De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 4 april pagina 9

4 april 1925 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2495 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND SPENGLERSTUDIE Een jongeling, die aan litteratuur doet", kwam in den huiselijken kring van een Berlijnsch hoogleeraar in de oude geschiedenis. Zijn oog viel op een der deelen van Spengler's Untergang des Abendlandes en beminnelijk glimlachend sprak hij tot Frau Professor: een mooi boek, mevrouw, ik heb juist verleden week het eerste deel gelezen." Voordat nog de gastvrouw kon antwoorden, fronsde de hoogleeraar het voorhoofd: mijnheer", voegde hij den jongeling toe, dan is u knapper dan ik; ik heb een half jaar noodig gehad voor het eerste hoofdstuk (vom Sinn der Zahlen)". Deze anecdote is teekenend; inderdaad, wie be weert Spengler's boek gelezen te hebben, maakt zich belachelijk; die bewering is even dwaas, als de verklaring, dat men Kant's Kritik der reinen Vernunft gelezen heeft en zoo mooi vindt. Een Kritik der reinen Vernunft, een Untergang des Abendlandes zijn geen mooie boeken en men kan ze niet lezen, evenmin als de Nachtwacht en de Staalmeesters aardige doekjes zijn, die men kan bekijken. In stede van lezen, dient men hier te spreken van bestudeeren, doorvorschen en door denken. Spengler's boek is encyclopaedisch: geen enkel gebied van menschelijk weten blijft onaangeroerd; vóór alles met wijsbegeerte en geschiedenis, maar ook met ethnologie, philologie, theologie, wiskunde, rechtswetenschap, economie, biologie, geologie, muziektechniek en aesthetiek wordt bekendheid, althans eenige bekendheid voorondersteld. De historische kennis dient niet slechts de gewone" algemeene geschiedenis, maar ook de AssyrischBabylonische, de Egyptische, de Chineesche en Indische, zeUs de oud-Mexicaansche en oudPeru'sche te omvatten. Daar nu bijna niemand over zulk een universeel weten beschikt, heeft de lezer (beter gezegd: de Spengler-student) zich voortdurend in de verschillende vakken en détail wetenschappen in te werken, alvorens zijn weg door het boek te kunnen vervolgen. Dat nu echter toch vele lieden van geringe of oppervlakkige ontwikkeling over Spengler spreken en met hem dwepen, behoeft ons niet al te zeer te verwonderen: Spengler is immers modefilosoof. Veertig jaar gele den was Eduard von Hartmann modewijsgeer; ieder had den mond vol van het onbewuste". Bolland was het een aantal jaren ten onzent: het klonk voornaam en gewichtig te spreken over eenheid van tegendeelen" en de slechte on eindigheid"; Bergson's colleges werden een tijd lang bezocht door Parijsche cocottes, die tusschen een praline en een chartreuse lispelden van l'évolution créatrice" en matière et mémoire". Thans kan men in dancings en op tennisvelden hooren: Kent u Spengler? Dol-interessant"! Een verstandig man ergert zich niet aan dit gesnap, noch von Hartmann, noch Bolland, noch Bergson verloren hun beteekenis, toen zij opgehouden hadden modef ilosoof te zijn; ook Spengler zal de zijne niet verliezen. Met een ander groot wijsgeer kunnen zij allen zeggen: wir schreiben nicht den Zeitgenossen, sondern der Nachwelt". Het encyclopaedisch karakter van Spengler's boek maakt commentaar, annotatie en parafrase noodzakelijk; in Duitschland is reeds een uit gebreide Spenglerlitteratuur ontstaan. Meer wel licht echter dan aan duf-schoolsche commentaren is behoefte aan vertolkende wedergave van den zin van dit boek. Immers omtrent den Untergang des Abendlandes heerscht allerwegen misverstand. Sommigen meenen, dat Spengler den aanstaanden ondergang van het kapitalisme voorspelt; ande ren, dat hij adventist is; ik sprak zelfs onlangs een dame (theosofe), die in de meening verkeerde, dat Spengler een zondvloed profeteert, die heel Europa verzwelgen zou! Hoe Spengler dien ondergang ziet, wat hij eigenlijk daaronder ver staat dit wordt ons helder uiteengezet door Dr. L. J. van Holk, predikant te Utrecht, in een boekje getiteld De geschiedenis-philosophie van Oswald Spengler". 1) Dit is niet de eerste poging, die gedaan wordt, Spengler nader tot het Nederlandsche volk te brengen en de overvloedige wanbegrippen te bestrijden. Door den predikant-wijsgeer Dr. A. H. de Hartog werden voor de Utreclitsche studenten en ook voor de Amsterdamsche vereeniging De Middaghoogte" inleidende Spengler-voordrachten gegeven onder den titel Kuituur en Ondergang". Ook heeft Spengler zelf ons land bezocht en (een drietal jaren terug) in meer besloten kring een toelichtende rede gehouden over zijn werk. Dr. van Holk wil zijn iandgenooten tot gids zijn in het machtig, door Oswald Spengler op getrokken gedachten-bouwwerk. Niet in alle hallen en gaanderijen, portieken en peristylen wil hij ons rondvoeren, slechts de groote Idee-zuilen, die den reuzentempel schragen ons toonen. Na een korte belichting van den wijsgeerigen grond slag, wendt onze gids den schijnwerper eerst naar de typologie, dan naar de biografie der culturen om ten slotte ons te wijzen het door deze pilaren gesteund dakgewelf: de ondergangsprofetie. Van de ornamentiek, het kunstig lofwerk der kapiteelen, het kostbaar mozaïek der vloeren zien wij niet veel, maar de macht, de draagkracht der kolommen, rijst klaar voor ons verbaasde oog. Doch Dr. van Holk doet nog iets meer dan het aanwijzen der groote constructieve lijnen; hij tracht ons Spengler's terminologie te verklaren, of indien ik nog even bij mijn architectonische beeldspraak mag blijven hij ontcijfert ons de arabesken, die op de tempelwanden geteekend staan. De Spengler'sche terminologie kan men niet leeren, zooals men uit een woordenlijst scheeps-, machine- of handelstermen leert. Speng ler's termen zijn symbolen, welke complexen van begrippen, gevoelens en stemmingen uitdrukken. Nu eens is in zulk een complex het begrips-, dan weer het gevoelselement overheerschend. De termen Weltangst, Tact und Spannung, Dasein und Wachsein, Tabu und Totem zijn bijna geheel gevoel en stemming. Dergelijke symbolieke termen herinneren sterk aan de taal der mystieken, aan Ruusbroeck, Boehme, Eckhard. Dr. van Holk interpreteert de Spengler'sche significa. Het is juist deze signifiek, welke het werk van Spengler zijn esoterisch karakter verleent en de populariteit in den weg staat. Sommige Spengler-vereerders zullen Dr. van Holk toeroepen, dat zij voor wie Spengler geschreven heeft, de woord-arabesken toch wel ontcijferd zouden hebben en dat met het schrijven van zulk een populariseerend werkje eigenlijk niet in Spengler's geest gehandeld is. Doch populariseering eenmaal als feit aanvaardend, zullen zij den interpretator hun lof niet kunnen onthouden. Wij ontberen in dit boekje wel eens de zoo noodige studiewenken, die wij van dezen leidsman zeer wel hadden kunnen verdragen, zonder hem pedanterie te verwijten. Gepast ware bijvoorbeeld geweest de waarschuwing, dat nie mand zich wage aan Spengler-studie, die niet ter dege Ooethe en Nietzsche kent. Von Goethe habe ich die Methode, von Nietzsche die Fragestellungen, zóó spreekt de profeet in zijn voorrede en de Spengler-student houde het zich voor gezegd; zoo zijn geest vreemd bleef aan den geest dier twee Grooten, blijft hem Der Untergang des Abendlandes het zevenmaal gezegelde boek uit de Apocalyps. Dr. van Holk heeft zich zooveel mogelijk ont houden van kritiek. Terecht: wie goed exposeeren wil, kritiseere niet. Slechts op enkele punten gaf Dr. van Holk aan, waar zijns inziens Spengler mistast bijv. bij de analogieën tusschen de sym bolen en ten aanzien der opvoedkundige wenken voor het jongere en komende geslacht. Omtrent de verhouding van Spengler tot het Christendom hadden wij van Dr. van Holk, als theoloog, gaarne meer gehoord; hij verwijst ons slechts naar het boek van Heim en Grützmacher Spengler und das Christentum". Ook Spengler's belangwekkende beschouwingen over de studie der rechtsweten schap, in het bizonder die betreffende de studie van het Romeinsche recht, zijn slechts heel even aangestipt. Noode mis ik ook een litteratuur-op gave: waarom" zoo roept de schrijver uit altijd weer te offeren op de altaren van het dorre alexandrinisme" ? Zeker, dit is onnoodig, maar is een eenvoudige litteratuuropgave nu werkelijk zoo alexandrijnsch ? Voor de Duitsche litteratuur verwijst de schrijver ons naar Schröters Streit um Spengler"; er is echter in ons land toch ook reeds een en ander over Spengler gezegd; een klein bibliografisch overzicht zou Dr. van Holk's arbeid niet hebben ontsierd. Zeer fraai van stijl is Dr. van Holk's boek niet, noch van taal heel zuiver. Wij wachten ons echter wel dit euvel te duiden; het geldt hier immers slechts een gids, een filosofischen Baedeker voor de wijsgeerige, weetgierige en.... nieuwsgierige bezoekers van het Spengler-labyrinth. Nietzsche schonk een zijner werken den para doxalen ondertitel: Ein Bucli für Alle und Keinen. Spengler had van het zijne kunnen getuigen: een boek voor weinigen. Dr. van Holk heeft door zijn kundige interpretatie getracht het te maken tot een boek voor velen. Mr. H. G. KOSTER 1) Dr. L. J. van Holk. De ondergang van het avondland. De geschiedenis-philosophie van Os wald Spengler. Leidsche Uitgeversmaatschappij, Leiden. TOEGEPASTE KUNST SCHIMMENSPELEN. De stad Haarlem, waar eenmaal Kt> Ooncker zijne triomfen vierde, schijnt wel het Mekka en Dorado der schimmen-schuivers" te zijn, want nauwelijks heeft Pieter van Gelder zijn nieuwe Prikkcbecn" vertoond of wederom bereikt ons eene uitnoodiging voor een schimmenspel-avond, waar Henk Niegeman en Willy La Croix, beiden leerling van de School voor Bouwkunst enz., in de tooneelzaal van Brinkmann hun Psammetichus Filologus" met tekst door Prof. van Moerkerken; YANNELLESVARINAS GOUDZEGEL 3Octs. per Pakje. De Drie Wijzen" en Shakespeare's droom", met tekst van Henk Niegeman vertoonden. Hoewel voor het eerstgenoemde spel bij den onvoldoende gezegden tekst, waarin toch wel een heel goed gegeven voor het in schimmen uitbeelden schuilt, veel te weinig illustratie werd geboden, kon in het weinige toch veel goeds worden gewaardeerd. La Croix verloochent daarin zijn architectenbloed niet. Ds praktijk heeft geleerd dat eene hoogte van dertig centimeter voor de schimmen-poppen wel het best effect maakt en dat men weierboven De Drie Wijzen Henk Niegeman doch niet eronder moet blijven, wil dejexpressie niet al te zeer verzwakken. p Dit was nu bij de schimmen van Niegeman en la Croix het geval, ook het kader, dus het scherm zelf was te klein en toch er is een belofte ! Meer dus geëigend voor de opvoering binnen kamers dan voor een grootere ruimte, was niette min altijd het karakter bewaard van het snijden. Er was aldoor een sterke silhouet-werking en ook hier en daar zelfs de suggestie van het groote in het kleine Maar het liep te weinig vlot, en waar b.v. Niegeman zelf onder het vertoonen van zijn schim men den tekst zeide, wat overigens een ideaal mag heeten, omdat dan alles meer in n hand blijft, daar slaagde hij er niet in om in het bij-werk vol doende kleur" te brengen. Maar het is ook heel moeilijk en ook veel moeilijker dan men wel zou kunnen vermoeden ! jg^Vooral in het aardige tafreel van de vliegmachin Psammetichus Filologus Willy la Croix op de daken derhooge huizen van de moderne stad en in sommige boom-groepen wist de vertooner te boeien en al is een en ander meer ontstaan als amusement en al moet men den toets niet te zwaar en te ernstig aanleggen, waar het nog heel jong werk geldt, toch moge dit begin aansporing zijn tot het maken van andere, en dan wat forscher op gezette schimmen-spelen. Want ook voor het tooneel-décor kan dit van groote beteekenis zijn. Wie weet uf uit de schimmen niet de schim oprijst voor eenvoudiger tooneelschikking en strenger stijl-begrip der decors en wie weet of het bordpapier der poppen niet in den loop der tijden aan het bordpapier van deuren die altijd open gaan als zij dicht moeten zijn en van boonien, die met kippengaas in elkaar gehouden worden, niet den dood aandoet. Als dat eens bereikt kon worden, welk een taak zou dat voor deschimmenspelers zijn! Een taak van fantasie en frisschen levenslust. 'OTTO VAN TUSSENBROEK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl