Historisch Archief 1877-1940
No. '2497
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15
M. A. P. C. POEUIEKKE, Lyriek, J. B. Woltcrs,
Groningen?Den Haag, 1924.
L. VAN LANGE, De donkere aarde, Rotterdam.
W. L. en J. Brusse's Uitg. Mij. 1024.
H. W. J. M. Keuls, Om de stilte. Boosten en
Stols, Maastricht, 1024.
Poelhekke heeft in een bundel vereunigd een
deel van de stof, Waarmee hij als conferencier
reeds zoo velen heeft weten te boeien. Het boek
getuigt van groote belezenheid, van smaak en ge
voel, van warme geestdrift vooral voorde lyrische
bezieling. Hij streeft niet - en dit geenszins als
verwijt naar wetenschappelijke volledigheid.
Hij geeft niet na een welberedeneerde inleiding en in
deeling een historisch inzicht in de ontwikkeling van
heel de lyriek door alle tijden. Hij laat ons vooral
zien, hoe de moderne mensch van de laatste paar
eeuwen aangegrepen wordt door de groote proble
men van dood, gemeenschapsleven en geloof,
hoe natuur en liefde zijn gemoedsleven weer
spiegelden.
Over den oorsprong van het lyrisch lied bestaan
verschillende theorieën.Poelhekke beschouwt vooral
die, welke den oorsprong zoekt in de klacht, in
het bijzonder de doodenklacht, nader. Het blijft
natuurlijk altijd moeilijk de logische aansluiting
te laten voelen tusschen dat hypothetisch ver
leden en de Werkelijk bestaande eerste lyrische
poëzie. In de 13e eeuw zijn hier Hadewijch
en Maerlant als voortreffelijke lyrici. Wat was
daarvoor? Veldeke nog, naar dan i's ook de uiterste
grens van het Hollandsche verleden bereikt.
Daarachter ligt de duisternis.
Poelhekke behandelt de elegie, de natuur-, de
liefde-, de geloofslyriek en de sociale. De
liefdelyriek is het soberst bedeeld. Ik zou zeggen,
daartegenover staat hij wat schuchter en angst
vallig; hij durft als vroom, ingetogen burger het
onderwerp in zijn vollen omvang niet aan. In
de geloofsiyriek is hij veelzijdiger, dieper: De
geloofslyriek omvat dan ook de verst uit elkaar
liggende uitersten. Zij reikt tot in de hoogste
klaarten der unio mystica, maar tevens tot in de
kilste ijzigheden der Godverlatenheid. Van het
stelligste materialisme, tot het niet minder stellige
spiritualisme. Van de absolute negatie tot de
jubelendste extase der bevestiging. Daartusschen
liggen ontelbare schakeringen van onrust; onrust
der wanhoop, onrust van de twijfel, onrust van
de weemoed, van het zondebesef, van
onwaardigheidsgevoel, van verlatenheid, onrust Wegens
verdorring des getnoeds, onrust uit besef der
onmacht om God de eer te geven die hem toekomt."
Aan de sociale lyriek wijdt hij verreweg het
grootste deel van zijn arbeid en toch lijkt hij
ook hier eenzijdig; hij behandelt bijna uitsluitend
den strijd van het proletariaat voor recht en
verheffing, den strijd om eindelijk het ideaal van
eeuwen her, van vrijheid, gelijkheid en broeder
schap meer dan de schijn hiervan zal wel nooit
voor de menschheid zijn weggelegd ??in practijk
te brengen.
In het begin der negentiende eeuw, bij het
opkomend parlementarisme, vechten Bilderdijk
en Da Costa geestdriftig voor het herstel van den
monarch bij de gratie Gods. Werkelijk aangrijpende
en grootsche lyriek in deze lijn en al wat er ook
zeer in de verte aan verwant is, is ook mij in de
tijden na hen slechts sporadisch bekend. Toch
zal dit wel terug moeten komen. De moderne
dichter is nu eenmaal in het algemeen van nature
een onmaatschappelijk wezen, een die bandeloos
buiten de menigte staat.
Geerten Gossaert heeft het onlangs in de inter
view voor De Gulden Winckel zoo voortreffelijk,
zoo krachtig geuit. Ik ben hem daar zeer dank
baar voor. Het wijst misschien op een kentering
der tijden. De sociale lyricus heeft de groote sociale
beweging misschien hoofdzakelijk uit onmaat
schappelijkheid tegenover de heerschende bour
geoisie gevolgd en verheerlijkt. Naarmate de
tyrannie van de brute, stupide massa zich meer
vestigt, de individueele vrijheid steeds meer te
gronde gaat, zal hij ongetwijfeld de verdediger,
de vates worden van tegenovergestelde inzichten.
Het aardige, vlotte, zeer goed geschreven begin
van dit boek, waar we van Rooyen in den nacht
trein op weg naar Turijn volgen, waar we het
station Dijon, in den naderenden morgen zoo
uitstekend met een paar lijnen aangegeven, pas
seeren, heeft mij meegesleept in het boek van Van
Lange, dat me ten slofte toch Weinig bevrediging
bood. En nu moet ik er toch maar even van ge
tuigen.
'l Is een /onderling en raadselachtig l'nck, Kr
/ijn i'Hiiigc pagina's in die voortreffelijk geslaagd
zijn. technisch het werk van iemand, die hel
métier kent. Dat /ijii vooral die gedeelten waar de
schrijver het milieu, dat de historie draagt.
Venetiëen het Lido, teekent, al kan ik mij niet
bepaald vereenigen met een impressie als deze:
,,Er was een kleine kerk, oud, schraal, vergeten.
De vensters van een t rationa, beslagen van het
vuil, lokten niemand. Het niiterstandbeeld van
Colleoni -- leek neergedrukt tusschen al die
roode brik der huizen en op dat verwaarloosde
en begroeide plaveisel." Ik vind heel dat plein
met zijn schoone kerk en hospitaal, zijn typische
oude huizen een heerlijkheid, waar Colleoni het
uitstekend in doet.
Die van Rooyen reist zijn verloofde, Louise, na.
Louise was in Venetië, met haar oom Claudius.
Haar onverwacht vertrek had hem /.onderling ge
leken. Ken brief, ecnige dagen later ontvangen, had
verklaringen gegeven, die hem onvoldoende leken.
Hij had geen rust gehad voor hij in de/.en trein zat.
l.ouise had geen ouders meer en was hij haar
oom en tante Claudius in huis, die in Sandpoort
woonden. Robert Claudius was een bijna beroemd,
maar zeer excentriek man. Hij had zijn leven lang
nooit iets uitgevoerd. Zijn droomerige natuur, zijn
nieuwsgierig, van afwisseling houdend tempera
ment, en de faciliteiten van een groot fortuin
hadden hem in staat gesteld, zijn leven met zijn
litteraire en artistieke liefhebberijen door te bren
gen, zonder dat hij zich ooit geheel aan hen gegeven
had. In de historie van de Renaissance had hij
zichzelf meenen te vinden."
Hoe men bijna beroemd kan zijn, zonderooit iets
uit te voeren, is mij niet recht duidelijk; trouwens
uit niets blijkt, dat deze oom Claudius werkelijk
een man is van eenige beteekenis, die onze aandacht
verdient, ook niet als mensch zonder meer. Hij
is een man op leeftijd, die in zijn vrouw blijkbaar
de liefde niet vindt en die nog altijd hunkert
naar het hooge, geweldige, eeuwige, er nog altijd
in gelooft. Van zoo iemand zou in een roman wel
iets te maken zijn; maar zooals deze L. van Lange
hem teekent, kan hij mij niet boeien. Er is niet
de minste groote tragiek in dit ongedurig bestaan.
In ieder geval Louise ziet wat in hem, zoekt hem,
vervolgt hem zijns ondanks, tot zij hem beheerscht
en zich aan hem geeft. Maar de ontgoochel ing
volgt spoedig. Ookhaarpersoonlijkheidkan mij niet
boeien; zij blijft voor mij een waardeloos, onbe
langrijk schepsel; alles lijkt mij een onberedeneerd
afstooten en aantrekken, een egoïstisch geïntrigeer,
gecoquetteer, geposeer en gezeur, dat zich
van Louise's zijde ook nog eens richt op Greve,
den Hollandschen schilder, gastheer van Van
Rooyen.
Deze laatste vooral is voor mij een absolute
onmogelijkheid. Dat een jong Hollandsen koopman,
die naar Venetiëreist om het gedrag van zijn
verloofde te ontraadselen, daar maar maanden
lang bij een vriend blijft wonen en zich
ondertusschen door die verloofde en haar oom als een
kwajongen laat behandelen, terwijl zij onder zijn
neus haar dwaas en doorzichtig spel speelt,
lijkt mij psychologisch eenvoudig een absurditeit.
Ik geloof dat het boek heel wat aan zuiverheid
en gaafheid zou gewonnen hebben, als die officieele
vrijer eenvoudig maar weggelaten was.
Er is aangrijpende tragiek te vinden in het
zieleleven van een oud man, die de hooge liefde nog
niet gevonden heeft, er nog altijd in gelooft, er
nog altijd naar hunkert. Maar die heb ik hier
niet gevonden. Het lijkt me een troebel onzuiver
boek van iemand, die wel wat goeds zou kunnen
maken, die er in ieder geval wel technische
vaardigheid toe bezit.
Keuls, ook weer een dichter, wiens werk ik
nimmer opzettelijk met aandacht gelezen had en
die voor mij een aangename verrassing werd.
Daar is misschien wel eens een verre naklauk
van anderen in zijn werk, als van Gorter bijv.
En in den nacht de klokken slaan den tijd,
En even schijnt de lucht ontroerd van dit geluid,
En 't is, of even elke slag
Gelijk een zichtbaar teeken hangt
Boven de sluimerende stad.
Maar hij is toch een geheel andere persoonlijk
heid en dat aparte spreekt in volle puurheid uit
zijn werk. Het is echt en eenvoudig. Wat doet het
geklater, en gebazel van sommige nieuwlichters
daar schril en krankzinnig tegen.
Toen kwamen er jonge vrouwen,
Die waren met haar begaan,
Die hebben haar handen gevouwen
En haar oogen dicht gedaan.
Ze hebben in witte kleed'ren
Haar feestelijk getooid,
En daarover het leven, het teed'iv,
Van witte bloemen gestrooid.
TABA SIGAREN
ZIJN TOCH DE BESTE
En kaarsen deden zij branden,
Die gaven een gouden glans,
En zij legden in haar Handen^
Een kruis en een rozenkrans.
Het^kan wel niet simpeler en eenvoudiger,
't Is absoluut niet nieuwerwetsch of beleusd. Ja,
in zoo'n laatste couplet zou men zelfs verwant
schap met een Virginie Loveling bijv. kunnen
voelen. En toch pakt zoo'n ding me.
Wij allen zijn van ne stof gemaakt
En kind'ren van denzelfden moeden tijd,
En allen staan wij huiverend en naakt
Als beeld'laars voor de deur der eeuwigheid.
Er is een toon van gelaten vroomheid in, zonder
hinderlijk naar voren dringen van kerkelijkheid,
een vroomheid, geheiligd door de natuur, een gevoel
van eenzaamheid en teeren weemoed. Er is eigenlijk
alles in, waartegen in den laatsten tijd nog al
gevochten wordt. En toch, hier, zooals Keuls net
geeft, is en blijft het zuivere, echte schoonheid.
J. P R i N s i; N J.L./.N.
M. A. F. C. FOEI.IIEKKI;. kiütiiiu en Leven.
Van Munster's Uitgevers-Mij. Amsterdam.
Onder de woordvoerders der Katholieke lit
teratuur is M. A. F. C. Poelhekke een der de ken
uste. Zijn dictie is steeds beschaafd en sierlijk is
zijn volzin. Hem staat een uitgebreide lectuur ten
uienste; want niet alleen in onze litteratuur, maar
ook in de Haliaansche en in de Duitsche is Hij
muis. In dezen bundel heett hij eenige opstellen
verzameld over zeer uiteenloopende onderwerpen.
Het boek begint met het verhaal van een reis
naar Venetiëen Vicenza. Vooral hetgeen Hij over
deze laatste stad zegt is lezenswaaiu, want hier
vertelt hij dingen, uie niet aan iedereen bekeuu
zijn, zooals dat net geval is wanneer hij zijne
indrukken van Venetiëweergeeft. Men leze hetgeen
nij over Vicenza /.egt blaciz. 33: ,,Eene provincie
stad meenden wij te gaan zien, toen wij den vol
genden morgen uitbuigen. Ja, Vicen/a is niet
groot, telt veel minder inwoners dan Nijmegen;
maar welkeen verschil! Wat groeide bij 't voortgaan
onze verbazing ! Eerst die verwondering, toen we
opkeken tegen de gevels, die we gisteravond vuil,
geel of smoezerig-grijs zagen wcgdonkcren in de
ment, en die daar nu stonden paleis naast paleis,
marmer-blank of dettig grijs, gebroken dom
mooie Venetiaansch-gotliieke vensters of verdeeld
door elegante renaissance-zuileii en kolommen en
lijsten. Nu zagen wij de Btanca Cittadi Palladio",
e blanke stad van Palladio", waar honderden
paleizen hun heerlijkheid van vorm toonen, die K
aan den elegautsten architect \an Italiëuanken,
waar bij het gaan door de straten portiek op por
tiek een perspectief geeft van weelderige tuinen
achter de woningen der talrijke adellijke families
of van met slanke kolommen omgeven binnen
plaatsen."
Een der mooiste opstellen, die in dezen bundel
voorkomen, is dat over Theo Molkenboer, den
vroeg gestorven schilder, den grootscli willenden
kunstenaar. Theo ging het leven in als een
enthousiast Tnijm-zoon. e ganse Roomse kulttiur
wilde hij omvatten. Zowel op literair gebied, zowel
door aestheties getuigen, als door vormend kneden
van de gewillige klei, door schilderen en bouwen,
wenste Hij kerkelike kunst vooruit te brengen."
Het is een opstel om te herlezen; het getuigt van
warme sympathie en van omvattend begrip van
den man, die des auteurs vriend was.
De hoofdstukken aan de herdenking van den
Amsterdamschen hoogleeraar J. A. Alberdingk
Thijm gewijd geven blijk van groote bewondering
en waardeering en wij gaan hier ten volle mede
in de appreciatie van dezen grooten Nederland
se hen figuur, die een merkwaardig dichter en een
sterk proza-schrijver is geweest. Al mocht hij nooit
tot groote populariteit komen, zooals de bekende
doctor Schaepman, zijn nagelaten werk overtreft
dat van den doctor door meerdere diepte en scher
pere zegging. Want Thijm's superioriteit resideerde
in de kern zijner persoonlijkheid, terwijl die van
dr. Schaepman meer door den ainbitienseii wil
werd verworven.
Eigenaardig mag het opstel heeten, dat Pot
gieter, Perk, Henriette Roland Holst en Dame
bij elkaar brengt. De verwantschap van deze allen.
ik moet het bekennen, is mij niet recht duidelijk
en ik kan niet zeggen, dat zij hier aanschouwelijk
wordt gemaakt.
I;. E l' L \ h