De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 11 april pagina 23

11 april 1925 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

No. 2496 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 23 HET WASSENDE WATER door HERMAN DE MAN ( Vervolg van No. 2495) In de wateren van de weduwvrouw de Goei daar was 't een droeve boel. De schouw kon bij wijlen maar kwalijk van al het ruigt passeeren. "?Hier groeit Vliet en Dijkveld dicht," spotte Kllink Reeser: grjp maar potlood en boek...." 't Mag zijn." wedervoer hij bedeesd. We zijn achter de woning van de Goei. 'k Wil niemand kennen en altijd rechtvaardig zijn, maar hier is geen man meer overig op de woning." ,,'k Heb vele jaren met hem Schouw gevaren," hernam Eilink Reeser. 't Wasén kwaaie ziekte, meneer.... hijmaakte 't er niet lang in." 'k Weet ervan, Beijen." óieljan's vermaan was zacht in die woning. Hij bood hun eigen Rinus, den ouden melkknecht, ter hulp aan. Daarop wieren ze binnengenood en ze dronken er bittere koffie. Vrouw de Goei in heur zwarte klcer, nam graag die hulp aan, maar wél bedeesd, want dat ging haar zwaar. Ze tornde zacht over de deel en de klcppering van heur muilen hieuw ze in. De gruwelijke ziekte had dit gezin wél zwaar geslagen. 't Was een schielijk geval," zegde ze gelaten, 't lijkent wel koudvuur. De keinderen weten er veul van, mannen, en ik eigens niet min. Jouw moeder, waar Gieljan, die weet wat of dat is. Jaat, ik zal echtig de waters laten ruimen naakte week. Schrijf ie me dan nou nog niet op ?" D'r komt nog een naschouw," was zijn zachtst vermaan. Dank ie !" zegde de weduwvromv. Een zwijgend blond meidje in 't zwart gekleed, kwam van de leer, ze gleed bekant. Op heur kousen liep ze naar het voorhuis, niemand groette ze in het gaan. Da's er een van niet veel woorden," vond Eilink Reeser. Geertrui zal on; heur vader treuren te zeer. . " zóó verontschuldigde Gieljan haar. Jaat, zeg dat wel buur." Tranen kwamen glimmen in die vrouwenoogen. 't Is al d'r leven zoo'n 'anhankelijk vaderskeind gewist, onze Geertrui. De andere keinderen zijn bii lange zoo verslagen niet." En toen, zeker wel om al die aanhoorde narigheid, wilde Eilink Reeser maar liever wijerop. Hij riep der, daggelder die nog in de schouw verbleef binnen en die kreeg óók koffie. Zelf keerde hij z.'in las 1) ten teeken dat hij niet meer bliefde. Maar Gieljan hieuw veel van dat bittere vocht; hii lurk'e door. En ontstak zijn pijp, met geurig" knaster en talmde en sprak langzaam maar welgemeend, vele woorden van troost. Het leed dat daar hong, hield hem vast aan die deel. De daggelder .ytrzon, uit goedheid wel te verstaan, menigerlei aardigheid om afleiding van 't droeve gedenken te, verwekken. Maar de misère kwam dan weer dalijk weerom. Hij kende dat. Hij ervoer eigens a' die onver zettelijkheid van de droevenis, 't Was, of deze treurende weeuw thans in de permentasie l') van hem was. Daarom luisterde hij zoo ree, naar 't altijd weer eendere, droeve relaas. Maar Ellink Reeser liep fluitend over het erf en jaagde achter de jonge kalkoenen; hij greep er enkele, en woog ze op zijn handen; want een kenner, een fijn hoenderfokker, dat was hij. Al hemmen ze land.... zoo'n heer zal een boerenminsch nooit vatten," vond vrouw de Goei. Een vroolijk man," wedervoer hij. Ach ja.... 'k bin ook zoo gewist. Maar nou is de baas heen. ..." Ds kop omhoog houwen, buur!" was nog eens zijn woord, en nou gaan 'k weer wijer. 'k Zal naaste week zurgen veur hulp hoor." En hij trad buiten, sprak nog wat over de kalkoenen na met zijn medeschouwer en ze voeren heen. Omziend, over de grijsgroene bedaking van die hoeve, dacht hij aan dat verslagen vrommes, en aan die halfverweesde keinderen en meest aan dat schichtige meidje.... een jong ding nog, die Geertrui. En ze voeren deze Schouw ten ende en hadden eerst nog een droef avontuur. In 't allerleste stuk, de voorwetering langs den Hoenkoopschen dijk, wér passeerend de hofstee van den voormaligen Heemraad, wilden ze uit diens schiesloot het peil, 1) kom 2) parentage het tecken van de waardigheid trekken, om dat te laten aanbrengen in 't: water nabij de woning van Gieljan Beijen. Maar Geertrui, het verschrikte keind, kwam haastig toegeloopen en trok Eilink Reeser bij zijn handen weg van 't blauwwitte peilbord. Wat is er keind ?" vroeg Gieljan geroerd. Da's van vaders!" kreet ze: van vaders, verstaan jullui dat !" Kom nou, kom nou," vermaande Eilink Reeser, en streelde het jonge meidje over het mooie triar. Maar ze weerde zich giftig af en schreeuwde om moeders, om hulp. Gieljan trad haar in den weg en zegde vast besloten: Geertrui, keind .... je het gelijk hoor, die peilschnal is van jouw vader." Eer ze van de verwondering om dien snellen ommekeer dezer mannen was bekomen, voer de schouw al weer door. Eilink Reeser vroeg, toen ze wat verderop waren: laat u ten avond dat ding even uitslaan ?" Neeë!" was zijn kort weerwoord, maar 't blijft!" De schaal is van clen polder." Best. 'k Zal eigens dalijk een andere koopen, meneer. Stuur morgen 'an den dag maar een man van Waterstaat om 't ding bij mijn in te slaan." Verder op hun tocht zwegen ze goeddeels. Later voerde Gieljan nog dukkels die Schouw. Oe Ingelanden leerden hem waardeeren, want hij was gestreng en rechtvaardig; hij spaarde brreu noch verwanten, maar tijdens zijn heemraadschap bleven de wateren schoon en d? kaden wieren naar den eisch onderhouden. Ook al klonk hier en daar om een boete wat gemor, ten ende wier begrepen clat het belang van allen deze gestrengheid gewisseiijk vroeg. Ook omdat Gieljan joviaal de overtreders bepraatte en zijn ronde woorden de opwellende gramschap vermochten te smoren, was. hij wat na tijen daar danig als Heemraad in tel.'' En zijn haren wieren aan de slapen al grijs, maar hij bleef bij zijn moeder, op Water-Snoodt alleen. Wél wier verzegd: Gieljan, de ouwe vrij gezel het 'et duifie van vrouw de Goei op 'toog maar dat was een geruchte zonder begin of end. Hij zelf zegde, ernaar gevraagd: ,,'k gaan trouwen, as mijn dat past, en al was 't dan met 's Konings dochtertje, verstaan mannen ?" Maar al wou Gieljan daar niet over praten, er was mogelijk wel waarheid in dat dwaas gerucht, dat een man van in de veertig om een jong deerntje dong. Na zijn eerste Schouw was heur bangeiijk kopje hem b'jgebleven. Hij kwam toen eris weerom bij vrouw de Goei en hij wier daar een grage gast. Want de weenw was bekant van zijn jaren, moge lijk een hort je ouwer. En Gieljan, een weduwman in goeien doen en een wijf met keiuders alleenig over op een hofstee, ongetrouwde kemders ailegaar, dat schiep zorgen. Mér zorgen Jan dit weduwwijf dragen kon of dorst. Hij zat er op de deel hij 't wintervmir en hielp de koeien lussen toen 't weeral veurjaar wier, hij kocht voor 't b uurwijf menige beste koei ter markt en u .''t' heur beslagen raad in de aanschaf van geriet en den verkoop van vet vee en bereide zuivel. Dat wier bekend, en eerst verzegden de praters: onze Hevmraai* wil nog 'lis een oud wiif schouwen, maar 't is 'cm gegund het jonk." Maar een andere winter kwam en de wed!iwvnn;w de Goei bleet zoo eender boeren. Gieljan, in hè! tweede veurjaar dat hem Heem raad was, liep weer naar de huurwoning, en hij hrocht er papieren van den Notaris voor de kein deren. Hij had het vadersversterf laten berekenen en 't was thans naar dep eisch op naam van elk tier re'-htbebbers gestHJ. Het vruchtgebruik verbleef, tot der keinderen mondigheid, aan hun moeder. Vrouw de Goei had van groot geld zoo gien verstand en ze bouwde bovenmate op Gieljan, die ree had aangenomen, heur behulpzaam te zi'n, ook in dat. Hij wist thans, dat hè! erfdeel gering was voor deze vaderlooze bloeden. In de komende maand zou Geertrui als eerste, mondig worden. Hij kwam d'1 deel op en vrouw de Goei nam hem mee naar 't voorhuis, 't Was daar wél helder en boersch frisch, maar niet zoo ruim als op \\ aterSnoo'.lt. Ook de erfmeubels waren geringer, 't Kabinet was recht en van gebruind eiken; dat van de <mde \ rouw Beijen mocht r worden gezien. in de glazenkast hier praalden pullen uit een bazar, maar guntei stonden de delftsche en japansche borden deftig op de echt-kanten kleedjes uitgestald. Hier geen kamferhouten dekenkist, geen kunstig versierde staande klok, wel een recht latafelkastje met leeuwenbeslag en een kunstloozc inahonk1 theestool'. Toen weer, bij het gemis van zulke zware en kostbare familiestukken, gevoelde hij de rechte waarde ervan. Er was geen statie in deze lioogkamer, maar 't moet gezegd, de vrindelijke heiderheid en de fijnbewerkte kleedjes over de tafel en 't harmo nium vergoedden weer veel. Hij keek aandachtig naar die kunstig vervaar digde sier. Da's werk van onze Geertrui, Gieljan," zegde trotsch de moeder. TY,ui praatten ze over de zaken. En vrouw de Goei die zijn uitleg vatte, riep op zijn aanraden heur oudste keind. Geertrui was thans voor Gieljan Beiien zoo schich tig niet meer. Ze zag dezen buur nu al zoo lang over hun deel, hij was altijd veur haar 7.00 aardig geweest. Dat was al begonnen, toen daar aan den dijk, met vaders peilschaal, die er nog altijd gebleven was op zijn bevel. Wél was ze wijzer geworden. Ze begreep rechtevoort best, dat die peilschaal van den polder was en van vaders in zijn leven niet. Maar dat dit simpele blauwe bord in hun water gebleven was, zoodat ze, er langs loopend, soms nog in mijmering denken kon, dat vaders weerom zou komen om naar de water hoogte te zien zie je, dat was zoo goed. En Gieljan Beijen had daarvoor gez.urgd, 't was dien zijn werk. Ze kwam met moeders binnen, en vernam daar wondere dingen. Aanstaande maand Geertrui," zegde Gieljan hun goede gebuur langzaam: dan wor'jij mondig Keind. Kjjk eens op, hier staat 'et beschreven, op zooveul geld heb ie recht." Ze sloeg heur oogen neer, maar niet op de stukken. Dat blijft 'an moeders," zegde ze ontroerd: ,,'f komt heur toe, da's zoo mijn ge dacht'." Gieljan trad op 't meidje toe, legde zijn hand op heur blooteu, vollen arm. Da's braaf zoo," bracht hij er moeilijk uit. Want juist docht hij,met bar veel verwijt, aan zijn eigen opstandige ge dragingen toen tegen moeders en dat hij met zijn erfrecht gedwongen had, dat ze tot den laatsten gulden het vadersversterf ontijdig af moest dragen indertijd. Omdat: hij zoo onklaar wier met de tong, dweilt Geertrui dat ze wel weer gaan kon. Maar eer ze aan de deur was zegde Gieljan weer: as je gaat trouwen keind, dan zal 't veur jou klaar liggen, waar moeder--?" ,,'k Gaan nog niet trouwen." Omdat er nog geen man veurhanden is keind, dat schat ik." ,,'k Wil uit Hoenkoop nog niet weg." En as 't dan een vent uit Hoenkoop is, Geer trui," weersprak hij. Heur moeder keek bang en heimelijk naar Gieljaii Beijen. Zou deze thans 't vertrouwen misbruiken, wou hij heur keind, buiten haar overleg om, een man aanwijzen? Dat komt later wel ter tafel," zegde vrouw de Goei gauw. Ja, later," beaamde '! keind schielijk. Maar er sprong wav in Gieljan zijn kop los. Vergat hij, dat :'.'n jaren iu zijn bloed en botten wogen ? Zag hij zijn geld en zi'n hofstee alleen ? Ot vroeg toen plotseling zijn eenzaam hart om lief gezelschap? l lij /egde met klem: Geert de (joei, je moeder staat d'r bij.... trouw clan met mijn." Maar minsch !" riep heur moeder. Vele ge dachten sprongen door heur kop. Wat wou nou ineenze die Gieljan ? Was 'cm wel recht wijs? l'J: n man van dik veertig jaar ' En en kwam hij dan niet hier, gelijk al '' volk in Hoenkoop en daaromtrent docht, om haar zeil ? Ze had daarop lende v-ast gebouwd, een weeuw een v.eduwman. jaren hij jaren. Maar zie op.... 't was om heur grooigeworden keind. Zoo'n stille gast, zoii'n echte zoon van /'n vader, ook die was al zijn leven een man geweest met een bevoren tong. 't Keind stuud er maar aardig van te beven, en eer nog een ander woord viel, kwamen de tranen al. l ieur koppie zag zoo bang en zoo rood. Ze wou w1'1 r heengaan, snikkende aKot' ze «eslagen was. Maar in krachtige en heldere bezinning hieuw thans heur mor.Ier haar tegen. Ze wou dien Beijen (was 't geen zwaar vermogend man) niet afstooten en daarom ".at te ze 't geschrokken meidje bij de hand en zegde: buur, daarover /.allen we nader praten. Onze Geertrui is d'r gansch niet bunzig van, maar ze is wat teer van aard. Ze gaat nou wat n|, de deel." Het weenende meidje sMple toen schielijk weg en Gieljan zette zich neer. Rcfhi over hem kwam de weduwvrouw zitten. Ze legde op de tafel en zegde: ,,V\ a.'ini'ii m zóó zeggen, buur ?" ,,\\ aarom ''" ,.'!; Wou maar weten: mocht ik vernemen, veuraï''" Och minsch.... beljaat zeker. Maar echtig, 't kwam ineeiv.'.e bij mijn op. 't Was wel al lang m;jn plan, maar niet om er op dit uur over te praten, geloot me dat vast. Maar 't kwam er van eigens toe." (Wordt vervolgt!) PAST STALEN R AM EN TOE VAN DE KON.FABR.F.W.BRAAT-DELFT SPECIALITEIT: VERZINKTE STALEN RAMEN. heur armen ? t je dat nou

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl