De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 4 april pagina 15

4 april 1925 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2495 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 Nieuwe Fransche Boeken CHRISTIANISME Cahiers publiés sous la direcüon de P.-L. Couchoud 1). Met de aankondiging van bovenstaande, hoogst belangrijke serie ben ik van de bedoeling dezer kronieken niet zoover verwijderd als misschien kan schijnen. Reeds eenige eeuwen toch heeft de Fransche litteratuur voor de verkondigster bij uitstek gegolden van hetgeen men, met een eerst vee! goeds uitdrukkenden, later ietwat tot oneer vervallen term, de vrije gedachte" genoemd heeft. Gedachte en fraaie letteren? Ja, op voorwaarde dat men hier doorvoelde gedachte" en door gedacht gevoel" leest. Is men daartoe bereid, dan blijkt meteen, dat geen litteraire schoonheid be staan kan zonder gedachte" op te roepen, en dan kan 't ook niet langer vreemd lijken, een land dat Rabelais, Montaigne, Voltaire, Renan, Anatole France heeft opgeleverd, een van de voedings bodems der vrije" gedachte te noemen. Nu scheen Frankrijk echter aan deze gedachte de laatste jaren ontrouw. De oorlog had bekeeringen tengevolge gehad, eenige sterke talenten waren en zijn dogmatisch-katholiek (Claudel), een heele groep (van trouwens volstrekt ongeloovigen) prijst het katho liek geloof als stut der Fransche instellingen (Barrès, Maurras). Wat langen tijd niet mogelijk was, gebeurt nu: dericale partijen in alle landen beroe pen zich op Fransche schrijvers van hoogen rang. Bij nader toezien blijkt Frankrijk minder christe lijk gekleurd dan men zou meenen. Kenners weten dat juist daar te lande het aantal paganisten" bijzonder groot is. Daa.r staan niet, als bij ons, duizenden ongeloovigen tegenover een meerder heid van christenen; neen, honderdduizenden, millioenen, kan men zeggen, van heidenen" zien daar met gematigde onverschilligheid (ze zijn aan 't contrast immers al zoo lang gewend) naar de gedragingen en belijdenissen van een militantkatholieke minderheid. Ten overvloede wordt dit -feit nu bevestigd, en door de uitgaaf van bedoelde reeks, en door de kalmte waarmee deze in het land van herkomst, als een gewoon verschijnsel, ont vangen wordt. De reeks laat opnieuw een kleur van den Franschen geest zien, welke verbleekt scheen: daarom behoort er hier aandacht voor ge vraagd te worden. En tevens geschiedt dit omdat de boekjes die er in verschijnen, zeer goed geschre ven als de meeste zijn, zelf tot de Fransche littera tuur, n!, tot de Fransche essay-kunst, gerekend moeten worden. Wanneer ik nu zeg dat in het hier volgende zal worden nagegaan, welke gewaarwordingen eenige dier boekjes opwekken bij een niet theologisch onderlegd paganist", dan zal men diens verzeke ring, dat hij zijn ondeskundigheid heeft trachten goed te maken door het raadplegen van betrouw bare bronnen, misschien wel zonder meer willen aanvaarden; maar over de beteekenis die hij aan het woord paganist" of heiden" hecht, zal men hem nader willen hooren. Van harte hoopt hij er niemand mee te kwetsen, wanneer hij aan het een voudig feit herinnert, dat duizenden ook ten on zent op Zondagochtend tegenwoordig aan niets zoo weinig denken als aan een kerk. Zij begrijpen en billijken ten volle dat zoo menigeen iedere week zedelijke voorlichting, litterair genot en stichting gaat vragen aan hun gewezen akademiekennissen die theologie studeerden; maar zelf bedanken zij vriendelijk.... Zij hebben hun eigen morcele leven, hun eigen middelen om in de litteratuur van eenige {te weinige) volken en tijden den weg te vinden, hun eigen religieuze gewaarwordingen. Stichten" ? laten zij zich en niet op gezette tijden en vaste data door al het schoone, al het goddelijke mis schien, dat zij in mensch en natuur ontwaren, dat zij daarbuiten of daarboven vermoeden. Waarom toch zou dat iemand kwetsen? Meent de geloovige christen wellicht, bij den paganist" slechtheid of domheid op te merken en te moeten bestrijden? Dan kent hij hem niet. De heiden" zooals ik hem nu zien wil, en zooals hij bestaat, behoeft geen dee| te nemen aan het zonderling bedrijf der militante atheïsten; hij behoeft niet onwetend te zijn, en kent uw geloof soms beter dan gij zelf; er zijn heidenen" wier zedelijk leven even vertakt, ver fijnd, en voor anderen weldadig is als dat van som mige christenen, en wat dezen immoreel" schijnt, zou trouwens wel eens uit een nieuwe moraal ge boren kunnen zijn. Een heiden wel, het is zeer goed mogeliik dat hij in alle materialisme, evenzeer als gij geloovigen, slechts een kortzichtige, kinder lijke philosophie ziet, dat hij het aardsche als het betrekkelijke en het ideëele als het absolute, als het eenig ware, beseft; misschien geeft hij wel toe, dat juist het christendom hem en vooral zijn voor ouders geleerd heeft een Plato en een Spinoza te begrijpen; niettemin, wat hij u ook toegeeft, hoe hij zich met u weert tegen enkele der ergste vijan den van alle christelijke kerken hij treedt deze niet binnen dan om de beelden, de ramen en de banken in het koor. Dat is nu eenmaal zoo. Liever dan zich eraan te ergeren, moest de geloovige er de oorzaken van nagaan. Kan het ook aan zijn kerken, zijn geloof, zijn voorgangers liggen? En de geloovigen, die altijd eerbied eischen voor hun credo, die schichtig opzien bij het minste glimlachje van andersdenkenden, die dadelijk van grofheid, wanbegrip en plat rationalisme gewagen: zij moes ten zich voorhouden dat ook heidenen" recht hebben op erkenning van de eerlijkheid hunner onderzoekingen, dat ook zij ontzag gevoelen voor het mysterie dat ons van alle zijden omringt en niets zoozeer wenschen als zekerheid omtrent het geheimzinnig verband tusschen het onzienlijke en ons. Maar mijn onderwerp wacht. Het beginsel waarvan A. Houtin, schrijver van No l, Courte histoire du Christianisme, uitgaat is, ofschoon hij er niet nadrukkelijk op wijst, dat het letterlijk opvatten van verscheiden christelijke leerstellingen moeilijker geworden is door den voor uitgang van natuurwetenschap en taalkunde. Dit moet men weten om zijn houding te begrijpen: het is die van een deskundig buitenstaander. Op meer dan n plaats erkent hij de schoonheid der chris telijke religie en moraal, maar hij betuigt, in de praktijk althans van de moraal niet veel terug te vinden. Dit wijt hij blijkbaar aan de algemeen menschelijke onvolmaaktheid en meer in 't bij zonder aan die van pausen en andere leiders der kerken. Ook stelt hij in 't licht dat verscheidene katholieke dogma's zelfs niet middellijk van Christus (wiens bestaan hij aanneemt) afkom stig zijn, maar uitsluitend van latere theologen en geestelijken. In de XII Ie eeuw al, zegt hij, zijn zich in de heele christenheid onafwijsbare twijfelingen beginnen te roeren, welke na door velerlei asch en wind eeuwenlang bijna te zijn gedoofd, in de 18e eeuw tot een nagenoeg on gefundeerde, in de J 9e daarentegen tot een weten schappelijk gefundeerde opstandigheid tegen het gezag der kerken zijn uitgelaaid. Zoo kon hij een hoofdstuk noemen: Le déclin, XlVe?XXesi cles". En de oogenschijnlijke bloei van eenige ker ken in onzen tijd schrijft hij aan andere oorzaken toe dan haar religieuze verdiensten, daarbij dik onderstreepend dat het christendom, in naam door n derde der menschheid beleden, in werkelijkheid voor vele millioenen der z.g. christenen" een woord zonder inhoud geworden is. Houtin had een onmogelijke taak op zich ge nomen: 122 blz. waren een klein zakje waar zijn geweldig onderwerp wel uitpuilen moest. Dat doet het, en het mooiste is zelfs weggevallen: verklaring en beschouwing. Bijna niets dan dorre feiten bleken er in te kunnen. De paganist" heeft aan dit boekje op zichzelf weinig. Het betoog omtrent het christendom in de praktijk maakt geen sterken indruk: dat de mensch onvolmaakt is, wist men. En waar bij Houtin belangrijker vragen ter sprake komen, moet de lezer zich met verwijzingen naar bronnen vergenoegen. Gelukkig zijn deze in over vloed opgegeven: Loisy, Frazer zijn Houtin's groote mannen, evenals Renan tot op zekere hoog te ; maar ook geschriften van geloovige christenen vermeldt hij. Kortom, zijn hoekje is een zeer goed instrument om wegwijs te worden, meer echter niet. Het tweede boekje bestaat uit korte betoogcn en overpeinzingen welke, door geen noten in hun loop gestoord, hun waarde geheel in zichzelf vinden. Deze Propos sur Ie cliristianisme zijn door Alain (pseudo van E. Chartier), evenals zijn andere, gunstig bekende Pro pos", in een elliptischen, ietwat smadelijken of misschien moest ik zeggen eenzelvigen" stijl geschreven, een stijl die 's schrijvers intiemen om gang met Montaigne en Pascal bewijst. Het onder ling verband is niet altijd aanstonds zichtbaar; eenige hoofdgedachten en -sentimenten doemen echter bij critische overweging duidelijk op, als verflauwde kleuren, door een vloeistof verhevigd; en 't zijn er nagenoeg niet dan schoone, die den paganist verheugen. Ten eerste toch is het christen dom volgens Alain op zijn wijze waar en vormt bij vroegere godsdiensten een vooruitgang. De aard van den menschelijken geest is nl. zoo, dat deze ne weg voor hem open staat: met zijn verbeel dingskracht schept de mensch teekenen en tempels, of hij danst: dat is dan zijn cultus; over dezen cul tus denkt hij: dat geeft hem godsdienst; overdenkt hij zijn religie, dan wordt hij philosoof. Door dit inzicht, aanstekelijk verwoord, zou Alain menigeen kunnen genezen van de platte anti-christelijkheid die men hier te lande in vereenigingen als de Dageraad"endiemeninFrankrijk tenhuize van apotheker Homais beoefent. Immers, met een cultus moet het proces ten allen tijde beginnen; dat de vóórchristelijke cultus en de vóórchristelijke religie, die dezen dacht", opgevolgd zijn door een minder onvolmaakten eeredienst en godsdienst, neemt men met te meer gemoedsrust van dezen schrijver aan, om dat hij toch ook de verkeerde eenzijdigheid van ieder geloof, zelfs van het beste, zoowel als de intellectueele bezwaren tegen het historisch chrisA. D. SPILLNER Vijzelstraat 83 - Amsterdam Goede uurwerken in smaak volle uitvoering tendom met zooveel woorden erkent. Het christen dom, zegt hij, bracht de ideeën van geloof, hoop en liefde, gelijkheid, broederschap, ridderlijkheid, het besef dat de mensch gevallen" is, het streven naar universaliteit, aanbidding van de moeder met het kind, geloof in de jeugd, geloof in den vrijen wil, geloof in de oppermacht van den geest. Maar deze kostbare goederen zijn nu tendeele in nietchristelijke handen overgegaan. Het is nu de weten schap die het universeele vertegenwoordigt, het zijn niet langer de christelijke partijen die broeder schap en gelijkheid voorstaan, het is, om een ander en veelzeggend voorbeeld te noemen, de onafhan kelijke philosophie die veelal betoogt, dat de na tuur, zoo niet gevallen door zonde", dan toch de verwezenlijking in het relatieve is van een nietaardsch absolute, en dat dit besef voor den denker overeenkomt met wat de christen zijn herinne ring" noemt aan een vroegeren heilsstaat van het menschelijk geslacht. Wetenschap, philosophie, kunst ook: ziedaar de opvolgers der kerk. Maar deze opvolgers hebben den plicht onophoudelijk voort te arbeiden aan zichzelf: de gaven die het christendom ons schonk, thans in hun bezit ge komen, hebben nl. dit eigenaardige dat ze op ieder moment opnieuw gemaakt moeten worden. Rust is de dood en de versteening. Tenslotte het helder en sierlijk geschreven boek van den leider der serie: Le mystère de Jésus. Met geleerden als de Duitscher Arthur Drews blijkt Couchoud van meening, dat Christus een mytholo gische figuur, het hersenbeeld van een groep, is. Wie als zeker aanneemt, dat hij een mensch zou ge weest zijn,brenger van een schoone moraal (Renan, het liberaal protestantisme) vergeet dat er geen en kel bewijs voor zijn historisch bestaan is. Couchoud is in deze, overigens reeds oude, en door de meeste onbevooroordeelde deskundigen onderschreven be wijsvoering bijzonder gelukkig: ze is de klaar heid zelf. Hij bevestigt hier de uitkomsten der gansene lOe-eeuwsche wetenschappelijke theologie, welke dus hierop neerkomen, dat het niet-bestaanhebben van Jezus weliswaar natuurlijk niet aan te toonen is, doch zijn bestaan als historisch persoon evenmin. Jezus zou dan een Godszoon kuniK-n zijn. Als zoodanig stelt Paulus,deeerstecrinstenscririjvir (50?55), hem voor, en niet als mensch; later p;s (80?120) hebben de vier evangelisten de theolo gische symbolen van den vurigen schrijver der Brieven als historische gebeurtenissen naverteld. De in hun geloof vooronderstelde vermenging van het absolute met het relatieve is echter vooral voor de na Kant gekomen denkende menschheid stuitend geworden ;zoo durft Couchoud voorspellen dat tegen 1940 geen onbevangen be oordeelaar in het Christusveihaal nog iets anders zal zien dan een der vele mythen door de men schelijke verbeelding in den loop der eeuwen voort gebracht, en wel een der schoonste. Dit boek overtuigt niet geheel, op die plaatsen o.a. waar het over Paulus handelt; vervalt het ge loot' in het historisch bestaan van den Palestijnschen volksprediker, dan vindt men niet zoo aan stonds een andere verklaring van het nieuwe dat, ondanks alk- verband met de Joodse hèen Griekse hRomeinsche geloofswereld, ontegenzeggelijk ook door het christendom gebracht is. Maarmisschien is zulk een verklaring toch we! te vinden (een nvival?) Intusschen zal een lezer als ik mij hier telkens denk, uit dit boek ongezocht de conclusie trekken dat het christendom in ieder geval een menschelijk verschijnsel geweest is. Dat is trouwens de gedachte die uit deze heele publicatie ten duidelijkste spreekt. Tot dusverre zijn nog vier andere deeltjes verschenen, o.a. een nieuwe vertaling van het vierde evangelie, met in leiding. Alle zijn van gezaghebbende of talentvolle schrijvers; de meeste citeeren bronnen (te weinig Hollandsche: alleen Tiele w.irdt genoemd); be halve dat soms een gerechtvaardigde ontevreden heid blijkt over de onverschilligheid, waarmee jarenlange onderzoekingen door de groote menigte genegeerd worden, zijn alle sine i ra et studio geschreven. Kn alle («p n na (van J. de Maistre) gaan van dit beginsel uit, dat het christendi m evenzeer van goddelijken oorsprong is als ieder menschelijk verschijnsel: evenzeer, maar niet meer. Vele godsdiensten reeds hebben zich op wonderen", op goddelijke ingeving", op open baringen" beroepen: alle /.uilen uitgenuodigd worden om ter toetsing van hun opgaven hun bescheiden over te leggen. J. T i E L K o o Y 1) Uitg. F. Rieder & Cie, Paris, 4 fr. 50, 6 f r., 6 f r. 50.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl