De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 11 april pagina 7

11 april 1925 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2496 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND N.V. PAERELS Meublleering-MI]. AMSTERDAM OOMPLETE MEUBILEERING BETIMMERINGEN Rokin 128 - Tel. 44541 Vraagt Uw leverancier uitsluitend Delftsche Slaolie EXTRA /1.20 perheele./0.75perhalve Iflesch (verpakking inbegrepen). Delftseli Plantenvell DELFIA ?0.58 per tablet van Vs K-O. netto. LET OP HET GEDEPONEERD HANDELSMERK DENKT DE ROTSTÜIN Een groot deel van onze tentoonstelling te Heemstede is gewijd aan rotstuinen of, zooals men ook wel zegt Alpentuinen of Alpinums. Men heeft daar tegenwoordig veel liefhebberij voor en terecht. Niet alleen geven zij een goede gelegenheid voor schilderachtige groepeering van op zichzelf reeds prachtige plantjes, maar zij brengen den tuinder paar huislooksoorten, enkele steenbreekjes, hoornbloem en ganzerik, wat muurvarentjes en nog een zeer bijzonder mooie varen, de Allosorus crispus, wel bekend bij de liefhebbers van het Montblancgebied. Ik zoek die varen op onze ten toonstelling te vergeefs en maak meteen de op merking, dat geen enkele van die half dozijn rotstuinen, die wij er aantreffen bijzonder veel werk maakt van varens. Dat is heel jammer, want er zijn in de Alpen alleen al wel een half dozijn of meer soorten te vinden, die bij ons in 't geheel niet of zeer zelden voorkomen en die zeer typisch zijn voor de bergen. Tot mijn genoegen zie ik Allo sorus we! genoemd in het pas verschenen boek van John Bergmans: Vaste Planten en Rotsheesters (uitgave van de Erven Loosjes, Haarlem), een heel mooi boek, dat ik al rondwandelend meteen zal bespreken. Wij hadden zoo'n boek hard noozorgen hebt voor goeden, vochthoudenden grond, dan voor steenen. Die lange wortels van de Zwartsteel brengen mij tot andere groote wortelstelsels en wel die van het Alpenleeuwenbekje, (Linaria alpina), het kleine Alpenklokje, (Campanula pusilla), de gletscherranonkel (Ranunculus glacialis). Even kijken, of Bergmans ze noemt: jawel, alle drie. Dat was ook wel te verwachten, want in zijn inleiding wijdt hij een zeer goed hoofd stuk aan de beschrijving van een bijzonder soort van rotstuin en uit een tuinbouwkundig oogpunt, misschien de bruikbaarste: de moraine. ledereen, die in Zwitserland gereisd heeft, al was 't maar veertien dagen, is wel opgeklauterd tegen de mo raine van de Eigergletscher of kent de puinhellingen op en langs den Morteratschgletscher en tegen Isla Pers. Wie wat van plantkunde weet, beklimt die hellingen zonder buiten adem te raken, De Moraine op den Mprteratsch-gletscher bij Isla Pers; in 't midden op den achtergrond de natuurlijke rotstuin Gemsfreiheit. (Foto Kennerncr Lyceum ?. Rotspartij langs den Albula weg. Kcnncmcr Lyceum.) er ook toe, om zich eens rekenschap te geven van wat hij eigenlijk doet en welke plaats zijn plantjes in de natuur innemen. En zijn Alpinum zal het mooist zijn, wanneer het bij hem de herin nering wakker houdt aan heerlijke wandelingen in de Alpen of de Pyreneeën. Enkele bevoorrechten kunnen daar misschien nog Kaukasus en Himalaya bijvoegen. Ik voor mij zou mijn handen en hoofd al vol hebben aan de Alpen. Eigenlijk zijn de termen rotstuin en Alpentuin in het geheel niet synoniem, de eerste is maareen zeer gering deel van het geheel. Ondanks al het gedoe van steenen en muurtjes zien wij i,p de ten toonstelling dan ook maar zeer weinig rotsplanten, maar wel meest moerasplanten en boschplanten. Het zou w:el goed zijn, wanneer onze tuinboeken en de catalogi der kwcekers en handelaars in dit opzicht wat meer preciseerden. We zouden alvast kunnen beginnen met het begrip Alpenflora wat strenger te nemen en als alpenplanten in den strik ten zin van het woord alleen te beschouwen alles wat boven de boomgruns groeit. Is u dat te min, welnu, dan kunnen we er de naaldhoutzone nog bij nemen en ge hebt dan bijvoorbeeld de heele flora van het Boven-Engadin. Daarin kunnen we dan weer onderscheiden de flora der moerassen, die der wouden, der grazige berghellingen, der puinkegels en morainen en eindelijk die der kale rotsen zelve. DJ kaalste rotsen zijn wel de roches moutonnées," de gra nietruggen, rondgeslepen door de reusachtige gletschers uit het geologisch tijdperk, dat pas achter ons ligt. Verscheidene van die rotsen hebben het nog niet verder kunnen brengen dan een begroei ing met grijze en gele korstmossen of alleen in scheuren en spleten en verweeringskuiltjes hebben zich enkele hoogere planten kunnen vestigen, een dig, ik hoop en verwacht, dat het de bezitters van tuinen meer dan tot nu toe zal doen genieten van hun liefhebberij. Het is met zorg samengesteld en mooi geïllustreerd. De heer Bergman heeft zich veel moeite gegeven om de nomenclatuur in orde te brengen en verzoent u met de wetenschappelijke namen, door u hun afleiding en beteekenis te leeren. Het werk bestaat uit een algemeen inlei dend gedeelte, gevolgd door een alphabetische lijst van onze vaste planten en nitsheesters. Van iedere plant vertelt de auteur het een en ander van de herkomst, de behandeling en ook dikwijls van botanische bijzonderheden. Over het algemeen is dat allemaal puik in orde, hoewel bij zooveel duizenden plantjes allicht een enkele vergissing kan voorkomen, vooral in het planten-geografisch gedeelte. Voor mij is het boek vooral van belang, omdat ik er in kan y.ien, welke planten welen welke niet genade hebben gevonden in de oogen der kwee kers. Mijn jammerklacht over de varentjes wordt b.v. nog heviger, nu ik in Bergmans' boek het geslacht Asplenium in het geheel niet vernield vind en dat is juist een van de aardigste bewoners van de spleten in kaie granietrotsen en kalkrotsen. al naar de soort. Op het graniet heb je dan Asple nium septentrioiiale en op kalk de Zwartstee l. Asplenium Trichomanes, die ook bij ons in ZuidLimburg groeit. Ik heb in mijn herbarium van Alpenplanten zoo'n Zwartstee!, die ik heelemaal uit zijn rotsspleet los heb kunnen wurmen en daar is prachtig aan te zien, hoe talrijk en lang zijn wortels zijn en hoeveel vochtigheid zoo'n plant weet te bemachtigen. Inderdaad, en Bergmans vestigt er in zijn boek behoorlijk de aandacht op, hebben al die rotsplanten behoefte aan vochtigheid, zoodat je bij het aanleggen van een rotstuin, om het nu maar eens sterk uit te drukken, eerder te want telkensTsta je dan stil bij de mooie plantjes: de Linaria, Ranunculus, Campanula, Saponaria, Silene, Parnassia, Saxifraga, Parnassia, Androsace en wat niet al. Dat is geen kale rots meer, maar rotsblokken en keien en gruis en zeer fijn gruis, dat al teelaarde mag heeten. Het gruis is luchtig, de teelaarde is vochtig en zoo kunnen dan al die planten hier vroolijk tieren. Zoo'n moraine, of wat er veel op lijkt, een puinhelling, is eigenlijk een zeer mooi type van rotstuin en mag wel als goed voorbeeld gelden voor aanleggers van tuinen. Eigenlijk moesten alle tuiniers eens een paar weken in de hooge Alpen rondwandelen, om te zien hoe een rotsblok ligt als het natuurlijk ligt en dan zon tenminste n van de rotstuinen van de Tentoon stelling er anders uitzien clan mi. JA c. P. T n i.| s s i; (\V,irdt reiTiil^il). ,« Illll Illlllllllll Illl Illll II Illlll Ut IMIIIIIIIIIIIIIJ LAAT UW TUIN AANLEGGEN DOOR f 55 MOERHEIM"! DEDEMSVAART ) i 40 Hectaren met f VASTE PLANTEN, ROZEN, l I HEESTERS, CONIFEREN, [ | ENZ. l | Levering franco Catalogus gratii |

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl