De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 25 april pagina 8

25 april 1925 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2498 N.V. PAERELS Maubllearing-Ml). AMSTERDAM QOMPLETE MEUBILEERING BETIMMERINGEN Rokln 128 - Tal. 44541 Spoors Mosterd REPARATIE VAN GEBROKEN KUNSTVOORWERPEN FREDERIKSPLEIN 15 AMSTERDAM v. TEOOSTEB&EEK LEVEPT MEUBELEN EN VER/ÏECINöEN Verschenen: PLATTEGROND van 's-QRAVENHAGE, SCHEVENINOEN en CMSTREKEN Nieuwe druk 1925 Geheel herzien en bijgewerkt door JOH. C. VAN DER HOEVEN PRIJS f O.95 Verkrijgbaar in lederen boek handel, aan de Kiosken en bij de Uitgevers A< BOLKEJIA & WARHDORP AMSTERDAM De Nieuwe en Verbeterde Rem- en Koppeling-Bekleeding HET BESTE VOOR HET MINSTE GELD Alle maten uit voorraad leverbaar. Vraagt prijzen. IA. HUSSER.Technisch Handelsbureau AMSTERDAM, Prins Hendrikkade 174 Telegram-adres MEDIATOR' TELEFOON Nr. 46337 MONA im BIJKOMSTIGHËDEN CLXVIII /^ Voor mevrouw v. H.?O. Zonder heelemaal wakker te worden hoor ik, hoe de boy den sleutel van de deur omdraait en het electrische licht in de achtergalerij opknipt; een f lauwe schijn valt door de geblokte ventilators boven onze deuren...., maar daar begint het andere geluid, van heel uit de verte over het stille asfalt. Eerst zou je nog kunnen denken, dat het Japansche meisjes waren, die op hun houten klosjes voorbij schuifelden; maar het wordt al duide lijker, en tenslotte hoor jje een gehinnik en het even rammelen van het tuig. Meneer, uw paard is gekomen," zegt het jon getje, bescheiden en onderdrukt vóór het sleu telgat en een oogenblik later vliegt met n duw het luik open, en roept een jonge stem liefkoozende woorden tegen het paard, dat trappelt en draait en dan gekalmeerd wordt door het oppassertje, een oud, mager, verschrompeld kereltje met een verfomfaaide napoleonsteek op en een stem als een piepend krekeitje. Een paar minuten is er niets anders dan het snel rijgen van de veters van de rijbroek en het kletteren van de sporen; dan klinkt de luide stap over de houten vloer, de eenige stap in het huis, die redet", en zoo dra hij langs het trapje dendert, sta ik achter het gordijntje, dat even flappert; ik kan net over de koperen roe heen zien: tusschen den kleinen, schuwen boy en het welbespraakte, piepende paardeknechtje is de forsche Europeaan met den sterken rug en de strakke beenen, wel heel erg het heerschende ras," dat bebeerscht en zacht moedig praat en zijn bevelen als raadgevingen uit, omdat het te kinderachtig zijn zou, zulke weerlooze kfeine kereltjes hard te vallen. Dan is hij met n zwaai op het paard, dat zich verzet en de achterhand omhoog slaat; hij vleit het met zachte tikjes en vriendelijke geluiden, en als het zich gewonnen geeft en ze verzoend samen weg rijden, is er niets van den zich beheerschenden heerscher" over; maar het is een blije jongen in een los hemd, die zijn hoofd rechtop draagt in den lichten ochtend, omdat hij van het leven houdt en de moeilijkheden licht vindt. De lucht is vol roze veegjes, maar het licht van den dag, die stralend zal worden, lijkt nog doorkarteld met duisternis. De dauw ligt zwaar op het gladgeschoren gras, en ik kijk naar het paardeknechtje, dat, de stramme knietjes gebogen, tegen het platcautje, waar we 's middags theedrinken, isj gaan zitten staren, tot zijn meester terugkomt.iDan rijdt ,,de melkboer" het erf op, een statige, bijbelsche figuur, in v/it kleed met witten tulband; de bussen kletteren tegen zijn fiets; en een oogenblik later tuft de ijswagen voorbij; een groot blok wordt snel op ons muurtje gelegd, dan loopt de man naar den overkant,' en zoo huis aan huis, zooals bij ons de krant wordt bezorgd. De kebon komt met een zware lap, waar hij het in wikkelt om het naar de ijskist te brengen; dan hervat hij weer ziin werk: zijn bezem snerpt door de droge goten, die hij tallooze malen per dag uitveegt, om de nuiskieten te weren. Ik nik me met moeite los van mijn vredige toekijken, £en houd mezelf voor, dat dit de eenige uren van den dag zijn, dat ik iets ondernemen kan. Snel klepper ik naar de mandikamer, waar het nog bijna donker is; de baboetjes kleurig gekleed en met goud behangen, komen juist gracieus over den weg aangedrenteld, als kostbare poppetjes onder hun parasillen; en als ik, nog behaaglijk nat, langs het overdekte gangetje terugwandel, dan zijn ze al druk bezig bij de lijntjes, waar ze hetwaschgoed van hun heele familie, ooms, tantes. neven en nichten tot in den dertienden graad, triom fantelijk tusschen het on/.e te drogen hangen. Ik bedenk dankbaar, dat luiheid des duivels oorkussen is en dat het een vreugde is, hen zoo nuttig bezig te zien. Dan loop ik binten, onder de even bewegende boomen, langs de huizen, waar de bedienden stil bedrijvig rondgaan, waar het geknars van de rolmachines klinkt, die de paden glad maken; waar al een enkele auto wacht, om den man naar zijn werk te brengen. Hoe later het wordt, hoe voller de weg wordt met baboes met kindertjes. in open wagens. Het is opvallend zooveel lieel Hcht-blonde kindertjes hier zijn, met fijne snuit jes en zachte vlaskopjes. De baboes loopen rustig, met droomerige oogen en geen kind huilt of is ongedurig; als er gehuild wordt, is het bijna altijd een beredderig Europeesch moedertje, "die overvol paedagogische principes en goede bedoe lingen, haar baby zelf rijdt en het geen oogen blik met haar gedachten met rust kan laten.... Meisjes fietsen naar school, in lichte jurken, met losse haren: kleine jongens, de tasschen als een ran sel op den rug, draven in n ren naar het ver trouwelijk} wijd J openstaande huis met de witte pilaren; daar zie ik onze kokkie, statig en koel in een snelle sado; een/ijtje Inlandsche vrouwen komt sirih kauwend voorbij; de reuk van klap perolie blijft nogjwel een minuut hangen; en dan is er weer een groepje/ijpaarden, dat afgestapt moet worden; de knechts roepen tegen elkaar en ma ken grapjes met de vrouwen. Ik loop, tot ik de bergen zie, hoog en "grijs blauw tegen den goudblauwen hemel; dan keer ik weer om, want de kunst is, net op tijd thuis te komen, als de stappen van het paard langs den anderen zijweg beginnen op te klinken. De oude paardenknecht is opgestaan: hij staat^met de lap in zijn hand, en speurt belangstellend "naar verschillende kanten; als hij mij ontdekt, begint hij geagiteerd te knikken, want in de andere laan. onder de seimah's, die de blaadjes, die ze 's nachts dichfgeklept houden, nu weer gul hebben opengeslagen, komt de toean" aan, zoetjes veerend op zijn paard, dat hij langzaam laat stappen, de teugels los op den hals, de handen op de heupen; want hij begrijpt, dat hij wat inhou den moet, wil de ontmoeting, nog altijd quasi toevallig, juist bij de bloeiende canna's kunnen gebeuren. Lachend staan we rond het paard; het oude knechtje straalt, omdat de beau rencontre" zoo goed is geslaagd; de boy met zijn brave gezichtje brengt brood; maar de vrouw heeft iets veel lekkerders: klontjes en een pisang. Het paard eet en kijkt tegelijk wat onderzoekend; hij heeft het jarenlang goed gehad met zijn meester alleen, en begrijpt niet. waarom die vreemde zulke airs tegen hem aanneemt. Als de baas hem streelt en hem zelf het bit uit den mond heeft genomen, knikt hij een paar maal met bevrediging. Dan wordt hij weggeleid; en opeens wordt het ernst met 't leven: snel kleeden, snel ontbijten; telefoon; boodschappen; kamerdag; warmte; be zoek; werk; auto's; warmte; warmte; warmte. Het beste van den Indischen dag is voorbij; maar het is dit klare, blije en zuivere begin, dat je telkens weer met veel, dat luid en banaal en onwennig is. verzoent. A N N l K SA l. Cl M O N S. MB dG rI. Munt Hollands boste W oonts alg**r

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl