De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 28 maart pagina 4

28 maart 1925 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2494 HET ONRECHT AAN HET VER PLEGEND PERSONEEL ONZER ZIEKENHUIZEN AANGEDAAN Bij de arbeidswet 1919 werd voor arbeiders in loondienst in het algemeen de werktijd vast ge steld op 48 uur per week. Volgens art. 101 kan de Kroon bepalen dat de wet slechts gedeeltelijk in werking treedt en zoo is het geschied, dat het verplegend personeel in ziekenhuizen en daarmede gelijkgestelden voorloopig van de arbeidsregeling waren uitgezonderd. Thans is het voorontwerp van het z.g. verplegingsbesluit bekend geworden, waarbij de arbeids wet op het verplegend personeel van toepassing worat verklaard. Voor dit personeel geldt niet de 48-urige werkweek, doch eene van 55, gelijk dit in de arbeidswet 1919 art. 65?68 is vermeld. In deze artikelen is de werktijd voor het verplegend personeel, met uitzondering van hen die niet in loondienst werken (religieuzen) vastgelegd. Bij de uitwerking gelijk dit in het Kon. besluit is geschied, wordt nu verschil gemaakt tusschen verplegenden, dat zijn arbeiders die zieken ver plegen en niet verplegenden, dat zijn arbeiders die ander werk verrichten. Voor de eerste groep wordt de arbeidstijd be paald op 55 uur, voor de tweede op 48 uur per week. Terwijl de eerste continuen dienst doet en alleen bepaald is, dat de wekelijksche vrije rustdag een maal in de zeven weken op Zondag moet vallen, is voor de tweede vastgesteld dat de Zaterdag middag en Zondag vrij moeten zijn. Is voor de eerste groep de nachtdienst natuurlijk niet te voorkomen, voor de tweede is zij verboden. Voor diensttijden langer dan 8 uur per dag wordt een onderbreking van minstens IJ uur voorgeschreven. De bepalingen komen wel hierop neer dat de verpleegsters, de eettijden meege rekend, per dag 12?13 uur in dienst zullen zijn. Tegen deze regeling die zoo ongunstig afsteekt bij de regeling van de arbeidstijden van andere wer kers, komen nu zelfs de Directeuren van de klei nere ziekenhuizen nog in verzet. Een verschijnsel ?dat trouwens niet nieuw is, wanneer verbeteringen in de arbeidsvoorwaarden voor het verplegend personeel ter sprake komen. De oude leuzen doen weer opgeld, een verpleegster is geen gewone arbeidster, men moet haar haar gang laten gaan, geen arbeidstijd wettelijk beperken en dergelijken meer. Dat verplegingsarbeid moeilijk met anderen te vergelijken is, kan grif worden toegegeven. Dat men hier behalve den arbeid, ook volledige per soonlijke toewijding naar lichaam en ziel heeft te vorderen, eene toewijding die over het algemeen ook geschonken wordt, is juist. Alleen rijst de vraag of, wanneer men dus van het personeel in questie veel meer vraagt dan van anderen, als men de z.g. dienende liefde vraagt, of dit dan een reden moet zijn om een arbeidstijd vast te stellen die per week 7 uur langer is dan die van anderen. Zelfs de wekelijksche rustdag is in dit uiterst vermoeiende en aangrijpende bedrijf niet gewaar borgd, immers het ontwerp verpleegbesluit stelt wel den eisen van een wekelijkschen rusttijd van 36 uur, doch daarvan wordt alweer afgeknabbeld door de bepaling, oat 60 uur in 14 dagen ook goeo. is. Wat meent n-.en nu dat de moreele uitvoering zal zijn op een personeel van hetwelk veel gevergd wordt, wanneer het ziet dat in de zelfde inrichting menschen van wie men minder eischt, korter zullen werken? De timmerman, de portier, de metselaar, de uitwonende dienstbode, zij allen zullen een werk tijd van 48 uur per week hebben, de verpleegster echter een van 55 met nachtdienst, met gebrek aan behoorlijken vrijen dag. Het verplegend personeel komt op zér jeugdigen leeftijd in het ziekenhuis, uit het gezin wordt het overgeplaatst in een atmospheer, waar behalve physiek ook psychisch een en ander worat gevergd. In het ziekenhuis moet veel leed worden aangezien, in het krankzinnigengesticht werken nog andere factoren, die hen, die mede de verantwoordelijk heid dragen voor het welzijn van deze jonge wezens, waarlijk tot ernstig nadenken mochten stemmen. Dr. van Thienen, de woordvoerder van de op positie tegen de toepasselijkverklaring van de arbeidswet op het verplegend personeel, somt vierderlei bezwaar voor de kleine ziekenhuizen op. Het zijn de gewone bezwaren die men altijd ontmoet en wel: schade aan de verpleegden, nadeel aan de verplegenden, oeconomische moeilijkheden en verlaging van het peil der ziekenverpleging. De twee eerste bezwaren kunnen we samenvatten, men meent dat met een wettelijke regeling van den arbeidstijd, het verplegingsvak verlaagd wordt tot een gewoon ambacht, het idealisme eruit gaat, terwijl bij het drieploegenstelsel de patiënten teveel van zuster moeten verwisselen. Omtrent het een en ander worden door de men schen die den verkorten werktijd niet zelve in de praktijk hebben medegemaakt, wel zeer overdreven voorstellingen gewekt. In ziekenhuizen en krank zinnigengestichten is de toestand nog lang niet een zoodanige, dat men van een heel nauw per soonlijk contact tusschen patiënt en verpleging spreken kan, en het verschil tusschen twee en drie ploegenstelsel is voor degeen die er practisch mee in aanraking is gekomen niet zoo, dat men van schade voor den zieke spreken mag. Bij een goed opgesteld werkrooster kan men /orgen dat ge durende den ganschen dag minstens n van de twee vaste verpleegsters op de zaal aanwezig is; zoo is het, ook zonder dat van die buitengewone bezwaren blijkt,in de Amsterdamsche ziekenhuizen, waar men de 48-urige werkweek in de praktijk kent, geregeld. Wanneer men zegt dat niemand op den geregel den wekelijkschen vrijen dag, op behoorlijken vrijen tijd voor rust, ontspanning enz. beknibbelen wil, moet men dit niet bij deze woorden laten, maar ook in daden toonen, dat men hiertoe wil medewerken. Onze ziekenhuizen, ook de kleine zijn behalve inrichtingen voor ziekenverpleging, ook oplei dingsscholen. Als men bij een dienstverband van ongeveer 13 uur met een 14-daagsche rust van 60 uur nu ook nog wat tijd moet beschikbaar stellen voor het volgen van den cursus en het bestudeeren van de leerstof (de verplegenden moeten ook nog op tijd examen doen) meent men dar. in gemoede dat reeds nu bij de wettelijke voorschriften op de bovengenoemde zaken niet zal moeten beknibbeld worden? En is het dan eigenlijk niet betreUrenswaard dat de regeering deze toch zeer matige voorwaarden moet vaststellen, omdat een heel groot deel der ziekeninrichtingen nog ver over deze schreef gaan? Degenen die zooveel hart hebben voor de zieken en de verplegenden mogen toch ook bedenken, dat een overwerkte en aoor andere omstandig heden verbitterde verpleegster, voor de verpleging ook niet zoo heel gunstig werkt. Er is nog een verhaaltje, dat bij de regeling van den arbeidstijd, de verplegenden den patiënt midden ineen behandeling in den steek zouden laten. Dat gebeurt natuurlijk niet, maar het houdt als bezwaar tegen de ontworpen regeling bovendien geen steek, omdat dit een bezwaaris,dat,kwam het voor, bij iedere regeling zou bestaan waarbij men het verplegend personeel geen 16 uur aaneen werken laat. De wettelijke regeling zou het peil van de ver pleging naar beneden drukken en met pathos roept men uit: de menschen die zich met toewijding geven, moeten als ze langer willen werken, daarin niet worden belemmerd. Dit is echter de tegen stelling niet. Het verplegend personeel bepaalt niet den arbeidsduur, doch de directie, het is de vraag waarom het peil der verpleging naar beneden zal gaan wanneer de wet een bepaalden arbeidstijd vaststelt. Voor wie geen onbekende is in de verplegingswereld is het dan ook wel duidelijk, dat de bezwa ren worden ingegeven uit oeconomische over wegingen en als men de oeconomische moeilijk heden nagaat, dan is inderdaad juist, dat men met een 48-urige werkweek duurder uit k, dan met een die een langeren arbeidsduur heeft. Dit is eigenlijk het eenige steekhoudende bezwaar. Men vergelijkt zich met religieuze verpleging en wijst op het verschil in verpleegprijs. Toch zal men in gewonen zin nooit kunnen concurreeren met inrichtingen, die hare krachten om niet kunnen verkrijgen en waar het personeel desnoods met opoffering van gezondheid ongelimiteerd werkt. Veel bruikbaar materiaal omtrent ziekte en sterfte onder het verplegend personeel bezitten wij in Nederland niet. In Duitschland is men ten deze beter uitgerust. Wat daar in 1912 b.v. ten opzichte van den invloed van te langdurigen arbeid op de gezondheid en op het sterftecijfer is aan den dag gekomen, is niet heel bemoedigend. Men moge de groote toewijding van haar en hen die zich op religieuze gronden geheel geven met grooten eer bied gadeslaan, toch kan men het betreuren dat de regeering bij de regeling van den arbeidstijd deze personen niet tegen zich zelve heeft beschermd en ze van die regeling nadrukkelijk heeft uitge sloten. Maar zeker zal men bij eene bespreking van den arbeidstijd voor anderen aan deze personen geen voorbeeld mogen nemen. De oeconomische factoren mogen belangrijk zijn, zij mogen de regeering toch niet verhinderen voor het verplegend personeel de maatregelen te stellen die voor andere arbeiders als noodzakelijk zijn erkend. Het is juist de vrees voor geldelijke offers, die op onze verplegingstoestanden zoo slecht werkt. Het maakt dat men in vele, vooral kleinere, inrichtingen een onevenredig groot aantal leer lingverpleegsters en -verplegers in dienst heeft, als zijnde goedkoope werkkrachten, en de vraag mag wel eens worden gesteld of dit ook in het vy. _ Kersenx Pralines ? Bijzonder-frissche ? Aangename smaak \ belang van de zieken is. Als men zoo bevreesd blijkt te zijn voor verkeerde uitvoeringen van ge geven orders, als men zoo terecht de belangen van de patiënten verdedigt, mag wel eens worden ge vraagd, hoe vaak het voorkomt dat op een zaal geen enkele gediplomeerde verplegende dienst doet, of hoe vele malen een heel jonge, niet gediplo meerde kracht in de wacht gaat. Het is dezelfde oeconomische overweging die de opleiding van onze verplegenden gebrekkig maakt, en die oorzaak is dat het met de poging om tot beter te komen niet vlotten wil. Onder het voorspellen van allerlei schadelijke gevolgen voor de verpleging bedekt men het eige lijke argument tegen de behoorlijke regeling van den arbeidstijd, maar wie de praktijk in de grootere ziekenhuizen kent, weet dat eigenlijk alleen de financiën een bezwaar van beteekenis vormen. De regeering is er vermoedelijk onder allerlei invloeden niet toe kunnen komen om den arbeids tijd van het verplegend personeel met dat van andere arbeiders gelijk te stellen. Op den duur zullen de verpleegsters die met anderen in dezelfde inrichting samenwerken dit als een grievend on recht moeten gevoelen, en niet alleen omdat hierin ligt eene miskenning van de beteekenis van haar werk, maar ook omdat hare gezondheidstoestand daardoor kan worden geschaad. Wie ziet op welken betrekkelijk vroegen leeftijd de verpleegkracht versleten is, zal dit moeten be amen. In 1919 drong de vereeniging van gasthuis directeuren er in een adres bij de regeering op aan, om den achturendag voor het verplegend personeel als noodzakelijk te erkennen. Waar geen voldoende verpleegkrachten aanwezig waren, meende zij dat men binnen 5 jaar tot dezen maatregel moest overgaan. De directeuren van de Amsterdamsche gast huizen, die toch ervaring met verschillende werk tijden hebben opgedaan, verklaarden nog onlangs, dat zij bij den achturigen werkdag veel minder vermoeidheid en ook meer lust tot stuaie konden waarnemen dan vroeger. Men wane niet dat men met een overwerkt en ontevreden corps verpleegsters den zieken een wel daad bewijst. De zeer matige maatregel dien de regeering wenscht te nemen, de 55-urige werkweek, waarmede reeds mijn inziens het personeel onrecht en schade en den zieken geen goed wordt gedaan, wekt het verzet van de directeuren der kleine gasthuizen; daar blijkt dus de arbeidstijd nog veel langer te zijn. Het is vele jaren geleden dat ik in een ziekenhuis werkzaam was, waar tot stichting en bemoediging van de jonge leerling-verpleegsters, in de slaap kamerals wandversiering deze waarschuwing hing: Weest niet bevreesd indien in den beginne uwvoeten 's avonds opgezwollen zijn, dat went spoedig. Moge de regeering voor het verzet der directies niet uit den weg gaan en moge zij nog eens inzien dat zeker voor de Jeerling-vcrplegendcn de werktijd niet langer mag zijn dan voor den gewonen arbeider, dan zullen we kunnen spreken van een toestand, die zoowel het belang van den zieke als die van het personeel dient. A B R A H A M S ouoo f 0.2 S &N

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl