De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 4 april pagina 23

4 april 1925 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

u c, uuur, run, ftffis r EKDHMmcK, Wc, c K. BLAD VOOR NEDERLAND HET WASSENDE WATER door HERMAN. DE MAN (Vervolg van No. Minsch, dat kan na den melken morgen vroeg nog bestig." Neeë, dan raakt 'et ongedaan. Altijd die lastige teugenpraat. 'k Hem veur jouw een bezem klaargezet in de hegge; rij maar vast veuruit! Hort!" 't Zal," besloot hij gelaten. Want om moeders te grieven had hij thans geen zinnigheid, nu in zijn ruim geworden borst eigenlijk voor 't eerst na menig zwaar jaar, wat blijigheid huisde. Hij reed, op lompe boerenmanier, aldus met uit staande knieën, hardtrappend weg, haalde dien bezem, zwaaide ermee door de lucht dat 't zuisde en passeerde op zijn vlugge machien moeders weer, nog vóór ze den draai voorbij was. Om heur eens te toonen hoe langzaam dat loopen wel ging, snorde hij het vrouwtje ten derde male wér voorbij; de bezem stond al in een koolstoof 1) aan den dijk. Nog eer dan zij stond hij weer, uitgeblazen en lacherig, op 't erf, toen ze aan kwam schuifelen. En zijn fiets was al in 't voorhuis gestald op den standaard. Is dat een Heemraad?" vroeg moeders kwaad kijkend. Minsch schaam ie eigen, je lijkent Beëlzabub zelvers ! Is dat mallobtig doen ! Goed dat meneer Montijn je zóó niet heit gezien. Dink'ie Qiel, dat vaders in zijn jaren iets van dien aard ____ " Als er toen fietsen waren gewist, den wel." Je lijkent wel zot." Dankie moeders, dankie. Maar de schouwbrieven hangen uit, vandaag veur 't eerst." Dink ie da'k daar naar omkijk? Je zal nog heel wat motten schouwvoeren en laten plakken, blaag, aleer je 'an vaders portie toe bint." Waarop Oieljan zegde: dat je 't in gezondheid beleven mag moeders ---- amen, ik heb gezeid !" Ze gingen te zamen in den huis en hadden toch waarlijk nog kibbelwoorden over dat lucht hartig uitgezegde: amen. Amen ! Amen ! Amen ! M'n eerste schouwbrief hangt uit !" Blaag !" kreet ze telkens weerom uit heur bed stee, want het leste woord moest, kost wat kost, heur zijn! Nog eer door den Heemraad Qieljan Beijen die eerste najaarsschouw werd gevoerd, kwam Willem altemet eens over en hij berstte bekant van nijd, die op zijn wezen niet komen mocht, toen hij dan toch wezenlijk hun familienaam op den schouwbrief kon lezen, onderwege naarden huis. Oiel had dan wel aangenomen ____ ja, ja, hij wist het al van hooren zeggen. Maar hier in zijn jeugdbuurt stond het in de kooien en aan willegeboomen te lezen, er op getimmerd met spijkers en kurk. Wat moest zoo'n onnoozel man als Oieljan in 't Collegie doen? Hoe moest de stamelaar zijn woorden verklaren? 't Was er geen kinderspul, 't ging om groote belangen. Zag ie dat wel in toen je ja zee, Gieljan?" vroeg Willem, toen de praat erover kwam. Bin jij, die de buurt uitgeloopen zijt, veur 't heil van de Waterschappen hier óók al bezurgd?" was de weêrvraag. Door moeders oud hoofd flitste 't: daar komt zware oneenigheid van. En ze riep d'r tusschen: Giel hou' den bek, ik verdraag gien broederentwistl" En Gieljan stond op en verliet fluitend de deel. Willem keek er raar van op, dat die eigenste rakkerige Gieljan van vroeger, thans zoo gedwee was op moeders woord. Want toen hij zelve hier voor kort gezegger was, heeft hij, onder de schutse van Annegie's tegenkanting, meermaals moeders woord (voorzichtig om niet te zér te krenken) maar toch vasthoudend, weerstaan. En dat astrante doen wier dan verklaard: met Annegie bin ik getrouwd," waarop moeders vaste woord geweest was:?dink'an de geboden, Willem, slaan ergienén over, keind. De Heere is gerechtigheid op zijnen tijd." Met heur mot 'k deur 't leven, moeders." Deur 't leven ____ ach ja ____ " Diezelfde woorden waren zoo dukkels herhaald; meer dan voor 't goeie doen goed was. Maar thans, nu hij met Annegie, die zoo zeer 't vertier 1) knotwjlg. beminde, aardden drukken IJsseldijk zat, thans kon hij weer goed volgen moeder heur woord. Want ook hij kreeg, toen Gieljan zoo verstandig den huis uit was geloopen, zijn kwaaielijk vermaan en hij beloofde schappelijkheid. Maar", zegde hij ik had niet willen de vree verstoren, dat docht Gieljan maar in zijn nijdige borst." Begin je nou wér, brok giftigheid." Minsch, hij is d'r ommers niet eigens bij !" En de twee broers moelvochten dien middag nog na op het erf, maar buiten moeders bereik. Willem dee' zoo aardig, zie je, zoo meegaand, maar Gieljan verstond dat en wier eigens ook nog ns zoo lijmerig en lief. Heemraad Gieljan Beijen 't klinkt aardig " vond Willem. Heemraad, zeg mijn nou eens op, hoeveul verschillen hier de bozems in peil deurgaans?" De bozems?" Jaat! Ja zeker de bozems. We hemmen er twee: de molentocht die z'n water verkrijgt deur opmaling va'n de twee vijzelmolens die onder Pols broek staan, n de IJssel." Hè?" Verstaan je me niet, Heemraad? Nou dan zal 'k ie dat er is in stadsche taal zeggen. Onze polder ligt te diep voor een of twee windmolens, Heem raad Gieljan. De schepraderen kunnen van zoo diep het water niet opvoeren en als vijzels het zouden doen, dan is de wateropbrengst te gering, tengevolge van den weerstand. Dat verstaat u dus wel. Welnu; daarom hebben de vroegere polderbestuurders (verstaat u goed, dat verzonnen die bestuurders) gezegd: willen we niet jaar op jaar blank staan, dan moeten we een binnenboezem bedijken. We laten twee molens het water opvoe ren naar dien binnenboezem en een andere molen, die hpoger staat en grooter vlucht heeft, slaat uit dien boezem het water in den IJssel. Die laatstbedoelde molen behoeft niet tegelijk voor twee te kunnen werken. Ge zoudt dat kunnen denken. Maar hij kan zonder bezwaar, als er in den polder nog lang geen hoog water is, al beginnen het water beneden normaal peil uit dien binnenboezem te slaan. Het land er om heen zal niet inklinken, want de boezemdijk is zwaar met rijs gefundeerd, Heemraad." Hè?" Verstaat u me nóg niet?" Bcljaat Willem, maar praat zoo geleerd niet. 'k Lach mijn naar. Waar vandaan heb ie dat? Uit de ouwe boeken?" Zeker, Heemraad, en die liegen niet." Liegen? Neeëdat zeker niet. Maar man.... je bint nog niet wakker. Weet jij dan niet, dat alles wat je me daar zoo fijn verklaart het, allegaar bestond veur den jare tachtig. Na tachtig zijn we vereenigd: dat staat in jouw boeide nog niet. Die binnenbozem is d'r nog, maar de molens, man, bin je dan nooit 'an de Vlist gewist? nou ónze ring is geslecht, na tachtig. En 'as we te veul water krijgen, dan draait het stoomgcmaal van Polsbroek ons mee leeg. En gaan met je binnenbozem nou maar op 't dak zitten, deur dat vaak leege kanaal klonk het land wél in. Je bint een geleerd man Willem, maar niet geleerder dan je boek, dat niet. Goed da'k vroegerjaren nog r'is uit jagen gong heelegaar onze polders uit. Daarom hem ik op m'n oogen staan en hem ik in m'n kop zitten, de dingen zoo ze chtig zijn, niet zoo ze in een be schimmeld boekie staan. Dag Willem. .. Heemraad Gieljan Beijen groet jou. Gaan maar weer gauw naar Willeskop. Annegie mocht veinden da' je te laat komt en klaar staan met een harde muil." Met een dik opgezwollen rood hoofd vertrok daarop Willem van zijn ouderssteê. En nou nooit gien boeken, nou zeker niet! belooide Gieljan zijn eigen. Vergramd docht hij aan het vrome wezen van Willem van voor jaren, toen 't ineens uit een natten nevel oprees in dien hooiberg. Verdommeling, grijnsde hij best voldaan; nou he'k jou ook bezopen gezien, bezopen 'an ie wijs heid, ijdele geit l Wie den nieuwen Heemraad Beijen van WaterSnoodt als Schouwvoerder heeft gezien, dien Dinsdag van zijn eersten najaarsschouw, heeft daar aardige herinnering van kunnen bewaren. Hij voer met Heemraad Ellink Reeser in het luchte puntige schouwtje van het Waterschapshuis parmantig door tochten en weteringen, door lanzings, schie- en kabbelslooten en over den boezem (den bozem van Willem docht hij grinnekend toen ze op dat voormaals zoo hooge water voeren.) En waarom wier gelachen? Hij had zich in 't zwarte zondagsche pak gestoken, of er iets danig plechtigs was te verrichten. En hij schreef maar op z'n schouwlijst, met die lompe klavieren nogal onhandig, of hij al de Ingelanden daar die eerste reis al kwam te bekeuren. Z'n wezen stond kwaad en onomkoopbaar. Bij de ouwe Spelt, een boerman van dertig bunders, speette 1) een van die lange sloebber 1) spetterde OLOO f 0.2 s E.N gasten met een polsstok in 't water. De neeren van de Najaarsschouw wieren daarvan nogal nat, maar Ellink Reeser hieuw zijn eigen dom en doof: zoo'n heer kan zich ommers voor boerenvolk niet vernederen. Maar Gieljan, de nieuwe Hecrnraad, hief gram zijn wezen op. Jan Spelt," zegde hem barsch: verhinder jij deze Schouw niet l" Ongenadig; wat wier op dat gewichtige woord gelachen. . ^ Giel Beijen in 't zwart laken_l" schreeuwde 't volk van Spelt, dat afkwam op' dat aardig ver« maak. .». . ^. Pasgebakken Heemraad, bin je jarig? Of bin je in den rouw, om een luis?" Hooge heeren Dragen zwarte kleeren," oreerde Jan Spelt en hij sloeg overnieuw in de wetering. De spetters vlogen Gieljan om zijn kop en kropen in z'n ooren. Flodderwater langs zijn oogen verduisterde hem het zicht. Jan Spelt, kan 'k in vree hier niet veurbij?" Neeë!" loechen ze. Motten er slagen van kommen?1'1 De ouwe Spelt wou er toen tusschen geraken. Hij liep op de varende schouw toe en stelde zich tusschen de Hcemraden en zijn lastig stoeigraag volk. Maar zijn vermaan wier overschreeuwd door deze wilde gasten. Toen boomde Gieljan naar den kant, stapte kalm maar kwaad door 't p route bleekveld op zijn belager af. Het sloomc boerenlijf greep hij bij de schoeien; ze wrikten en wrongen om meester te worden, maar de sterke lijven waren elkaar gewaagd. Tot opeens Gieljan een zwaaienden uitval deed; zijn weêrstrever kon bleekgras vreten. Toen 't lange jonk naar ieljan's bevinden genoeg aard had geroken, liet hij 'm los en stapte weerom in de schouw. De broers zegden: knap werk, Gieljan Beijen ! en onze Jan het z'n welverdiende part!" Maar hij, onverstoord, hervatte onder 't napraten en lachen van dat rauwe volk, zijn inspcctietocht. De d;ig was kort, en melktijd snel. Ellink Reeser wiel eerst uit zijn starrelings kijken wakker, toen ze weeral achter een andermans woning voeren. Beijen," zei hij vaderlijk.... U bent een zeldzaam Hcemraad; een opvoeder van branieblagcn bent u er bij. U hebt wat in nvv handen, heb 'k daar gemerkt. Maar wees verstandig, kom andermaals in daagsche kleêr, in uw kiel." 't Zal," zegde hij weerom. Ze voeren verder; niets kon hen verhinderen, want hun gang door 't water was zoomaar geen spculvaart, maar een geboden ding, een beschreven tocht. Gieljan boomde of liet tip de lange kale enden de schouw weegen 1) door een werkpliehtigen daggelder, die daarmee de lasten voor zijn akkcreigcndoin in natura voldeed. Hij sprong menigmaal aan land, om ievcrs vermaan te doen. bij verzuim van waterruimen. Maar meneer Ellink Reeser vond dat hij te straf keek. De aangemaantlen zegden allegaar ja en nogeris ja, maar 't woord van den nieuwen Heemraad woog nog niet zwaar, voornamelijk bij de ouwe hndhebbers niet. Want ze wisten wel: op zoo een eersten schouwdag gaat alles nog koest en Gieljan Beijen, da's de kwaaiste niet. Hij heeft dan ook al de overtredende Inge landen deze maal gespaard, al was het. potlood in zijn dikke vingers danig in de weer, om al 't verzuim te boeken. Want hij nam zich dien eersten keer voor: 'k zal later gestrcnger zijn. en die keer op keer verzuimen zal 'k de boet' niet sparen. Toen ze rondomme en dwars door 't gebied van Water-Snoodt voeren, wier Gieljan door Ellink Reeser gecomplimenteerd. Da's na jaren schou wen," loech deze, heden voor 't eerst, dat des Schouwvoerders wateren zélf schoon waren." Daar had de meneer pleizier over. Hij keek naar Gieljan, alsof hij goedsrnueds zeggen wou: domme halskop, waarom zoo haastig in je eigen water ? wie zou jou moeten bekeuien ? Ook die neemt de Schouw en de K"urer. niet ernstig, docht Gieljan spijtig, maar hij hieuw zijn lippen gesloten. Hij had, 't is waar, nu hij toch eenmaal in dat avontuur stak, er graag meer plechtigheid rondom beleefd. Verder varend was het hem, alsof hij de waardigheid van de polder wetten gansch alleen had te beschermen. Ellink. Reeser wou wel met de lachers lachen, en de Schout zat veilig op zijn stoel in Oüvvater. (Wordt vervolgd) 1) met een vaarhoorn voortduwen van den kant af.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl