De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 2 mei pagina 13

2 mei 1925 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2499 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 brandtzaal van het Rijksmuseum moeten ophan gen. .. .om er een herinnering aan over te houden op karakteristickejen waardige plaats. Voor den dooden kunstenaar zal het wellicht minder moei lijk zijn iets te doen, dat zijn nagedachtenis eert, dan het jubileum-avonden uitgezonderd vaak geweest moet zijn om den levenden den weg te effene , en velen zullenjzich geroepen voelen mede te werken om de heugenis aan de gestalten, die hij het leven inblies, in woord en beeld te bewaren. Nu spreken nog de namen voor zich. Voor de ouderen: Narciss, Lodewijk XI, Richard III, Harpagon. Voor de jongeren: Voerman Henschel, Pancras Duif, Oedipus, de Bode". Thans staat nog de korte forsche Napoleon-figuur voor het geestesoog pal. Doch daarna zal van den tooneelspeler, die louter speler" was, die alle cultureele waarden voor ons tooneel in zijn persoonlijk op treden" heeft gedragen een onnavolgbaar voorbeeld, geen leermeester niets overblijven dan wat in het verband dezer groo sche fi guren, als een schoone legende van mond tot mond gaat, en in dankbaar geschrift wordt vastgelegd. Behalve de populaire en anecdotische levensbijzonderheden, welke in ons land, waar het tooneelkunstenaars geldt, altijd het breedst worden uitgemeten (geboren op de kermis te Middelharnis 5 Sent. 1842, enz.) zijn er over Louis Bouwmeester en zijn kunst ook verscheiden belangrijke opstel len geschreven I) waaraan zich uit het geheugen nog veel laat toevoegen. Dit verheven natura lisme was sterk en indringend, Bouwmeester dic teerde als het ware de eenig juiste woorden waarmede zijn creatie kon worden weergegeven, en inspireerde den ontvankelijken toeschouwer boven diens eigen niveau. Litteratuur, die een leiddraad en een toetssteen voor den jongeren tooneelspeler kan zijn, een stem, en een gebaar, een herleefde ontroering ! On parlera de sa gloire...." TOP NAEFF Teekening door Annie Spier l' J. Vriesendorp, Woord en Beeld 1897. J. H van der Hoeven: Louis Bouwmeester; Coe Hissïnk, Bouwmeester's Shylockcreatie; Arnold v. Raalte Jzn. Louis Bouwmeester, .... veertigjarige toone lloopbaan. SCHILDERKUNST-KRONIEK ARTI EN SINT LUCAS, TE AMSTERDAM. Ik zou moedwillig een onjuistheid schrijven, wanneer ik nu schreef, dat deze twee tentoonstel lingen mij verrukt hebben. Ik was door beide eerder teleurgesteld, ook door wat de besten er heengezonden hadden. Ik miste daarin den diepsten klank van hun talent, en hun openbare oorspron kelijkheid. De meest regelmatigen waren nog de Amsterdamsche joffers, ofschoon een der belang rijkste evenmin op haar sterkst was vertegen woordigd, vooral niet op Arti. Ik zal dus kort kunnen zijn, en mij moeten bepalen tot enkele opmerkingen. Bobeldijk's portret van de Monchy was sonoor van kleur, en het lokte, daar het vlak bij die van Jan Veth hing, onwillekeurig tot ver gelijken. Veth zond een damesportret en dat van een geest igen man. Dat van den man was beter dan dat van de jonge vrouw, dat de voorgestelde gaf, niet mondain natuurlijk, hoewel voor Veth toch dien kant uit, en met een eenigszins burgerlijke, sentimenteele kuischheid. Het andere portret met het groote stuk achtergrond boven den kop deed aan de verdeeling (aan niets anders !) van een portret door Fabritius denken. Oarf's stilleven was goed a la Coba Ritsema; Karsen's dorp beter dan Veth's vrouweportret. Mauve's zeeën waren als steeds ijl en als steeds begrepen; een stilleven van Mej. van Regteren Altena was met Coba Ritsema's te noemen, .zoowel als Surie's Cham pignons. Lucas' tentoonstelling deed m'aan als mat. Zij had de concurrentie te verdragen van de schil derijen, die in de andere zalen van het museum hingen en dat was een te zware weerpartij. Lizzy Ansingh was op Lucas beter dan op Arti, waar 'k haar geest wel vond maar niet haar volledige kunde; Mej. van den Berg was als ginder hier weer een fatsoenlijke schilderes; Bonnet's teekening bij Kleykamp was overtuigender dan zijn schilderij hier; deMesquita's moeten iets meer 't acrent krijgen der innerlijke beweging, willen ze niet te zoet blijken; Van Germ de Jong ken ik beters; Harm Kamerlingh Onnes was interessant, maar niet zoo sterk als in twee vorige portretten, Harman Meurs is nog niet thuis in wat hij wil. Van Regteren Altena heeft een kiesche gevoeligheid voor kleur en saamstelling; Mej. Surie is hupscher daarin, van ter Weeme ken ik even klein maar inniger aanzicht van de dingen. Mevr. WestendorpOsieck handhaafde zich, Lohr bleek gevoelig in een klein etsje huizenboren." Ik hoop, dat betere tentoonstellingen op deze RESTAURATEUR VAN SCttlLUtKIJtN C. B. VAN BOHEMEN - DEN MAAG Louis BOUWMEESTER ALS JULUIS CAI SAR zullen volgen. Deze twee hebben iets van inzin kingen, maar daar-uit, uit zulke inzinking, kunt ge weer opstaan, en verder gaan mits ge de courage hebt van scherper te kiezen, en ge de besten kunt opwekken tot het zenden van het beste. BIJ KLEYKAMP IN DEN HAAG: ANNA ABRA HAMS EN IMA VAN EYSINGA. Ongetwijfeld heeft het talent van freule van Eysinga iets mannelijks, en is dat van Anna Abrahams zeer vrouwelijk. En het talent van Mejuffrouw Abrahams is vrouwelijk in dien zin, dat het een groote schakeering vertoont in de gamma's. Ik heb dat meer geschreven, maar het is iets, vrouwen zeer eigen. Het is een bewijs van gevoeligheid ten eerste, en misschien soms van wispelturigheid, oppervlakkigheid. Een man is in deze beperkter, maar meer totaal. Hij maakt alles van het gamma; hij haalt er alles uit wat er uit te halen is, terwijl een vrouw als een bloem het plukt en zonder die bloem gansch doorschouwd te hebben, snel zich keert tot een nieuwe bloem. Het eene is bekorend, het andere vol diepen zin. Het miskende talent van mejuffrouw Abrahams, te weinig geschat in alle gevalle, is vol bekoring en het was dat steeds voor mij. Zij schildert niet dat bekorende talent bloemen, vruchten, deze twee te saam; zij schildert stillevens. Het gaat bij haar ten eerste om de kleur. Deze is dikwijls fijn, zelden gewoon en zooals ik zeide, vele keeren gescha keerd. De vorm, het spreekt van zelf, noch de stof zijn hoofdzaak of gansch-en-al doorgrond het kleurensemble, daar gaat het om. De vorm heeft een zwier, zooals dingen, die in de herin nering blijven; de vorm is nooit scherp of kantig, maar als zonder nadruk getrokken tegen de ach tergrond, of gemodelleerd. Zóó vindt ge haar hier in de perziken tegen den lichten, blauwen fond; in het donkerder stilleven van het kannetje met de wijnappelen; in de vruchten in het bakje, met het blaadje ernaast en in het potje met de paarse bloemen enz. FREULE VAN EYSINGA vertoont in een aantal werken den invloed van den heer Bakels. De vraag is te stellen, of dit haar tot baat strekt of eerder schae deed. Als vele zaken heeft ook de/e zaak twee kanten. Van den heer Bakels nam zij misschien wat vastheid mee, het mannelijk ele ment, maar waar zij in zijn gamma werkt, doet zij zich zelf schae. Het is toch ontwijfelbaar ze ker, dat wat schildersqualiteiten aangaat, zij meer van den schilder in zich heeft, dan Bakels. Freule van Eysinga is kleurgevoeliger dan de heer Bakels; de kleur is haar natuurlijker, en heeft van zelve daardoor dieper leven. Wij kunnen op deze tentoonstelling dus onmiddellijk een schei dingslijn trekken, en dat wat aan den kant Ba kels ligt zonder onbillijkheid voorbij wandelen, en vergeten. De beste werken van freule van Eysinga zijn ook nog spontaner dan die van den lieer Bakels, en de portretten missen de burgerlijk heid, den heer Bakels in zulken dingen onophou delijk eigen. Tot die betere, en onafhankelijke werken reken ik: 't landschap met de zware wol ken; het liggende hondebeest; het kindje op den stoel; de kar (kleur!), de schets der broeikassen, de forsche os met den boer, den stal niet schapen terwijl de berg half eigen is, half beïnvloed.,.. II. DE BRUYCKER'S ETSEN; OPGANG, TE AM STERDAM. De etsen van de Bruycker zijn naar den aard te verdeden in: moraliseerende phantasiëen en in ironische notities over menschen. De moraliseerende phantaisiëen hebben nooit mijn bewondering gewekt; ik vond ze van de lagere orde der romantiek en hun overdrijving te sterk uiterlijk; ze zijn te sterk gechargeerd om blijvend te kunnen zijn, wat ze onderscheidt van die door Ensor en ook van Walter Vaes. Veel beter, veel eenvoudiger, veel directer zijn de ironische notities van figuren in de kerk etc., of de vier heeren tesaam gezeten. Hier is de realiteit niet buiten haar mogelijkheden ^eclwon^en; hier is de charge geen uiterlijk spel; hier is de ironie fel, maar niet overdreven met opzet. Hier is liet moraliseerende, dat de vorm week maakt, af wezig. Deze etsen zijn bij verre de sterkste, al zijn ze misschien voor den grooten hoop niet zoi boeiend; wat zij ons aandoen is blijvender dan liet leege gebaar der phantaisiecn. P i. A s s r n A i: R r.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl