Historisch Archief 1877-1940
No. 2498
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
OVER SMAAK EN WANSMAAK
Wie eens door winkelstraten wandelt met de
bedoeling de uitgestalde artikelen objectief te
bekijken en te beoordeelen naar hun algemeene
waarde van practisch nut of schoonheid, staat
versteld over al de leelijke dingen, die hij plotse
ling opmerkt.
Is een gebruiksartikel leelijk, dan is dit zeker
te betreuren, want voor hetzelfde geld zou het
waarschijnlijk niet leelijk gemaakt kunnen worden,
indien maar.... ja, daar hapert 't juist. Niette
min heeft het, a! is het leelijk, zijn practische
waarde.
Maar wanneer een zoogenaamd sieraad leelijk
is, waarom is het dan in de wereld? Het heeft
geen reden en geen recht van bestaan.
Nu is het een feit dat over smaak niet valt
te twisten en dat zelfs de smaak van n persoon
zich telkens wijzigt, zoodat menigeen nu en dan
een oogenblik doorleeft, waarin hij met verbazing
zich afvraagt: hoe is het mogelijk dat ik dit of
dat ooit mooi heb kunnen vinden?
Het is niet zoo eenvoudig de oorzaken van deze
smaakveranderingen aan te wijzen, het zijn er
vele, waaronder de groei der persoonlijkheid en
de bewustwording in het algemeen voorop staan,
maar een groote factor is zeker ook: veel-zien.
Dit wordt ons telkens bewezen door de mode,
die begint met ons te doen wennen aan een
verschijnsel, dat wij eerst onaantrekkelijk vonden;
langzamerhand gaan we het met een zeker ge
noegen zien en wij eindigen vaak met het te waar
deeren, het mooi te vinden. Dat doet het vele
zien en het vertrouwd raken met het beeld. Zou
deze verandering van gevoelens, dit onbewust zich
aanpassen van onzen smaak aan wat zich nu
eenmaal herhaaldelijk aan onze oogen voordoet,
niet een uiting kunnen zijn van de, in ieder mensch
levende behoefte aan schoonheid, welke hem,
naar den trant van: quand on n'a pas ce qu'on
aime, il faut aimer ce qu'on a, een heimelijk
compromis doet sluiten met het vele, dat zich
aan hem opdringt, omdat een mensch nu eenmaal
tot eiken prijs iets wil en moet bewonderen?
Mooi-vinden, iets bewonderen, wat het ook zij,
is een levensdrang en ieder zoekt op eigen wijze
zijn schoonheidsbesef-van-het-oogenblik te be
vredigen. Dat voor geen twee menschen op aarde
schoonheid geheel dezelfde is of zijn kan en dat
schoonheid zich nooit binnen voor altijd bepaalde
grenzen laat vastleggen, daar zit de groote, onop
losbare moeilijkheid en dit maakt alle redeneeren
over schoonheid steeds tot iets betrekkelijks.
Wanneer het echter waar is, dat veel-zien een
grooten invloed heeft op de vorming van onzen
smaak, is het ook waar, dat wij ons schoonheids
gevoel stelselmatig kunnen ontwikkelen door het
bezoeken van tentoonstellingen op ieder gebied
van kunst. Maar men" beseft over het algemeen
niet het nut van een dergelijk oefenen van den
schoonheidszin en bij vele anderen ontbreken
tijd en gelegenheid daarvoor.
Bijgevolg is de overgroote meerderheid der
menschen, wat hun smaakontwikkeling betreft,
overgeleverd aan toevallige omstandigheden en
bovenal aan wat de winkelétalages dag aan dag
te zien geven. Daarin ligt dus een zekere verant
woordelijkheid, vooral waar het de sieraden be
treft, de dingen die louter en alleen hun reden van
bestaan vinden in het bevredigen van iemands
schoonheidsgevoel, producten van een nijverheid,
die als vanzelfsprekend een kunstnijverheid be
hoorde te zijn, maar het helaas in velen deele niet is.
En al blijft het redeneeren over smaak en schoon
heid altijd vaag en betrekkelijk, er mag toch ver
langd worden dat er enkele normen worden
gesteld, waar ook het massa product, dat nooit
aan hooge eischen kan voldoen, omdat het in
massa en voor de massa gemaakt wordt, niet
onder blijft.
Zoo goed als er een schoonheidscommissie
bestaat, die toezicht houdt op gebouwen en
zelfs in particuliere bouwplannen sterk ingrijpt,
behoorde er in winkelartikelen een zekere controle
te bestaan, al ware het slechts de vage controle
der algemeene opinie.
De publieke opinie moest dan niet dulden
dat er artikelen werden geëtaleerd en te koop
aangeboden, die niet alleen niemands schoon
heidsgevoel kunnen bevredigen, maar de normaal
voelenden met weerzin vervullen en op grove
menschen slechts vergrovend werken.
Hier heb ik een bepaald artikel op het oog,
dat in hooge mate mijn afkeer en ergernis wekte,
daar het m.i. een uiting is van verval en wansmaak
beide.
Stel u voor een doodshoofd van natuurlijke
grootte en kleur, bedricgelijk nagebootst uit de
een of andere substantie en op den schedel ligt
het ineengerolde lichaam van een kleine, fel
groene slang, die nek en kop te voorschijn doet
schieten uit een der leege oogkassen. Door de
holte van het slaapbeen glipte het lichaam naar
binnen, om door de oogkas weer te verschijnen.
Ja, zoo gaat het, niet waar? Kan men zich een
meer grove, meer onkiesche voorstelling denken
van het lichamelijk verval? En dit afschuwelijke,
lugubere voorwerp is: een sieraad, een bibelot,
hoe moet ik het noemen, een ding dat te pronk
gezet moet worden om er met genoegen naar te
kijken. Wie een dierbare doode betreurt, kan zich bij
het zien van dit voorwerp gestoken voelen, als
gebeten door het giftig groene slangetje.
Degene, die dit voorwerp in den handel bracht,
heeft iets willen geven dat opviel door het bizarre
en dat ongewone heeft hij gezocht in het huive
ringwekkende, dat den griezellust der
grofbesnaarden prikkelt. Hij heeft ten bate van eigen beurs
gespeculeerd op de slechte eigenschappen van het
publiek. Goed beschouwd gebeurt dit helaas met
tallooze soorten van artikelen, ook op ander
terrein, maar dikwijls blijft dit, op het gebied dat
wij hier bespreken, vrij onschuldig Denken wij
bijv. aan de leelijke, malle biscuitpoppen, die we
overal moeten aanschouwen, die zittende figuur
tjes, die op het kleine lichaam een dwaas groot
hoofd dragen meteen wilden pruikebos van blonde
of zwarte kroesharen. Ze kunnen ons het hoofd
schudden of de schouders doen ophalen, maar ze
zullen ons niet een pijnlijken schok bezorgen of
ons van streek brengen.
Wanneer zullen fabrikant en koopman gaan
beseffen dat zij door den aard van het artikel
dat zij produceeren of verkoopen, verantwoording
op zich nemen tegenover de gemeenschap?
A. H. LOEF F?B o K M A
DE WERELD VAN HET KIND
FRITS
Frits, de negerpop, was, zelfs voor negerbreiner.l
allerminst mooi. Eins was hij een Barbados"
meisje geweest, gestoken in een rood en wit ge
streept katoenen jurkje en had lange, gitzwarte
krullen. Maar toen Rosalktje hem op een dag
tot jongen promoveerde, moesten die krullen er
af; op zijn steenen hoofd glom de kleverige gom.
Baba van weleer was een Frits geworden en kreeg
een Westersch matrozenpak aan.
Het deerde Rosalietje niet, dat Frits slap en
slapper werd in zijn elastiekjes. Ze kreeg hem er
des te liever om, en zij vergoot tranen, toen hij
eens zijn hoofd verloor. Daarna reeg ze het ge
liefde bruine hoofd weer aan den romp vast, met
een touwtje, dwars door Frits' hersenkas. I Iet
knoopje bovenop veifde ze met inkt zwart.
Rosalietjes liefde voor den gehavenden Frits
werd prccieus. De spotzieke vriendinnetjes-schaar
mocht er niets meer van af weten.
Rosalietje werd tien jaren, kreeg op zolder een
keurigen schommel en mocht kindervisite hebben ;
toen gebeurde het vreeselijke. De kinderen kwamen,
brachten allemaal iets voor Rosalietje mee, kregen
limonade plus een taartje, en mochten met den
nieuwen schommel op zolder spelen.
In de opgewondenheid van den dag, had
Rosalietje echter iets vergeten: Frits op te bergen,
nadat hij het eerst, vóór Rosalietje-zelf, even had
mogen profiteereti van den nieuwen schommel, in
alle stilte en zoldersche eenzaamheid.
Toen de kinderschaar boven kwam, lag Frits
nog, zielig, op het schommelplankje na te genieten.
O, brrr, wat 'n leelijke nikker!" riep er een.
Wat heeft hij 'n vies hoofd!"
Kijk 'm eens slap hangen, jongens!"
Wou je soms schommelen, nikkertje?
Wacht ...., we zullen 'm laten schommelen!"
Rosalietje's eerste opwelling was om naar voren
te schieten en haar lieven Frits te bevrijden uit
de grijphandjes van Mas je, Lien, Betsy en Catootje.
Maar ze deed het niet. Valsche schaamte wrong
een pijnlijk lachje naar haar gezichtje. Machteloos
zag ze toe, hoe Frits heen en weer geslingerd werd
op het plankje; met bonzend hartje wachtte ze
het noodlottige oogenblik, waarop hij vallen
mo est ....
Kom, Rosalie! Jij ook meedoen! Htipla."
Toen greep Rosalietje -- wanhoop? een
ijzeren zandschopje, waarmee ze 's zomers aan
zee wel kuilen groef en daarmee duwde ze, op
haar beurt, den schommel af. Frits kreeg het
ijzer in zijn gezicht.
Rosalietje hield zich groot ; ze lachte ... .
Later heeft ze, dozijnen malen, den zwijgenden,
bruinsteenen Frits om vergiffenis gevraagd. Maar
nooit heeft ze het gevoel gehad, alsof ze die
werkelijk van hem kreeg.
J li T D K BOE K-V A N S T K I F N
OVER BOEKEN EN TIJD
SCHRIFTEN
Anna Maria van Sclwrman en de studie der
vrouw, door Dr. A. M. H. DOUMA, J. H.
Paris, 1924.
In dit boekje wordt het bovengenoemde onder
werp zonder eenigen omhaal, kort en duidelijk
besproken. In het eerste hoofdstuk wordt gezegd,
waarin deze 17de eeuwsche vrouw (1607?1678)
uitmuntte. Reeds zeer vroeg gaf ze blijken van
een buitengewone scherpzinnigheid en van
ongemeene talenten, welke zich met verbazende snel
heid ontwikkelden en zich weldra zoo schitterend
vertoonden, dat men haar 't wonder van haar
eeuw" genoemd heeft. Haar schranderheid ging
gepaard met oprechte vroomheid en een zeer trouw
geheugen. Vlijtig en arbeidzaam van geest, wist
ze door een zuinig gebruik en een verstandige
verdeeling van den tijd veel te doen. Zij leerde
alles, wat naar haar meening haar verstand voedsel
zou kunnen geven. Verlangen naar kennis, vooral
naar die van oude en nieuwe talen vervulde haar
geheel. Altijd weer werd ze er toegedreven de
waarheid na te vorschen. Wegens de vroegtijdige
ontwikkeling van haar vroomheid, de verwonder
lijke, steeds toenemende vlugheid van geest en den
grooten omvang van haar kundigheden, mag ze
terecht eenig genoemd worden".
Dr.Dotima geeft na de inleiding,waarin de bronnen
en A. M. v. Sch.'s leven behandeld worden, achter
eenvolgens de hoofdstukken: l. De studie van A. M.
v. Sch. in het algemeen ; 2. haar talenkennis ; 3. be
oefening der overige wetenschappen; 4. denkbeel
den over de studie der vrouw; 5. A. M. v. Sch.
en andere geleerde vrouwen. Zooals gezegd, geeft
het boek ons zoo goed als alleen inlichtingen over
A. M. v. Sch.'s studie; kunst en godsdienst, zegt
de schrijfster, worden verder buiten beschouwing
gelaten, toch deelt zij ons wel enkele dingen er
over mede.
Het zij mij hier vergund op het gebied van
kunst en godsdienst iets omtrent A. M. van Sch.
te vertellen. Behalve fraaie papieren knipsels,
het schilderen van bloemen, vruchten enz., het
in palmhout snijden van beeltenissen, het
graveeren in glas met diamant en het maken van minia
turen, heeft zij ook eenige van haar vrienden als
(ï. Voetius, de Maets geschilderd en heeft zij eenige
prenten van haar zelf gemaakt (1633, 1640) en o.a.
van R. de Oraef. Kunst was voor haar echter geen
hoofdzaak. Wat betreft haar godsdienst, haar ge
voel voor haar familie het volgende: in 1637, na
den dood van haar moeder, nam zij de leiding der
huishouding op zich, zorgde voor twee hoog
bejaarde tantes, bezocht zieken, ondersteunde
armen enz. enz. Toen zij ruim 60 jaar was, werd
zij te Amsterdam een trouw volgeling van den
geloofsheld Jean De Labadie. Met haar geestver
wanten trok zij in 1670 naar Herford in
Westphalen en twee jaar later naar Altona in Holstein,
om ten slofte met eenige Labadisten naar
Wict1wert in Friesland te verhuizen, waar zij 14 Mei
1078 stierf. De woorden mijn liefde is gekruisigd"
had zij tot haar zinspreuk gekozen.
Amsterdam. J. M. B i- o K
Onze Betuwe
Nu gaan er de dagen weer komen
Van het juichend en jub'lend festijn,
Nu duurt het slechts enkele weken,
Dat de streek als een sprookje zal zijn,
Dan zullen de boomen weer dragen
Hun bloesems in maagd'lijke pracht;
Dan torsen ze fier weer hun trossen
Als een dierbare, lieflijke vracht.
Dan zal er de lachende zonne
Beschijnen een smetteloos land,
Dan waren zoet rond in de luchten
De geuren aan lederen kant.
Dan zal er een lentelied klinken
In ons innigste wezen heel diep;
En ontwaakt in die stralende schoonheid
Het heil'ge in ons, dat daar sliep.
A. K i. r; i N v.
L i£ v
Wie YOGHURT van
OUD BUSSEM
eet, wordt oud, mdar blijft jong,
Kerkstraat 187. Tel. 49344.