Historisch Archief 1877-1940
u c, uuur, run, ftffis r EKDHMmcK, Wc, c K. BLAD VOOR NEDERLAND
HET WASSENDE WATER
door HERMAN. DE MAN
(Vervolg van No.
Minsch, dat kan na den melken morgen vroeg
nog bestig."
Neeë, dan raakt 'et ongedaan. Altijd die lastige
teugenpraat. 'k Hem veur jouw een bezem
klaargezet in de hegge; rij maar vast veuruit! Hort!"
't Zal," besloot hij gelaten. Want om moeders
te grieven had hij thans geen zinnigheid, nu in
zijn ruim geworden borst eigenlijk voor 't eerst
na menig zwaar jaar, wat blijigheid huisde. Hij
reed, op lompe boerenmanier, aldus met uit
staande knieën, hardtrappend weg, haalde dien
bezem, zwaaide ermee door de lucht dat 't zuisde
en passeerde op zijn vlugge machien moeders weer,
nog vóór ze den draai voorbij was. Om heur eens
te toonen hoe langzaam dat loopen wel ging,
snorde hij het vrouwtje ten derde male wér
voorbij; de bezem stond al in een koolstoof 1)
aan den dijk. Nog eer dan zij stond hij weer,
uitgeblazen en lacherig, op 't erf, toen ze aan kwam
schuifelen. En zijn fiets was al in 't voorhuis
gestald op den standaard.
Is dat een Heemraad?" vroeg moeders kwaad
kijkend. Minsch schaam ie eigen, je lijkent
Beëlzabub zelvers ! Is dat mallobtig doen ! Goed
dat meneer Montijn je zóó niet heit gezien. Dink'ie
Qiel, dat vaders in zijn jaren iets van dien aard ____ "
Als er toen fietsen waren gewist, den wel."
Je lijkent wel zot."
Dankie moeders, dankie. Maar de
schouwbrieven hangen uit, vandaag veur 't eerst."
Dink ie da'k daar naar omkijk? Je zal nog
heel wat motten schouwvoeren en laten plakken,
blaag, aleer je 'an vaders portie toe bint."
Waarop Oieljan zegde: dat je 't in gezondheid
beleven mag moeders ---- amen, ik heb gezeid !"
Ze gingen te zamen in den huis en hadden
toch waarlijk nog kibbelwoorden over dat lucht
hartig uitgezegde: amen.
Amen ! Amen ! Amen ! M'n eerste
schouwbrief hangt uit !"
Blaag !" kreet ze telkens weerom uit heur bed
stee, want het leste woord moest, kost wat kost, heur
zijn!
Nog eer door den Heemraad Qieljan Beijen
die eerste najaarsschouw werd gevoerd, kwam
Willem altemet eens over en hij berstte bekant
van nijd, die op zijn wezen niet komen mocht,
toen hij dan toch wezenlijk hun familienaam op
den schouwbrief kon lezen, onderwege naarden
huis. Oiel had dan wel aangenomen ____ ja, ja,
hij wist het al van hooren zeggen. Maar hier in
zijn jeugdbuurt stond het in de kooien en aan
willegeboomen te lezen, er op getimmerd met
spijkers en kurk.
Wat moest zoo'n onnoozel man als Oieljan
in 't Collegie doen? Hoe moest de stamelaar
zijn woorden verklaren? 't Was er geen kinderspul,
't ging om groote belangen. Zag ie dat wel in
toen je ja zee, Gieljan?" vroeg Willem, toen de
praat erover kwam.
Bin jij, die de buurt uitgeloopen zijt, veur
't heil van de Waterschappen hier óók al bezurgd?"
was de weêrvraag.
Door moeders oud hoofd flitste 't: daar komt
zware oneenigheid van. En ze riep d'r tusschen:
Giel hou' den bek, ik verdraag gien
broederentwistl"
En Gieljan stond op en verliet fluitend de deel.
Willem keek er raar van op, dat die eigenste
rakkerige Gieljan van vroeger, thans zoo gedwee was
op moeders woord. Want toen hij zelve hier voor
kort gezegger was, heeft hij, onder de schutse
van Annegie's tegenkanting, meermaals moeders
woord (voorzichtig om niet te zér te krenken) maar
toch vasthoudend, weerstaan. En dat astrante
doen wier dan verklaard: met Annegie bin ik
getrouwd," waarop moeders vaste woord geweest
was:?dink'an de geboden, Willem, slaan ergienén
over, keind. De Heere is gerechtigheid op zijnen
tijd."
Met heur mot 'k deur 't leven, moeders."
Deur 't leven ____ ach ja ____ "
Diezelfde woorden waren zoo dukkels herhaald;
meer dan voor 't goeie doen goed was. Maar
thans, nu hij met Annegie, die zoo zeer 't vertier
1) knotwjlg.
beminde, aardden drukken IJsseldijk zat, thans
kon hij weer goed volgen moeder heur woord.
Want ook hij kreeg, toen Gieljan zoo verstandig
den huis uit was geloopen, zijn kwaaielijk vermaan
en hij beloofde schappelijkheid. Maar", zegde hij
ik had niet willen de vree verstoren, dat docht
Gieljan maar in zijn nijdige borst."
Begin je nou wér, brok giftigheid."
Minsch, hij is d'r ommers niet eigens bij !"
En de twee broers moelvochten dien middag
nog na op het erf, maar buiten moeders bereik.
Willem dee' zoo aardig, zie je, zoo meegaand,
maar Gieljan verstond dat en wier eigens ook
nog ns zoo lijmerig en lief.
Heemraad Gieljan Beijen 't klinkt aardig
" vond Willem. Heemraad, zeg mijn nou
eens op, hoeveul verschillen hier de bozems in
peil deurgaans?"
De bozems?"
Jaat! Ja zeker de bozems. We hemmen er twee:
de molentocht die z'n water verkrijgt deur
opmaling va'n de twee vijzelmolens die onder Pols
broek staan, n de IJssel."
Hè?"
Verstaan je me niet, Heemraad? Nou dan zal
'k ie dat er is in stadsche taal zeggen. Onze polder
ligt te diep voor een of twee windmolens, Heem
raad Gieljan. De schepraderen kunnen van zoo
diep het water niet opvoeren en als vijzels het
zouden doen, dan is de wateropbrengst te gering,
tengevolge van den weerstand. Dat verstaat
u dus wel. Welnu; daarom hebben de vroegere
polderbestuurders (verstaat u goed, dat verzonnen
die bestuurders) gezegd: willen we niet jaar op jaar
blank staan, dan moeten we een binnenboezem
bedijken. We laten twee molens het water opvoe
ren naar dien binnenboezem en een andere molen,
die hpoger staat en grooter vlucht heeft, slaat
uit dien boezem het water in den IJssel. Die
laatstbedoelde molen behoeft niet tegelijk voor
twee te kunnen werken. Ge zoudt dat kunnen
denken. Maar hij kan zonder bezwaar, als er
in den polder nog lang geen hoog water is, al
beginnen het water beneden normaal peil uit dien
binnenboezem te slaan. Het land er om heen zal
niet inklinken, want de boezemdijk is zwaar met
rijs gefundeerd, Heemraad."
Hè?"
Verstaat u me nóg niet?"
Bcljaat Willem, maar praat zoo geleerd niet.
'k Lach mijn naar. Waar vandaan heb ie dat?
Uit de ouwe boeken?"
Zeker, Heemraad, en die liegen niet."
Liegen? Neeëdat zeker niet. Maar man....
je bint nog niet wakker. Weet jij dan niet, dat
alles wat je me daar zoo fijn verklaart het, allegaar
bestond veur den jare tachtig. Na tachtig zijn we
vereenigd: dat staat in jouw boeide nog niet.
Die binnenbozem is d'r nog, maar de molens,
man, bin je dan nooit 'an de Vlist gewist? nou ónze
ring is geslecht, na tachtig. En 'as we te veul water
krijgen, dan draait het stoomgcmaal van Polsbroek
ons mee leeg. En gaan met je binnenbozem nou
maar op 't dak zitten, deur dat vaak leege kanaal
klonk het land wél in. Je bint een geleerd man
Willem, maar niet geleerder dan je boek, dat niet.
Goed da'k vroegerjaren nog r'is uit jagen gong
heelegaar onze polders uit. Daarom hem ik op
m'n oogen staan en hem ik in m'n kop zitten, de
dingen zoo ze chtig zijn, niet zoo ze in een be
schimmeld boekie staan. Dag Willem. .. Heemraad
Gieljan Beijen groet jou. Gaan maar weer gauw
naar Willeskop. Annegie mocht veinden da' je te
laat komt en klaar staan met een harde muil."
Met een dik opgezwollen rood hoofd vertrok
daarop Willem van zijn ouderssteê. En nou
nooit gien boeken, nou zeker niet! belooide
Gieljan zijn eigen. Vergramd docht hij aan het
vrome wezen van Willem van voor jaren, toen 't
ineens uit een natten nevel oprees in dien hooiberg.
Verdommeling, grijnsde hij best voldaan; nou
he'k jou ook bezopen gezien, bezopen 'an ie wijs
heid, ijdele geit l
Wie den nieuwen Heemraad Beijen van
WaterSnoodt als Schouwvoerder heeft gezien, dien
Dinsdag van zijn eersten najaarsschouw, heeft
daar aardige herinnering van kunnen bewaren.
Hij voer met Heemraad Ellink Reeser in het
luchte puntige schouwtje van het
Waterschapshuis parmantig door tochten en weteringen, door
lanzings, schie- en kabbelslooten en over den
boezem (den bozem van Willem docht hij
grinnekend toen ze op dat voormaals zoo hooge
water voeren.) En waarom wier gelachen? Hij had
zich in 't zwarte zondagsche pak gestoken, of er
iets danig plechtigs was te verrichten. En hij
schreef maar op z'n schouwlijst, met die lompe
klavieren nogal onhandig, of hij al de Ingelanden
daar die eerste reis al kwam te bekeuren. Z'n
wezen stond kwaad en onomkoopbaar.
Bij de ouwe Spelt, een boerman van dertig
bunders, speette 1) een van die lange
sloebber
1) spetterde
OLOO
f 0.2 s
E.N
gasten met een polsstok in 't water. De neeren
van de Najaarsschouw wieren daarvan nogal nat,
maar Ellink Reeser hieuw zijn eigen dom en doof:
zoo'n heer kan zich ommers voor boerenvolk niet
vernederen. Maar Gieljan, de nieuwe Hecrnraad,
hief gram zijn wezen op. Jan Spelt," zegde hem
barsch: verhinder jij deze Schouw niet l"
Ongenadig; wat wier op dat gewichtige woord
gelachen. . ^
Giel Beijen in 't zwart laken_l" schreeuwde 't
volk van Spelt, dat afkwam op' dat aardig ver«
maak. .». . ^.
Pasgebakken Heemraad, bin je jarig? Of bin
je in den rouw, om een luis?"
Hooge heeren
Dragen zwarte kleeren," oreerde Jan Spelt
en hij sloeg overnieuw in de wetering. De spetters
vlogen Gieljan om zijn kop en kropen in z'n ooren.
Flodderwater langs zijn oogen verduisterde hem
het zicht.
Jan Spelt, kan 'k in vree hier niet veurbij?"
Neeë!" loechen ze.
Motten er slagen van kommen?1'1
De ouwe Spelt wou er toen tusschen geraken.
Hij liep op de varende schouw toe en stelde zich
tusschen de Hcemraden en zijn lastig stoeigraag
volk. Maar zijn vermaan wier overschreeuwd door
deze wilde gasten. Toen boomde Gieljan naar den
kant, stapte kalm maar kwaad door 't p route
bleekveld op zijn belager af. Het sloomc boerenlijf
greep hij bij de schoeien; ze wrikten en wrongen
om meester te worden, maar de sterke lijven waren
elkaar gewaagd. Tot opeens Gieljan een zwaaienden
uitval deed; zijn weêrstrever kon bleekgras vreten.
Toen 't lange jonk naar ieljan's bevinden genoeg
aard had geroken, liet hij 'm los en stapte weerom
in de schouw. De broers zegden: knap werk,
Gieljan Beijen ! en onze Jan het z'n welverdiende
part!" Maar hij, onverstoord, hervatte onder 't
napraten en lachen van dat rauwe volk, zijn
inspcctietocht. De d;ig was kort, en melktijd snel.
Ellink Reeser wiel eerst uit zijn starrelings kijken
wakker, toen ze weeral achter een andermans
woning voeren. Beijen," zei hij vaderlijk....
U bent een zeldzaam Hcemraad; een opvoeder
van branieblagcn bent u er bij. U hebt wat in nvv
handen, heb 'k daar gemerkt. Maar wees verstandig,
kom andermaals in daagsche kleêr, in uw kiel."
't Zal," zegde hij weerom.
Ze voeren verder; niets kon hen verhinderen,
want hun gang door 't water was zoomaar geen
spculvaart, maar een geboden ding, een beschreven
tocht. Gieljan boomde of liet tip de lange kale
enden de schouw weegen 1) door een
werkpliehtigen daggelder, die daarmee de lasten voor zijn
akkcreigcndoin in natura voldeed. Hij sprong
menigmaal aan land, om ievcrs vermaan te doen.
bij verzuim van waterruimen. Maar meneer Ellink
Reeser vond dat hij te straf keek. De
aangemaantlen zegden allegaar ja en nogeris ja, maar 't woord
van den nieuwen Heemraad woog nog niet zwaar,
voornamelijk bij de ouwe hndhebbers niet. Want
ze wisten wel: op zoo een eersten schouwdag gaat
alles nog koest en Gieljan Beijen, da's de kwaaiste
niet. Hij heeft dan ook al de overtredende Inge
landen deze maal gespaard, al was het. potlood
in zijn dikke vingers danig in de weer, om al
't verzuim te boeken. Want hij nam zich dien
eersten keer voor: 'k zal later gestrcnger zijn.
en die keer op keer verzuimen zal 'k de boet' niet
sparen. Toen ze rondomme en dwars door 't gebied
van Water-Snoodt voeren, wier Gieljan door Ellink
Reeser gecomplimenteerd. Da's na jaren schou
wen," loech deze, heden voor 't eerst, dat des
Schouwvoerders wateren zélf schoon waren."
Daar had de meneer pleizier over. Hij keek naar
Gieljan, alsof hij goedsrnueds zeggen wou: domme
halskop, waarom zoo haastig in je eigen water ?
wie zou jou moeten bekeuien ?
Ook die neemt de Schouw en de K"urer. niet
ernstig, docht Gieljan spijtig, maar hij hieuw
zijn lippen gesloten. Hij had, 't is waar, nu hij toch
eenmaal in dat avontuur stak, er graag meer
plechtigheid rondom beleefd. Verder varend was
het hem, alsof hij de waardigheid van de polder
wetten gansch alleen had te beschermen. Ellink.
Reeser wou wel met de lachers lachen, en de
Schout zat veilig op zijn stoel in Oüvvater.
(Wordt vervolgd)
1) met een vaarhoorn voortduwen van den
kant af.