De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 25 april pagina 1

25 april 1925 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

No. 2498 ZATERDAG 25 APRIL 1925 >? ^^| ?a^Qj ^^ ^ ^ ? / FF- F- F-^ ^ekhJod \i>or Onder Hoofdredactie van O. W. KERNKAMP Redacteuren: H. Brugmans, Top Naeff en G. Nolst Trenité. Secretaris der Redactie: C. F. van Dam UITGEVERS. VAN HOLKEMA & WARENDORF PrJJi per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. 25 cent Advertentiën f 0.75 p. Regel _ Dispositiekosten 20 Cent REDACTIE EN ADMINISTRATIE, KEIZERSGRACHT 333 AMSTERDAM BEPERKING VAN HET AANTAL STUDENTEN Op Ivet poortje van het Burgerweeshuis, aan den ingang van de Kalverstraatzijde, onder het gekleurde hout-relief, staat het vers ju van Vondel, met de aanvangsregels: Wij groeien vast, in tal en last, Ons tweede vaders klaeghen." Het zou tegenwoordig beter geplaatst zijn hoven de deur van een der academische laboratoria of klinieken. Sinds geruimen tijd reeds is het aantal verpleegden in de wees huizen overal aanmerkelijk geslonken; minder dan door de zorg, hoe zij allen weesjes een goed onderdak bereiden, zullen de regen ten van deze inrichtingen gekweld worden door de vraag, of zij de inrichtingen nl. nog wel reden van bestaan hebben. Maar de studenten groeien nog voortdurend in lal. In het studiejaar 1903?1904 waren er aan de drie rijksuniver siteiten en de gemeentelijke universiteit van Amsterdam tezamen 3135 studenten. 'Twintig jaar later, in den cursus 1923 1924, bedroeg dit ge kil 6298: het was dus verdubbeld. Ook het aantal studenten aan de Technische Hoogesehool werd in ongeveer dezelfde periode tweemaal zoo groot. Dit groeien in tal", maar niet minder de voortdurende speciali seering van de wetenschap, veroorzaakte den last" van: nieuwe laboratoria en klinieken, meer hoogleeraren en bedienend perso neel. ZoolangjBruin het wagentje kon trekken, ging alles goed; zijn last werd zelfs verzwaard met menig vrachtje, dat men hem had kunnen besparen. Maar nu er overal bezuinigd moet worden, nu ook bij het hooger onderwijs zelfs in het strikt noodige niet altijd wordt voorzien, loopt het mis. Het komt voor, dat studenten niet worden toegelaten tot voor hun studie onontbeerlijke practische oefeningen, omdat er geen plaats is". Zij hebben aan den Staat der Nederlanden hun / 300 collegegeld aigedragen ? 100 meer jaarlijks dan vroeger maar ondanks de verhooging van den toegangsprijs blijft diezelfde Staat in ge breke hun een behoorlijke plaats, in casu: een behoorlijke gelegen heid tot studie te verschaffen. Hier treurt het weeskint met gedult, Dat arm is zonder zijne schuit, En in zijn armoe moet vergaen, Indien ghij 't weigert bij te staen." Zoo kunnen de studenten, alweer met Vondel, klagen; het is niet hun schuld, dat zij studeeren in een tijd, waarin de Staat hen van armoe laat vergaan; hun tweede vaders", de Curatoren, willen hun gaarne te hulp komen; maar wat baat het, of zij bij den Minister van Onderwijs om uitkomst aankloppen? Hij is zelf op rantsoen gesteld; hij zit met de handen in het haar; ten einde raads, vaardigt hij zooals onlangs de couranten berichtten een circu laire uit, waarin hij aan Curatoren en Senaat der rijksuniversiteiten hun advies vraagt over maatregelen tot beperking van de ge legenheid tot opleiding" en hen uitnoodigt, hunne gedachten er eens over te laten gaan, of het wel juist is, den toevloed van stu deerenden, buiten verhouding tot de vraag naar gestudeerden in de maatschappij, zonder beperking te laten doorgaan. Braakensiek weet er wel raad op: een nieuwe Bethlehenische kindermoord ! Maar behalve dat Minister de Visser er de man niet naar is om een stadt- en lantgeschrey" te wekken door 't moorden van onnoosle zielen" ik betwijfel, of Curatoren en Senaten zouden durven adviseeren tot zulk een drastischen, of zelfs tot den minder afdoenden, maar voor het menschelijk gemoed althans iets aanneemlijker maatregel van het op een rij zetten van alle studenten en het doodschieten van den tienden man of de tiende juffer. Wat ze dan echter wél in overweging zullen geven, kan ik zelfs niet gissen. Opzettelijke verzwaring van de examens, hetzij aan de universi teit, hetzij bij het verlaten van H. B. S. of gymnasium? Ik denk niet, dat iemand zich tot dien opzet" zal willen leenen. Een soort van vergelijkend examen, afgenomen van hen, die hunne academische studie beginnen? en dan alleen van hen, die geneeskunde of wis- en natuurkunde willen studeeren, want dil zijn ten slofte de faculteiten, waardoor Holland in last is geraakt maar is er iemand, die gelooft, dat door zulk een examen het koren der tot studie geschikter! kan worden gescheiden van het kaf der ongeschikten? hoeveel jongelui zijn er niet, die op H. B. S. of gymnasium maar tot de matige leerlingen behoorden, en aan de academie hunne studie goed volbrachten, omdat zij zich bezig konden houden met het vak van hun voorkeur, of omdat zij de noodzakelijkheid van te werken hadden leeren inzien? Verhooging alweer van college- en examengelden? Maar dan ook een radicale verhooging; dan ronduit verkondigd, dat het stu deeren een privilegie van de vermogenden moet blijven; mei het bestrijden van die theorie kan ik wel wachten, totdat zij een ver dediger vinüt. Of er dan niet te veel studenten zijn? Vermoedelijk wel; het aanbod van gestudeerden overtreft, hij verschillende beroepen, de vraag, die in de maatschappij daarnaar bestaat. Kr is echter in de laatste jaren, door hoogleeraren in de biologie, in de chemie, in de rechten genoeg gewaarschuwd, dal de vooruitzichten niet schitterend zijn. En die waarschuwingen zullen op den duur hare uitwerking niet missen. Wanneer het algemeen bekend wordt, dat in een bepaald vak de kansen op het spoedig verwerven van een behoorlijk betaalde positie gering zijn, neemt de toevloed van zelf af. Zooals de on gunstige vooruitzichten voor de ingenieurs wel niet vreemd zullen zijn aan het verminderen, in de laatste jaren, van het aantal stu denten, dat zich voor het eerst aan de Technische Hoogeschool liet inschrijven. De maatschappij regelt zulke dingen zelf wel. Over eenige jaren zal misschien, bij verbeterde conjunctuur, voor die beroepen, waai het aanbod thans de vraag overtreft, het om gekeerde weer het geval zijn. Het aantal studenten is in de laatste twintig jaren sterker toe genomen dan alleen uit den bevolkingsaanwas zou zijn te verkla ren. Wanneer men een onderzoek zou kunnen instellen naar de maatschappelijke herkomst der studenten -- zooals Colenbrander dat, in de PalUis Lcidcnsis, heeft gedaan naar de locale herkomst der Leidsche studenten - zou het blijken, dat onze studenten voor een deel gerecruteerd worden uit groepen der bevolking, die vroeger geen toegang konden krijgen tot de academie; de daarvoor vereischfe kennis is tegenwoordig in breeder lagen verspreid. Men moet zich daarover verheugen, in plaats van het te betreuren, in plaats van te mecnen, dat deze jongelui een soort van ongeoor loofde concurrentie aandoen aan de beter gesitueerden. Indien de toeloop uit deze kringen grnotcr blijkt dan noodig is, zal hij ge leidelijk wel weer afnemen. Een tweede reden voor de overbevolking der universiteiten is de vermeerdering van het aantal vrouwelijke studenten. In 1903 1904 bedroeg dit (aan de vier universiteiten) 331 op een totaal van 3135 studenten, dus bijna 11 pCt.; in 1923?1924 waren er 1327 vrouwelijke studenten op een totaal van 6298, dus ruim 21 pCt. Onder deze meisjes zijn er velen, die. na al of niet volbrachte studie, trouwen. Bij een aantal hunner komt de studie ongetwijfeld ook ten goede aan de opvoeding van hunne kinderen; maar wie slechts enkele jaren aan de universiteit heeft doorgebracht", zal daardoor in algemeene ontwikkeling wel niet zooveel hebben ge wonnen, dat dit maatschappelijk voordeel geheel opweegt tegen de vermeerdering van kosten, die hun verblijf aan de academie voor den Staat ten gevolge heeft. Weet iemand echter een middel om deze laatste categorie van vrouwelijke studenten te weren? EJII vergelijkend examen ten opzichte van de huwelijkskansen van aankomende meisjes-studenten heeft ook zijne bezwaren. Ik ben bang, dat Minister de Visser niet veel wijzer zal worden door de adviezen van Curatoren en Senaten. Maar misschien ver wacht hij dit ook niet en zal het hem straks een voldoening zijn, tot zijn collega Colijn te kunnen zeggen: niemand weet er raad op, om het aantal studenten te beperken behalve Braakensiek: maar zijn middel is mij te radicaal. K K K N K A M )'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl