Historisch Archief 1877-1940
12
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2496
TOONEEL TE PARIJS
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door George van Raemdonck
THÉATRE-FRANC.AIS. Les Corbeaux, door Henry
Becque.
MICHEL, Le Grduchon délicat, door Jacques
Natanson.
Weinig werken houden ons zoo onwrikbaar
in den greep van een wreede, onafwendbare
levenswet. Het recht van den sterkere tot axioma
verheven, het uitbuiten van een armzalige,
weinig wereld-wijze familie, die door den dood
van het hoofd van het gezin, plotseling ais
weeriooze prooi valt aan de wraakgierige raven der
toch reeds schamele erfenis. Na het vertrouwelijk
familie-beeld van de meesterlijk opgezette eerste
acte, worden langzaam de schrijnend-wondende
spiralen van deze schroef van baatzuchtig eigen
belang in werking gezet, om steeds feller nijpend,
op het toppunt tegelijk de ontknooping van
het drama een ontspanning te geven, waarachter
in het honende alles komt terecht" men den
nauwelijks gesmoorden vloek van den auteur
zelve meent te bespeuren. Zeker, dit alles behoort
reeds tot een vorige periode en hoe juist was het van
de comedie frangaise om het uiterlijk van deze reprise
te hullen in den knussen opschik van den goeden
ouden tijd van 1880. Maar hevig moet Becque
de karakteristieken van dien tijd gevoeld hebben,
om bij zoo fel-rake juistheid der psychologische
persoons-teekening den achtergrond van hun
dagelijksche bedrijvigheid, de harde, nuchtere
sfeer van een roezig zakenleven, kortom den
maatschappelijke!! neerslag van een ten top
gevoerd rationalisme", er bij te kunnen
suggereeren. Vraag in dit werk niet naar wijdte
of trotschen schwung in het rijzen der ideeën, het
blijft in nzelfde vlak van grauwe realistische
benepenheid, maar het wordt alles geadeld door
de strengheid van een fiere, onbuigzame waarheids
liefde. Sans vérité, il n'y a pas d'art dramatique",
het is een devies waaraan Becque tot het einde
is trot'vv gebleven. Hij gaf het leven en vooral
het Parijsche leven, zooals hij het zag, de mannen
strebend" maar niet erlöst", het hoofd vol
van warrige, altijd ontrustende beursspcculaties,
?de f rouwen berekenend, eeuwig-wisselend met een
meesterlijke virtuositeit in het ergeren, bedriegen
en aanhalen van echtgenoot en amants, de jonge
dandie's geld vermorsend, gepommadeerd, ijdel,
bekrompen. Men zou haast vragen, ziet de jonge
Jacques Natanson het in 1925 zoo heel anders?
Toch staan, ondanks paralellen tusschen de
,,Parisienne" en Helene uit ,,la Navette" en
Natanson's lustig rond fladderende Odette's en
Simone's, Becque's norsche ernst en Natanson's
achtelooze elegance als twee werelden tegenover
elkaar, maar vooral, licht boven'Becque's grommen
de onbevredigdheid die ne zacht-glanzende
aureool, de warme, wel-bcsloten innigheid van
het gezin. In zijn teedere, zorgzame moeders,
in zijn onbedorven, zacht-gevoelige jonge meisjes
gaf hij een ander soort vrouwen, lang niet altijd
doortastend vormt niet hun hulpelooze on
wetendheid een der hoofdelementen der Corblaux
maar alles, wat er aan ridderlijkheid en eerlijk
gezegd, voor onzen tijd wat beperkt idealisme
in hem leefde, gaf aan deze vrouwengestalten
zijn toegenegen bewondering. En hiermede is
meteen het bespottelijke verwijt weerlegd, dat
enkele Parijsche critici na veertig jaren nog
niet wijs geworden meenden te moeten uiten,
de fout van eenzijdige hardheid en afwezigheid
van alle mildere nuances. Een natuur als Becque
doet nu eenmaal niets half. Zijn barsche ver
ontwaardiging over winzucht onder het mom
van minzame hulpvaardigheid, drong hem bij
het beelden van deze raven tot het somberste
zwart, dat een pessimistische verbeelding zich
scheppen kan. Verre van dit te betreuren, voelt
de onpartijdige toeschouwer, hoe het de actie
nog dwingender in zich zelf besloten heeft. Boven
dien toont Becque's grimmige spot de bijna
joviale solidariteit, waarmee de rist der ongure
zakenvrienden zich broederlijk vereenigd heeft.
Wat techniek van tooneelschrijven betreft, geeft
deze comedie een der merkpalen van het Fransche
theater. Met welk een sardonisch pleizier moet
Becque den eeuwig zedeprekenden raisonneur
van het Fransche tooneel getrapt hebben en in
plaats van een half-psalmodieerende
salonboeken-taal de accenten van het natuurlijk
gesproken woord aan het leven hebben afge
luisterd. Bij hem geen expositie als een lang
dradige herhaling van de persoonsaanduiding in
het programma, maar in enkele replieken waar
elk woord zijn waarde heeft, een scherp omlijnde
karakterteekening en tegelijk de centrale sfeer van
trouwhartig familieleven, waarin dit drama zijn
punt van uitgang vindt. Nergens nuttelooze franje,
nergens overbodige verhalen, die noch voor de
actie, noch voor de persoonsbeschrijving van
belang zijn. En wat dit werk te weinig heeft aan
vizioenairen verbeeldingsdrang, wij vergeten het
gaarne voor den stoer-gedrongen bouw van deze
VROOLIJK PAASCHFEEST
feilloos ineensluitende ijzerconstructie, die nog
steeds alle jongeren leeren kan, hoe boven de
luidruchtig verkondigde theorie slechts het
volbrengen van het Werk zelve, waarde heeft.
In de Fransche tooneel-litteratuur staat Becque,
niet als een stralend overtuigde of de alles
omvademende schepper van nieuwe gestalten,
maar als een grimmig brok waarachtigheid. Een
gansene generatie van schrijvers en acteurs als
Emile Fabre, Edmond Sée, Mirbeau, Antoine en
Jacques Copeau heeft richting en inspiratie van
hem ontvangen.
De vertooning had dit eene groote voordeel,
stijl te geven zoowel in het scheppen van het
tijdbeeld als in het zorgvuldig afgestemde samen
spel der personen onderling. Waar zoovelen mede
werkten tot het in vele opzichten indrukwekkende
resultaat, kan ik u de opsomming van een aantal
grootendeels onbekende namen besparen. Behalve
den brommerigen, gulzig-berekenenden gauwdief
Teissier, die Bernard, vooral bij het verzoenende"
slot nog een zweem van die bonhomie verleende,
die zijn tallooze Monseigneurs en waardige
grijsaards der vieille noblesse frangaise" voor een
ieder onweerstaanbaar maakt, moet me echter
toch de naam van Bertlie Bovy van het hart.
Vooral in het bijna woordeloos gebrachte
offer van haar geldhuwelijk met den ouden fielt,
dat dit lente-jonge meiske aan hare familie
brengt, gaf zij enkele van die ijle, strak gespannen
momenten waar men luttele seconden de stilte
in de harten der hoorders suizen hoort.
* *
*
Voert de Comedie franchise ons met de Corbeaux
in het Parijs van ingepende keurslijven en trouwen
burgerzin, met den delicaten schalk van Jacques
Natanson staan we met al onze zintuigen in 1025.
Dat er zekere menschen zijn, waarbij men altijd
moeite heeft zich voor te stellen, dat ze ooit
bij een vader en moeder of een familie behoord
hebben, komt bij dit werk herhaaldelijk voor den
geest. Het associeert automatisch woorden als
cocktail, manucure, night-club en syncopation.
Natuurlijk is er polygaam bedrog, waaronder
verstaan moet worden, dat de wettige" minnaar,
die zooals van zelf spreekt, al minnend, zijn op
haar beurt weer wettige echtgenoote bedriegt,
door de dame, wier voortdurende gunsten hij met
paarlen, bontmantels en weivoorziene
banksaldi honoreert, zelf ook weer bedrogen wordt,
met een allercharmantsten jonkman van goeden
huize.
In tegenstelling met de professioneele dansers
uit de bovengenoemde night-clubs", in tegenstel
ling tot de cinema-acteurs, bookmakers en 'manne
lijke mannequins, die in den loop der jaren tot de
hartsvrienden der veel belovende jonge dame
behoord hebben, heeft deze jeugdige student
in de rechten -zit het in de rechten of den goeden
huize, ik weet het niet - delicate bezwaren tegen
de geldbronnen zijner intusschen met hart en ziel
verliefde vriendin en vooral tegen den
brongodzelve, anders uitgedrukt den niet meer jongen,
doch kapitaalkrachtigen beschermer. Met een
schijnbaar toegeven wordt de jeugdige onbe
dorvenheid van dit teedere knapenhart ontzien.
En niet door hem, maar door zijn ouderen rivaal,
zal in het vervolg bij onverwachte bezoeken de
weivoorziene kleerenkast als schuilplaats benut
moeten worden. Dit alles is ongetwijfeld uiterst
bjlangrijk en in zijn gecompliceerdheid misschien
zelfs innig-menschelijk, maar zou toch geen vol
doende reden leveren tot vermelding in dit
waardige weekblad, wanneer niet naast en boven
den feitelijken inhoud, het persoonlijke talent van
den nog geen vijf-eti-twintig jarigen Natanson
belangstelling verdiende. Daar is al eerst de zwie
rige dartelheid van een geestige in tallooze pointe's,
zich toespitsenden dialoog, die aan de luchtige
speelscliheid en de cynische verfijning van den
jongen Schnitzler herinnert, daar is een kostelijk
manoeuvreeren met paradoxen en sophismen,
dat reeds in een zijner eerste werken l'Enfant
truqué" in 1022 bij LugnéPoe vertoond, dezen
auteur op slag beroemd gemaakt heeft. Maar
vooral in dit werk, zooals ook in zijn andere
tooneelstukken voelt men een mengsel van
levensverveling en steeds weer doorbrekende tintelende
frischheid, die als rechtstreeks uit de romantiek
afkomstige, maar door den tijd der luid-sprekers"
overstemde Welt-schmerz een waarborg levert
voor de gezonde ontwikkeling van dezen Anatole
der jonge Parijsche tooneelschrijvers.
Madeïeine Carlier gaf aan de hoofdrol den tact
en soepele gevoeligheid van een technisch ver
zorgde, elke minder kiesche dubbelzinnigheid ver
mijdend tooneelspel, Harry Baur typeerde met
ironie en zekere waardigheid de zoo
licht-potsierlijke rol van den vaderlijken,
manmoediggeresigneerden beschermer.
Slechts Paul Bernard, anders toch n der
beste jeune-premiers in deze aan
tooneel-veroveraars zoo rijke stad, vond ondanks een bewonde
renswaardig entrain, niet altijd het juiste accent,
om enkele pathetische zwakheden van dit in
wezen frisch-jonge tooneelwcrk met den mantel
der liefde te bedekken.
L o.u is M E ij E K