De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 25 april pagina 6

25 april 1925 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2498 ZIJT GE over de behandeling Uwer wasch tevreden, blijf dan waar ge zijt; bent ge NIET tevreden, probeert 't dan eens bij de 100-jarige StoomWasscherij DE PELIKAAN te GOUDA". het voldoet U beslist zeker! Vraagt eens om onze prijs courant No. 106. NAAR MAAT Fr. SINEMUS 20 Leidschestraat 22 - Amsterdam Vraagt Uw leverancier uitsluitend iDelftsche Slaolie MK Delftsch Plantenvet EXTRA /1.20 perheele. /0.75per halve Iflesch (verpakking inbegrepen). DELFIA ?0.58 per tablet van Vs K-O. netto. LET OP HET GEDEPONEERD HANDELSMERK VANJCHAICKs MEUBELTRANSPORT MI BERGPLAATSEN v. INBOEDELS BINNEN-EN BUITENLANDSCHE \ TRANSPORTEN \ OVERBRENGEN ; v. MEUBILAIR OOK PER AUTO TAPISSIEBE BOOTM5TPAAT UTRECHT TEL 163 Kent U reeds het Controlesysteem met EOORSCH&flJF ASSABLO Onze Vertegenwoordiger geeft U gaarne alle gcwenschtc inlichtingen zonder eenige verplichting Kanfoor en Fabriek fe ALMELO «enjo» DENKT AAM JAVAANSCHE SAGEN Sprookjes te kunnen vertellen is niet ieder noorderling gegeven; zijn taal is een taal van nuchterheid en de sprookjesstijl is teer als vlinderwieken. Toch wist Louis Couperus evengoed als Flaubert de oude mythen door het tooverlicht der dichterfantaisie bestraald op te roepen voor onze verbaasde oogen en toen Andersen, de groote Deen, heel oude Skandinavische sproken den kinderen verhalen ging, luisterden alle volken der .aarde. Timmermans kan het ook; heel gewoon als iemand, die een liedje neuriet, stil voor zich heen, doet hij de middeneeuwsche overlevering aanscnemeren, vreemd en onwezenlijk in een tijd van koel vernuft en wreede skepsis. Mevrouw Jos. Meyboom-Italiaander heeft het aangedurfd ons de oude Javaansche sagen na te vertellen, zooals zij die uit den mond des volks zelf heeft gehoord 1). Wat in den koelen helderen maannacht de dalang (explicateur) aan de toeschouwers van het wajangtooneel mededeelt, wat de oude kakè's (grootvaders) en nènèks (grootmoeders), onder het genot van een strootje of sirihpruim de luistergrage kampongjeugd toefluisteren, wordt ons hier in boekvorm voorgelegd. Heel veel vernemen wij van die wonderlijke Javaansche geschiedenissen. Wij hooren van Pasopati en hoe de kris ontstond: Pasopati doet Djamodjojo een wonderlijke voor spelling: hem zal een zoon geboren worden met een machtig wapen: de kleine Sepoetra komt ter wereld en om zijn spartelend zuigelingenlijfje bengelt een klein gouden zwaardje, de eerste kris op Java! Wij vernemen van prinses Kembang Melati (melatibloem), die met Radja Banjir (den regenvorst) gaat trouwen, nadat Nasiman, de booze medeminaar (de droogte) al het zijne gedaan heeft om de echtverbintenis te verhinderen; van de metamorfose van Tjongklong-wè-wè, het kleine vogeltje, dat met zijn gekwetter ongeluk voor spelt in de dessa's en dat eens een booze zoon is geweest, een vadermoordenaar, nu tot straf veroordeeld een gevederde ongeluksbode te zijn; van den waringin, den zegenrijken wonderboom, welke vroeger een mensch is geweest. Ja, wat wij al niet hooren van dwergen en reuzen in berggevaarten versteend, van betooverde of bezielde boomen en rivieren, van sprekende vogels, visschen, olifanten en kapellen. Voor wie van Java houdt is het zeker een aan winst een boek te bezitten, waarin hij zoo menig verhaal, dat hij wel eens heeft hooren verluiden, zelf kan nalezen. Doordat wij, Europeanen, de Javaansche taal vaak slechts zeer gebrekkig verstaan, ontgaat ons in gesprekken met het volk juist soms het meest essentieele; en veel vragen durven wij niet uit vrees, dat de eenvoudige orangtani ons erg dom zal vinden, als wij niet blijken te weten van zijn machtige zegen- of vloekbrengende geesten. Voorzien van een naamregister vinden wij hier de belangrijkste volksverhalen netjes bij elkaar. Reeds in de voorrede zegt de schrijfster, dat zij alles heel eenvoudig vertellen zal en zoo doet zij. Echter, het wordt wel eens te eenvoudig; de een voud wordt eentonigheid; de matigheid, matheid; de kinderlijkheid, kinderachtigheid. Men kan de Javaansche sprookjes niet zóó verhalen als die van Moeder de Gans. Wij missen in schrijfsters woorden de ontroering over het wonderbaarlijke, liefelijke of angstwekkende, die juist in den trant der Javaansche keuvelaars zoo onbewust-naief en bekoorlijk is. Mevrouw Meyboom nu is objectief. Objectiviteit is loffelijk in de wetenschap, doch doodend in de kunst. De verteller als kunstenaar moet subjectief zij n; hij is charmeur en zij n charme" ontstroomt als magische kracht aan zijn subjec tieve bewogenheid. Wat den verhaaltrant van Mevrouw Meyboom echter hoofdzakelijk onder scheidt van dien der Javanen is, naar mijn gevoelen, dit: de Javaan vlecht in zijn vertelsel veel meer en veel levendiger dialoog in. Wij wilden zoo graag dien betooverden boom zelf hooren spreken; dien vuurberg zelf hooren brommen, dat toovervogeltje zelf hooren zingen. Want al deze sproken zijn immers niets dan natuurgeluiden en wij zullen ze niet verstaan als wij ons niet nedervleien aan den boezem der aarde en luisteren naar den klop van haar hart en de ruisching van haar bloed. Nu mogen wij de bekwame schrijfster niet al te hard vallen. De eigenaardige flauwe smaak, dien vele dezer verhalen op de tong achterlaten, is niet te wijten aan schrijfsters litteraire kookkunst, welke haar te spaarzaam het zoutvat deed hanteeren, doch hieraan, dat de toebereide spijs van nature het zout niet gemakkelijk in zich opneemt ....althans niet voor ons westersch verhemelte. Inderdaad (en grondige kenners der Javaansche letterkunde geven het ons toe) de Javaansche mythologie staat, wat haar artistieke en dramati sche waarde betreft, niet slechts bij de Griekschc, maar ook bij de Germaansche verre ten achter. In de meeste dezer geschiedenissen ontbreekt iedere dramatische ontwikkeling; wel zijn er sporen van karakterteekening, maar door het voortdurend ingrijpen der dèwa's en tapa's (goden en toovenaars) komt er niets te recht van den logischen voortgang der gebeurtenissen, welke bijv. Ilias en Odyssee voor ons zoo aantrekkelijk maken. Als ilmoe-ilmoe (tooverwetenschap) steeds weer in de plaats treedt van karakterkracht, koen overleg en echte dapperheid, dan is van een episch-dramatisch bewegende handeling geen sprake meer. Vandaar dat wij, westerlingen, een eenvoudig sprookje als Roodkapje eigenlijk veel mooier vinden, dan de toch zeer beroemde legende van Raden Pandji. Hierbij komt nog, dat in de Javaansche verhalen alle gevoel voor maat en verhouding ontbreekt. Gewone menschen jongleeren met vulcanen, apen knippen stukken van bergen af, tengere princessen veranderen in monstrueuse rotsgevaarten. Ondanks het diep respect, dat ik koester voor de Javaansche cultuur kan ik niet verhelen, dat het Javaansche goden verhaal mij soms een angstige, verwarde opiumdroom toeschijnt. Naar mijn vaste overtuiging zijn voor westersche kinderen, Javaansche sagen dan ook geheel uit den booze. Ook dit boek is geen kinderboek. Trouwens de schrijfster heeft ook voor volwassenen veel geretoucheerd. De schrille ero tiek, de obsceniteit, de bloeddorst, de tot in fysieke détails afdalende schildering der booze geesten zijn geheel geweerd. De griezelige wezens, die pontianaks genaamd worden en waar Louis Couperus als klein jongetje, naar hij meermalen bekend heeft, zoo vreeselijk bang voor was, heb ik in Mevrouw Meybooms boek nergens ontmoet. Misschien deed de schrijfster daaraan wel, misschien.... ook niet ! Het kan geen kwaad ons eens bewust te maken, dat vele dezer vertelsels (in ongeloulerden vorm) geen goddelijk of menschelijk,maar een demonisch karakter dragen. De platen van dit boek zijn niet te prijzen. Deze illustraties ontberen niet slechts Javaansche atmosfeer, maar de afgebeelde personen gelijken meer op Roodhuiden dan op Javanen. Hanoemat (de apenvorst) is geteekend als een gewone gorilla uit een dicrkundeboekjc, Ke'anuDjajmgsari (in het tafereel met den olifant) schijnt een waanzinnig geworden degenslikker, Kala is de wilde man uit Kleinduimpjc en Prinses Kembang Melati wandelt rond als de Koningin van Scheba in profond négligé. De kleederdrachten zijn pure fantaisie. Geen der afgebeelde Javanen heeft het hoofd gedekt (hetgeen in strijd is met de traditie) en zeer ernstige fout de vrouwen dragen alle het haar loshangend en den boezem ontbloot; dit druischt niet slechts in tegen de Javaansche adat, maar wordt ook door de Javaansche vrouwen als een groote onkieschheid beschouwt. De Dajaks (het boek bevat ook enkele Borneo'sche sagen) zijn juist zoo uitgedoscht als de pseudo Javanen. Hoe veel gepaster ware een verluchting geweest met slechts enkele reproducties van de voorname fraai-gestyleerde wajangfigurcn. Deze platen al thans zijn ongepaste caricaturen, vrucht van grove onkunde, democratische heiligschennis ten opzichte van oude aristocratische kunst. Mr. H. G. KOST i; R 1) Javaansche sagen, mythen en legenden, verzameld door Jos. Meyboom?Italiaander. Xutphen. W. J. Thieme en' Cie. 1924. YANNELLESVARINAS GOUDZEGEL 5O ets. per Pakje. l Een aangename Bezuiniging een HALF ONS vervangt vele GOEDE SIGAREN 11 i

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl