De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 18 april pagina 4

18 april 1925 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2497 WILLEM IV EN ENGELAND 1) Het onderwerp, dat prof. Oeyl in een goed ge schreven monographie heeft behandeld, is niet nieuw, maar het is bijzonder belangwekkend en in menig opzicht ook aantrekkelijk.Men kan zelfs zeggen, dat dit boek een leemte in onze geschie denis vult, die wel niet zoo gaapte als voor jaren, maar die toch nog zeer goed zichtbaar was. Wan neer men oudere geschiedboeken raadpleegt, zoo b.v. die van Wijnne, dan wordt men altijd weer getroffen door het feit, dat de eerste helft der achttiende eeuw zoo goed als geheel ontbreekt; het is, alsof 's lands historie van 1713 tot 1747 stilstaat. Het is waar, dat onze ontwikkeling dan niet met suizende vaart vooruit schiet, maar er is toch wel degelijk groei in de dingen en vooral, er worden resultaten getrokken uit de vooraf gaande periode en ten slotte wordt ook de vol gende periode voorbereid. Het zijn van die tijden, die niet door krachtige impulsen of door een sterke actie de aandacht trekken, maar waarin wel veel rustige groei en geregelde ontwikkeling is. Men heeft op deze peri ode altijd met eenige behoorlijke en ook wel be grijpelijke minachting neergezien, men sprak smalend van den pruikentijd, alsof er in de haardracht van een bepaalden tijdkring een grond van geestelijke en ook zedelijke minderwaardigheid ware te vinden. En men vergeet daarbij, dat men reeds in de eeuw van Lodewijk XIV geweldige allongepruiken droeg. Maar wij willen niet over woorden gaan dis cussieeren en alleen maar de .vraag stellen, of zulke tijden van rustigen overgang niet wel zeer de aandacht van onze historici verdienen. En daarnaast zou men vooral in dezen tijd van gees telijke verwarring en maatschappelijke beroe ring de vraag willen stellen, of er niet iets zeer aantrekkelijks ook is in een periode, waarin het leven in geregelden arbeid, in behoorlijke welvaart, in vaste vormen en in gelijkmatigen gang verliep. In zulk een periode wordt de geregelde ontwik keling der dingen niet afgebroken door den onbesuisden aandrang tot onvoldoende voorbereide proefnemingen op staatkundig en maatschappelijk gebied. Maar omgekeerd wordt ook niet de hand geslagen aan nuttige hervormingen en tijdige verbetering van misstanden en zelfs misbruiken. Er is in staat en maatschappij geen groote schoon maak; maar zelfs het dagelijksche afstoffen wordt veelal vergeten, het gebroken huisraad wordt niet vervangen en zelfs, zoo defect als het is, rustig op zijn plaats gelaten. Zoo heeft deze periode zijn voor en zijn tegen. Maar de lezing van het boek van prof. Geyl geeft toch wel zeer den indruk, dat de pruikentijd beter is dan zijn reputatie. Er is stellig in dezen tijd weinig sprake van geestelijken strijd of van gewetensdrang. De mannen van het stevige kern hout der vorige eeuw waren verdwenen; sterke karakters zijn zeldzaam geworden. Maar van een algemeene verslapping is toch stellig geen sprake in een periode, die staatslieden als Slingelandt voortbracht. De nationale energie was minder gericht op het veroveren dan op het behouden van wat eenmaal met zware inspanning verkregen was. Dat was het geval op economisch gebied; de republiek was nog steeds een economisch cen trum van de geheele wereld en bleef dat ook nog lang. Het middelpunt van Nederland lag politiek nog steeds op het Haagsche Binnenhof, maar dat dat zoo bleef, was voor een niet gering gedeelte te danken aan dat andere centrum van Nederlands leven, de beurs van Amsterdam. Kort gezegd in de geheele achttiende eeuw lag het prestige en ook de kracht der republiek minder in haar poli tieke weerbaarheid dan in haar economische onmisbaarheid. \ Denkt men nu waarlijk, dat zulke toestanden kunnen|worden|geschraagd door een onbeteekenend, [verslapt en doorziekt geslacht? De vraag stellen is haar tevens beantwoorden. Prof. Oeyl geeft allerlei materiaal, dat kwesties als deze nader kan toelichten. Bekend is het beeld, dat door nie mand minder dan Frederik de Oroote is gevonden: het groote fregat, Engeland, dat een kleine sloep, Nederland, achter zich aan sleept. Het beeld is aardig gevonden, maar is het ook juist? In de uiteenzetting van prof.üeyl krijgt men een anderen, soms zelfs juist den omgekeerden indruk. Wat toch is het geval? Een van de groote feiten, waarom onze geschiedenis in die dagen draait, is het huwelijk van Willem IV en Anna van En geland in 1734. Het was voorden jongen stadhouder van vier gewesten maar niet van Holland een succes van beteekenis, dat hij met de Frincess royal of Great Britain and Ireland mocht huwen Daardoor verkreeg hij een positie in de vorstenwereld, die met die van Willem II en zelfs Willem III was te vergelijken. Het ligt voor de hand, dat hij de verwachting had, dat zijn huwelijk hem ook in de republiek zooveel meer gezag zou geven als noodig was om tot de waardigheden van het huis van Oranje te kunnen geraken. Die verwachting is geheel falikant uitgekomen. Want de Hollandsche regenten dachten er niet aan om terwille van hun bondgenoot, den koning van Engeland, zijn schoonzoon tot de waardigheden van zijn ge slacht te roepen. Integendeel zou men kunnen op merken, dat zij zich met te feller beslistheid tegen de accessie van Willem IV bleven verzetten, naar mate hij door zijn huwelijk in ainzien was geste gen. Tweeërlei kan men naar aanleiding daarvan op merken. Vooreerst toonden de Hollandsche re genten in de zaak van het stadhouderschap van hun gewest en van de generaliteitsambten van den prins een koele beslistheid en resolute vaardig heid, die waarlijk aan de dagen van De Witt her innert. Van een slappe gemoedelijkheid, als men vrij algemeen aan de gepruikte heeren toeschrijft, valt niets te bespeuren. Er is in de fijne hardnek kigheid en stille stugheid, waarmede zij de be noeming van den prins tot generaal weten te ver hinderen, iets afdoends, waartegen Willem IV in de verste verte niet is opgewassen. En met de zelfde rustige beslistheid braveeren zij den koning van Engeland. Nog vóór het huwelijk laten de Staten den koning weten, dat zij zijn dochter met welwillende vriendelijkheid in de republiek zullen ontvangen, maar dat er geen sprake kan zijn, dat de aanwezigheid van de prinses op het grondgebied van den staat hun politiek ten opzichte van het huis van Oranje zal veranderen. Daarbij is het jaren lang gebleven. En het merkwaardigste is, dat de koning zich dat laat zeggen en zich ook laat gezeggen. Hij maakt waarlijk tegenover de Staten min of meer verontschuldigingen over het huwelijk van zijn dochter en geeft te kennen, dat deze echt een zuiver particuliere zaak is, waarover de Staten zich niet bezorgd behoeven te maken. En in de volgende jaren heeft de koning ook geen enkele poging gedaan om de belangen van zijn dochter en zijn schoonzoon voor te staan, hoezeer vooral de eerste telkens daarop aandrong. Ja zelfs heeft juist dat laatste de verhouding van vader en doch ter verkoeld en daardoor ook de belangen van den prins ernstig geschaad. Hoe is dat alles te verklaren? Eenvoudig hier door, dat ten slotte Engeland Nederland nog meer als bondgenoot noodig had dan omgekeerd Ne derland Engeland. Dat wist men in den Haag zeer goed en men handelde ernaar. De nieuwe Hannoveraansche dynastie zat nog alles behalve vast op den Engelschen troon, nog niet zoo vast om de protestantsche republiek te kunnen missen. Ook was het huwelijk van de princess royal mis schien nog meer uit dat oogpunt van waarde voor den koning dan voor den prins. Maar vooral kon den de Engelsche koning en de Engelsche regeering den politieken en moreelen steun der republiek niet missen. Vooral tegenover het parlement wilde men zich steeds beroepen op het bondgenootschap met Nederland, dat algemeen in de politieke krin gen in Engeland werd beschouwd als een histori sche en feitelijke noodzakelijkheid. Achterna bezien doet dat eenigszins zonderling aan. Toch is het zeer goed te verklaren. In de eerste helft der achttiende eeuw vertegenwoor digde de republiek nog een respectabele macht in Europa, zoowel materieel als moreel. Materi eel vooreerst natuurlijk door haar zeer groote economische macht. Al was haar industrie ver vallen en haar goederenhandel niet gegroeid, de geldmacht der republiek was nog steeds een van de gewichtigste en ook invloedrijkste fac toren in de toenmalige wereld. Oeen internationale leening kon worden gesloten buiten de Amsterdamsche beurs om; wie die beurs gesloten vond, was niet in staat met succes buitenlandschc poli tiek te voeren. Geheel Europa had niet in gelijke mate, maar toch ten slotte ieder op zijn wijze be lang bij de beurs van Amsterdam. En naast die materieele kracht en daaraan evenredig stond de moreele kracht aan traditie en historie ontleend. Nog steeds had de republiek de reputatie van een sterken staat, gebouwd op burgervrijheid en soci ale kracht. e herinnering aan den geweldigen strijd tegen de Fransche overmacht bleef nog lang in de gemoe deren en gaf ook nog een sterken indruk van de militaire beteekenis der republiek. Zoo kon de openbare meening in Engeland ertoe komen in de republiek een onmisbaren bondgenoot te zien en dat te meer, daar zij de territoriale verbinding vormde tussclien Engeland en Hannover, die sedert 1714 nauw aan elkander waren verbonden. Prof. Geyl heeft deze verhoudingen duidelijk liteengezet en daardoor niet alleen een leemte in onze historiographie aangevuld, maar ook ver klaard, hoe het kwam, dat Willem IV politiek gesproken zoo weinig aan zijn huwelijk heeft ge had; het heeft hem geen stap dichter gebracht bij den stadhouderlijke!! stoel van Holland. Maar wel is het duidelijk, dat in ander opzicht deze ver bintenis een zeer goede en ook gelukkige is ge weest. Toen /.ij huwden, kenden Willem en Anna elkander nauwelijks. Maar Anna heeft zijn gene genheid weten te wekken doorj/.ich geheel en vulE. J. VAN SCHAICK MAKELAAR Korte Jansstraat 25"" - Utrecht WONINGBUREAU ASSURANTIES TELEFOON 125 ledig aan zijn persoon en aan zijn zaak te geven. Daardoor ontstond een samenwerking en een intimiteit, die voor beiden een groot geluk is ge weest. Daarop is bij ons nog te weinig de aandacht gevestigd, hoewel reeds vroeger was gebleken, dat de prinses in 1748 in de bekende periode van commotie in de politiek een grooten invloed had op haar gemaal. Die omstandigheid moet men ook in het oog houden ter verklaring van het bestuur der gouvernante na den dood van Willem IV. Zoo was de positie van Willem IV voordat de revolutie van 1747 uitbrak. Zij bracht hem tot de waardigheden van zijn geslacht zonder dat hij er eenige moeite voor deed. De indruk was treffend, ook in Engeland. Men verwachtte een herhaling van 1672, een wakkere verdediging van het land onder de bezielende leiding van Oranje. Het merk waardigste was, dat Willem IV zelf die illusie deelde en er zich met welbehagen aan overgaf. Maar al spoedig bleek het, hoe goed de oude re genten de kracht of liever de zwakte der republiek hadden geschat. Na een korte vlaag van energie bleek de staat tot geen ernstige militaire prestatie meer in staat. Willem IV zelf moest het erkennen en Bentinck moest de droevige boodschap over brengen naar Engeland. De Engelsche regeering hield zich dat voor ge zegd en sloot snel, eigenlijk buiten de republiek om, in 1748 den vrede van Aken. In het vervolg verkoos Engeland de neutraliteit van Nederland boven haar daadwerkelijke medewerking; in den zevenjarigen oorlog mocht de republiek neutraal blijven. Dat slot van deze periode, met name de vrede van Aken, is door prof. Gey! wel wat be knopt, men zou zeggen, al te haastig behandeld. Zijn breede uiteenzetting loopt uit op een kort verslag. Daardoor mist dit boek, dat anders goed gecomponeerd en knap geschreven is, een daaraan evenredig slot. Daarnaast zou het geen schade hebben gedaan, zoo de geschiedenis nog even was voortgezet tot den dood van Willem IV, dan valt in deze materie de hoofdpersoon weg en kan dus het laatste bedrijf eindigen. Het einde van dit boek bevredigt ons niet vol komen. Dat is jammer, omdat de laatste indruk dikwijls beslissend is. Dat moge voor het boek van dr. Geyl niet gelden. Want als geheel en in groote lijnen blijft zijn werk een voortreffelijke bijdrage tot onze kennis der achttiende eeuw. Wij herhalen: dit boek vult een lang gevoelde leemte in onze historiegraphie op gelukkige wijze aan. H. B R u o AI A N s 1) P.GEYL, Willem l V m Kngdandlot 1748 (vrede van Aken). Met twaalf afbeeldingen, 's Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1924. t|IT HET LEVEN ONZER VOOKOUDERS DRIE KONINGEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl