zijn om een arbeidstijd vast te stellen die
per week 7 uur langer is dan die van anderen.
Zelfs de wekelijksche rustdag is in dit uiterst
vermoeiende en aangrijpende bedrijf niet gewaar
borgd, immers het ontwerp verpleegbesluit stelt
wel den eisen van een wekelijkschen rusttijd van
36 uur, doch daarvan wordt alweer afgeknabbeld
door de bepaling, oat 60 uur in 14 dagen ook goeo. is.
Wat meent n-.en nu dat de moreele uitvoering
zal zijn op een personeel van hetwelk veel gevergd
wordt, wanneer het ziet dat in de zelfde inrichting
menschen van wie men minder eischt, korter
zullen werken?
De timmerman, de portier, de metselaar, de
uitwonende dienstbode, zij allen zullen een werk
tijd van 48 uur per week hebben, de verpleegster
echter een van 55 met nachtdienst, met gebrek
aan behoorlijken vrijen dag.
Het verplegend personeel komt op zér jeugdigen
leeftijd in het ziekenhuis, uit het gezin wordt het
overgeplaatst in een atmospheer, waar behalve
physiek ook psychisch een en ander worat gevergd.
In het ziekenhuis moet veel leed worden aangezien,
in het krankzinnigengesticht werken nog andere
factoren, die hen, die mede de verantwoordelijk
heid dragen voor het welzijn van deze jonge
wezens, waarlijk tot ernstig nadenken mochten
stemmen.
Dr. van Thienen, de woordvoerder van de op
positie tegen de toepasselijkverklaring van de
arbeidswet op het verplegend personeel, somt
vierderlei bezwaar voor de kleine ziekenhuizen op.
Het zijn de gewone bezwaren die men altijd
ontmoet en wel: schade aan de verpleegden, nadeel
aan de verplegenden, oeconomische moeilijkheden
en verlaging van het peil der ziekenverpleging.
De twee eerste bezwaren kunnen we samenvatten,
men meent dat met een wettelijke regeling van
den arbeidstijd, het verplegingsvak verlaagd
wordt tot een gewoon ambacht, het idealisme eruit
gaat, terwijl bij het drieploegenstelsel de patiënten
teveel van zuster moeten verwisselen.
Omtrent het een en ander worden door de men
schen die den verkorten werktijd niet zelve in de
praktijk hebben medegemaakt, wel zeer overdreven
voorstellingen gewekt. In ziekenhuizen en krank
zinnigengestichten is de toestand nog lang niet
een zoodanige, dat men van een heel nauw per
soonlijk contact tusschen patiënt en verpleging
spreken kan, en het verschil tusschen twee en drie
ploegenstelsel is voor degeen die er practisch mee
in aanraking is gekomen niet zoo, dat men van
schade voor den zieke spreken mag. Bij een goed
opgesteld werkrooster kan men /orgen dat ge
durende den ganschen dag minstens n van de
twee vaste verpleegsters op de zaal aanwezig is;
zoo is het, ook zonder dat van die buitengewone
bezwaren blijkt,in de Amsterdamsche ziekenhuizen,
waar men de 48-urige werkweek in de praktijk
kent, geregeld.
Wanneer men zegt dat niemand op den geregel
den wekelijkschen vrijen dag, op behoorlijken
vrijen tijd voor rust, ontspanning enz. beknibbelen
wil, moet men dit niet bij deze woorden laten,
maar ook in daden toonen, dat men hiertoe wil
medewerken.
Onze ziekenhuizen, ook de kleine zijn behalve
inrichtingen voor ziekenverpleging, ook oplei
dingsscholen. Als men bij een dienstverband van
ongeveer 13 uur met een 14-daagsche rust van 60
uur nu ook nog wat tijd moet beschikbaar stellen
voor het volgen van den cursus en het bestudeeren
van de leerstof (de verplegenden moeten ook nog
op tijd examen doen) meent men dar. in gemoede
dat reeds nu bij de wettelijke voorschriften op de
bovengenoemde zaken niet zal moeten beknibbeld
worden?
En is het dan eigenlijk niet betreUrenswaard dat
de regeering deze toch zeer matige voorwaarden
moet vaststellen, omdat een heel groot deel der
ziekeninrichtingen nog ver over deze schreef gaan?
Degenen die zooveel hart hebben voor de zieken
en de verplegenden mogen toch ook bedenken,
dat een overwerkte en aoor andere omstandig
heden verbitterde verpleegster, voor de verpleging
ook niet zoo heel gunstig werkt.
Er is nog een verhaaltje, dat bij de regeling van
den arbeidstijd, de verplegenden den patiënt
midden ineen behandeling in den steek zouden laten.
Dat gebeurt natuurlijk niet, maar het houdt als
bezwaar tegen de ontworpen regeling bovendien
geen steek, omdat dit een bezwaaris,dat,kwam het
voor, bij iedere regeling zou bestaan waarbij men
het verplegend personeel geen 16 uur aaneen
werken laat.
De wettelijke regeling zou het peil van de ver
pleging naar beneden drukken en met pathos
roept men uit: de menschen die zich met toewijding
geven, moeten als ze langer willen werken, daarin
niet worden belemmerd. Dit is echter de tegen
stelling niet. Het verplegend personeel bepaalt
niet den arbeidsduur, doch de directie, het is de
vraag waarom het peil der verpleging naar beneden
zal gaan wanneer de wet een bepaalden arbeidstijd
vaststelt.
Voor wie geen onbekende is in de
verplegingswereld is het dan ook wel duidelijk, dat de bezwa
ren worden ingegeven uit oeconomische over
wegingen en als men de oeconomische moeilijk
heden nagaat, dan is inderdaad juist, dat men
met een 48-urige werkweek duurder uit k, dan
met een die een langeren arbeidsduur heeft. Dit
is eigenlijk het eenige steekhoudende bezwaar.
Men vergelijkt zich met religieuze verpleging en
wijst op het verschil in verpleegprijs. Toch zal
men in gewonen zin nooit kunnen concurreeren
met inrichtingen, die hare krachten om niet kunnen
verkrijgen en waar het personeel desnoods met
opoffering van gezondheid ongelimiteerd werkt.
Veel bruikbaar materiaal omtrent ziekte en sterfte
onder het verplegend personeel bezitten wij in
Nederland niet. In Duitschland is men ten deze
beter uitgerust. Wat daar in 1912 b.v. ten opzichte
van den invloed van te langdurigen arbeid op de
gezondheid en op het sterftecijfer is aan den dag
gekomen, is niet heel bemoedigend. Men moge de
groote toewijding van haar en hen die zich op
religieuze gronden geheel geven met grooten eer
bied gadeslaan, toch kan men het betreuren dat
de regeering bij de regeling van den arbeidstijd
deze personen niet tegen zich zelve heeft beschermd
en ze van die regeling nadrukkelijk heeft uitge
sloten.
Maar zeker zal men bij eene bespreking van den
arbeidstijd voor anderen aan deze personen geen
voorbeeld mogen nemen.
De oeconomische factoren mogen belangrijk zijn,
zij mogen de regeering toch niet verhinderen voor
het verplegend personeel de maatregelen te stellen
die voor andere arbeiders als noodzakelijk zijn
erkend. Het is juist de vrees voor geldelijke offers,
die op onze verplegingstoestanden zoo slecht
werkt. Het maakt dat men in vele, vooral kleinere,
inrichtingen een onevenredig groot aantal leer
lingverpleegsters en -verplegers in dienst heeft,
als zijnde goedkoope werkkrachten, en de vraag
mag wel eens worden gesteld of dit ook in het
vy.
_
Kersenx
Pralines ?
Bijzonder-frissche ?
Aangename smaak \
belang van de zieken is. Als men zoo bevreesd
blijkt te zijn voor verkeerde uitvoeringen van ge
geven orders, als men zoo terecht de belangen van
de patiënten verdedigt, mag wel eens worden ge
vraagd, hoe vaak het voorkomt dat op een zaal
geen enkele gediplomeerde verplegende dienst doet,
of hoe vele malen een heel jonge, niet gediplo
meerde kracht in de wacht gaat.
Het is dezelfde oeconomische overweging die
de opleiding van onze verplegenden gebrekkig
maakt, en die oorzaak is dat het met de poging
om tot beter te komen niet vlotten wil.
Onder het voorspellen van allerlei schadelijke
gevolgen voor de verpleging bedekt men het eige
lijke argument tegen de behoorlijke regeling van
den arbeidstijd, maar wie de praktijk in de grootere
ziekenhuizen kent, weet dat eigenlijk alleen de
financiën een bezwaar van beteekenis vormen.
De regeering is er vermoedelijk onder allerlei
invloeden niet toe kunnen komen om den arbeids
tijd van het verplegend personeel met dat van
andere arbeiders gelijk te stellen. Op den duur
zullen de verpleegsters die met anderen in dezelfde
inrichting samenwerken dit als een grievend on
recht moeten gevoelen, en niet alleen omdat hierin
ligt eene miskenning van de beteekenis van haar
werk, maar ook omdat hare gezondheidstoestand
daardoor kan worden geschaad.
Wie ziet op welken betrekkelijk vroegen leeftijd
de verpleegkracht versleten is, zal dit moeten be
amen.
In 1919 drong de vereeniging van gasthuis
directeuren er in een adres bij de regeering op aan,
om den achturendag voor het verplegend personeel
als noodzakelijk te erkennen. Waar geen voldoende
verpleegkrachten aanwezig waren, meende zij dat
men binnen 5 jaar tot dezen maatregel moest
overgaan.
De directeuren van de Amsterdamsche gast
huizen, die toch ervaring met verschillende werk
tijden hebben opgedaan, verklaarden nog onlangs,
dat zij bij den achturigen werkdag veel minder
vermoeidheid en ook meer lust tot stuaie konden
waarnemen dan vroeger.
Men wane niet dat men met een overwerkt en
ontevreden corps verpleegsters den zieken een wel
daad bewijst. De zeer matige maatregel dien de
regeering wenscht te nemen, de 55-urige werkweek,
waarmede reeds mijn inziens het personeel onrecht
en schade en den zieken geen goed wordt gedaan,
wekt het verzet van de directeuren der kleine
gasthuizen; daar blijkt dus de arbeidstijd nog
veel langer te zijn.
Het is vele jaren geleden dat ik in een ziekenhuis
werkzaam was, waar tot stichting en bemoediging
van de jonge leerling-verpleegsters, in de slaap
kamerals wandversiering deze waarschuwing hing:
Weest niet bevreesd indien in den beginne
uwvoeten 's avonds opgezwollen zijn, dat went
spoedig.
Moge de regeering voor het verzet der directies
niet uit den weg gaan en moge zij nog eens inzien
dat zeker voor de Jeerling-vcrplegendcn de werktijd
niet langer mag zijn dan voor den gewonen arbeider,
dan zullen we kunnen spreken van een toestand,
die zoowel het belang van den zieke als die van het
personeel dient.
A B R A H A M S
ouoo
f 0.2 S
&N