Historisch Archief 1877-1940
No. 2499
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15
Napoleon de la Mar, in Dr. Stieglitz.
De kunst van Nap. de la Mar valt dit heeft
hij met de besten, Speenhoff en Pisuisse, gemeen
eenigszins buiten de dramatische rooilijn. Daar
om is het goed, dat hij bij niet al te lange
tusschenpoozen een jubileum aankondigt, om ook de
veelal met minder belangrijke verschijnselen
dan zijn unieke persoon bezig gehouden
tooneelkritiek te herinneren aan haar naasten plicht.
Vijf jaar geleden, bij zijn vijfendertigjarig
feest, mochten wij in dit Weekblad een uitvoerige
kroniek aan hem wijden, waarbij de voor de hand
liggende vergelijking met Max Pallenberg
eenigermate het plan aangaf waarop onze waardeering
dit Hollandsch talent, waaraan slechts de
Europeesche vermaardheid ontbreekt, stelt, en de
karakteristiek ervan ondersteunde. Bij zijn veer
tigjarige ambtsvervulling reikt onze verbeelding
wederom naar die rollen, waaraan Pallenberg's
meesterschap inhoud, glans en menschelijke
beteekenis heeft verleend boven de stoutste droomen
kunnen de auteurs, rollen, die ook Nap. de la Mar
zouden zijn toevertrouwd. Wij mogen het betreu
ren, dat de kunst van den Hollandschen
tooneelspeler niet dat milieu heeft gevonden, waarin zij
zich gelijkelijk kon uitvieren en stijgen tot haar
hoogste mogelijkheden, ze is er ons, zooals ze
gegroeid is, ten slotte niet minder lief om. Kleiner
van afmetingen, zwakker beheerscht, lang niet
zoo scherp geé'tst als bij Pallenberg, die met n
snerpende intonatie den onschuldigsten inval tot
een ontstellende satyre maakt, is de kunst van
Nap daar tegenover veel milder gebleven, terwijl
hij zich, binnen de grenzen der gemoedelijkheid,
nochtans een meester toont, humorist en
caricaturist van fijne en kiesche hoedanigheid, in weerwil
van de grofheid vaak der opgelegde taak en het
kader waarin hij optreedt. Een mensch. Nooit
begeeft hem dit innig menschelijke. Bij uitbun
dige, men zou zeggen, achtelooze overgave aan
het spel, in de onwaarschijnlijkste gedaanten,
vergeten wij toch geen oogenblik, dat daar een
mensch leeft en lijdt. Het kind," dat in eiken
kunstenaar leeft, is in Nap de la Mar zoo zeldzaam
gaaf gebleven, dat we op het tooneel letterlijk
alles wat dit groote kind overhoop haalt, aanzien
met verteerende oogen. Het is mij een puur ge
noegen ernaar te kijken, er volledig in op te gaan.
Een onnaspeurbaar fantastisch weefsel, een
broddellap, van heiligen ernst en malle verdichting,
een volmaakt onwezenlijke wereld, waar hij door
heen schuttert als een kind door zijn poppenkraam.
Geen moment is men zeker wat hij het volgend
zal beginnen; of hij met zijn gezicht of met zijn
rug naar ons toegekeerd staat, altijd houdt dat
kleine, geladen figuurtje in volle actie onze diepste
en lichtste aandacht gevangen. Hij kan den
geheelen avond doorbabbelen zonder ons te ver
moeien, hakkelen, blazen en onaesthetische ge
luiden maken, alles schijnt hem geoorloofd en
nergens gevoelen wij iets van den druk, die den
Hollandschen humor soms ongenietbaar maakt.
Hoe dicht het kind bij den waarachtigen mensch
staat, hoe zuiver het instinct, en hoe goedwillig
het menschelijk wezen in zijn oorsprong is, als
Nap de la Mar een rol vervult behoeft men er
het tiquet, waarin de wereld sinds den oorlog
haar troost zoekt: Der Mensch ist gut," niet op
te plakken, hij demonstreert het met een oogop
slag. En wij gelooven in dien goeden mensch met
onbeperkt vertrouwen, met vreugde om het be
staan. Dat is Nap de la Mar's geheime gave, de
verkwikking, die van hem uitgaat en zijn werk
verheft boven de kunst van het vermaak.
In den ouden Stieglitz" vond hij voor zijn ju
bileum een rol om er zijn gul hart aan op te halen.
Het oer-instinct der liefde, onuitputtelijk en on
eindig vindingrijk om het bemind wezen in het
zonnetje te zetten, nooit moede zich in haar
triomfantelijkheid te doen kennen, onverzadig
baar en roekeloos, want zonder de rem van het
waarschuwend verstand. Aldus bemint vader
Stieglitz zijn eenig kind, zijn zoon, den doctor,"
voor vyiens carrière hij leeft en sjouwt in blinde
vereering' van zijn eigen bloed hijzelf is maar
een klein makelaartje zonder aan het weer
standsvermogen van den ander te twijfelen. Hij
laat hem promoveeren, hij installeert hem naar
den hoogsten eisch, hij sleept de onwillige patiën
ten bij de haren naar binnen, hij comprometteert
hem met reclame, list en leugen, hij zou hem kun
nen vermoorden onder de lawine zijner glorieuse
bedoelingen. En dan volgt de tragiek, de neder
laag, die elke naiëve liefde lijden Itiöet. Het hart
werpt het teveel uit, de natuur wil maat houden.
Vader Stieglitz wordt buiten de deur gezet. Wie het
meest liefheeft, moet het meest lijden. Hij mag er
later wel weer in, maar niet meer als
despoot-inliefde, een klein beetje als een bedelaar, want
het ver- stand alleen kan heerschen op den duur.
Ontroerend beeldt Nap. de la Mar in dit voor
het overige waardeloos tooneelsttik, en te midden
der zotternijen, die lieve machteloosheid van het
eenvoudig hart uit. T o P N A i: F F
Muziek in de Hoofdstad
JULIUS RÖNTGEN
1855?1925
Het geslacht van hen, die men musicus"
mocht noemen, die het waren in alles, in do..!1, en
laten, in uiterlijk, spreken en zijn, telt met Julius
Röntgen nog een van zijn laatste vertegenwoor
digers. Tusschen Röntgen en muziek bestaat dat
fanatieke contact, dat in de huidige generatie over
het algemeen schijnt uitgestorven. Hen musicus
als hij, die leeft en ademt in muziek, die geen
piano kan zien staan of hij snelt er heen, gaat do!
pleizierig zitten spelen en vergeet heelemaal waai
en met wie hij is, die altijd loopt te ueuriëii, aitijd
met zijn gedachten in muziek is, componeereiut
of opgewonden er over pratend, kortom voor wie
de geheele wereld alleen bestaat uit niusiceeren,
zulk een musicus komt men sinds Beethoven
alleen nog maar in een boek tegen. En kwamen
wij hem in levende lijve tegen, dan zouden wij
hem zeker niet meer gelooven.
Röntgen alleen gelooft men nog. Hij is zoo echt,
dat men er geen oogenblik aan twijfelt of hij is
waarlijk zóó als hij zich voordoet. Van Röntgen
neemt men het aan, en het maakt hem tot een
Teekeniiig voor ,.dc Groene Amsterdammer"
door Wybo Meyer
opvallende, maar sympathieke persoonlijkheid.
Julius Röntgens' exuberantie is allang populair
geworden.
Julius Röntgen wordt 9 Mei 70 jaar.
Herdenken wij bij deze gelegenheid nog in
korte trekken de levensloop van dezen man,
wiens bloei-periode de jongere generatie van
nu feitelijk niet meer heeft meegeleefd, en die
zijn roem als pianist en musicus vestigde in de
laatste tien jaren der vorige eeuw, toen hij zijn
deel had in de beroemde Messchaert-R
ntgen"avonden, later ,in de Amsterdamsche
kamermuziek-soirées, waarin hij optrad met Carl Flesch,
met Pablo Casals.
Geboren te Leipzig ontving Röntgen een geheel
Duitsche muzikale opvoeding. Zijn vriendschap
met Grieg, zijn vereering voor Brahms, zijn afkeer
van Wagner wezen bij voorbaat de richting van
zijn ontwikkeling aan en lieten zich in zijn werk als
componist zijn leven lang gelden. Want al bezat
Röntgen een uitgebreide kennis van de technische
muziek, al bleek hij, volgens een bundel studies,
die hij enkele jaren geleden publiceerde, op de
hoogte van de modernen en had hij hun de
kunstgrepen" afgezien (tot de bi-tonaliteit
toe), het muzikaal gevoel van Röntgen vond zijn
expressieve taal in Grieg en Brahms.
Voor alles beminde Röntgen het componeercn.
De rest der muziek was in zijn werkzaamheid
daaraan ondergeschikt. Hij is als componist
zeer productief geweest. Hij schreef vlot, accuraat,
met groote kennis van de compositorische techniek
doch zijn composities waren, zoo als zijn
doen en laten, een omzet voor zijn overvloedige
drukke vitaliteit meer nog dan de drang van een
persoonlijkheid, die ons een eigen geluid heeft
over te leveren. Vandaar dat Röntgen als com
ponist geen invloed heeft gehad op de generatie
van jongeren, die in de muziek van Grieg en
Brahms geen taal voor hun hart meer vonden.
Röntgen heeft ongetwijfeld een verdienstelijk
werk gedaan met de Oud-Hollandsche dansen en
liederen door ze te bundelen en te bewerken in
minieren kring bekend te maken, doch zijn innerlijk
had blijkens de bewerkingen die hij er aan gaf
met liet Hollandsche van deze volksmuziek geen an
dere affiniteiten dan dezelfden drang naar rhythme
en dansen, die zijn geheele wezen kenmerkte.
Tot Röntgen's grootere composities behooren een
symphonie in c-kl.-t, een piano-concert, een
Ballade op een Noorsche volks-melodie, de suite,
Oud Nederland" en twee opera's Agneta" en
De lachende cavalier".
Wat Röntgen's openbare werkzaamheden be
treft, hij was leeraar aan de muziekschool van
Toonkunst, later aan het Conservatorium, aan
welks hoofd hij bovendien van 1914?1924 als
directeur stond, als opvolger van Daniel de Lange.
Verder dirigeerde hij van 1880?'98 het
Toonkunstkoor, dat daarna aan de leiding van Mengelberg
overging.
Als pianist is Röntgen nog tot de laatste jaren,
zij het dan zeer sporadisch, op liet podium versche
nen. Met! hoorde hem o .a. op het 25-jarig jubileum
van het Concertgebouw met het 4e piano-concert
van Beethoven, ook speelde hij nog langen tijd
mee in het Trio, dat hij met zijn beide oudste
zoons luid gevormd.
Röntgen heeft zich thans uit de openbaarheid
teruggetrokken en leeft buiten. Doch een enkele
maal kan hij de verzoeking niet weerstaan een of
andere geruchtmakende moderne noviteit in het
Amsterdamsche Concertgebouw te komen hooren,
zij liet dan ook vaak onder duidelijke blijken van
afkeer voor het gehoorde.
Het Requiem van Vcrtii
Het was Dinsdagavond. 's-Middags stierf
Louis Bouwmeester. Er was iets treffends in dit
samengaan van het Requiem met den avond van
zijn sterfdag, en het was juist gevoeld, dat iemand
uit de kringen der Kon. Oratoriuni-vereeniging
een oogenblik van wijding vroeg voor den grooten
doode bij den aanvang van dit concert; een ver
zoek waaraan het publiek voldeed door op te
staan.
Onder de Requiem's, die gecomponeerd werden,
vertegenwoordigt dat van Verdi Italië. Het is
niet juist te zeggen, dat Verdi's Requiem ziin
speciale eigenschappen dankt aan het feit, dat het
door een opera-componist werd gecomponeerd;
zijn eigenschappen dankt het aan het feit, dat
het dooreen volbloed Italiaan werd gecomponeerd.
DJ Italiaan heeft een geheel andere opvatting
van religie en godsdienstige muziek dan wij. Ik
heb in de San Marco te Venetiëdes Zondags
morgens een dienst met muziek bijgewoond en
men zong een ware opera-muziek, leek het wel,
maar men zong deze met niet minder innige
overtuiging. Waarom zou de lof van God niet
mogen bloeien, en het hart zicli n/ei inensdielijk
mogen verheugen? Verdi heeft zich geen restric
ties opgelegd. Hij zag het Requiem als een
groote scène voor zich. De dramatische passage^
onderstreepte hij alsof zij zich voor onze oogen
moesten gaan afspelen. Met ware hartstocht
wierp hij zich op dat Dies irae, dies illa",op het
Tuba mirum" hij componeerde voor het
Sanctus", door het koor uitgeroepen, een ware, be
wogen optocht van jubelende scharen. Een teeder
Lacrimosa", een fijn gekleurd Domine Jesu",
een AgnUs Dei" als een opera-duo, met als besluit
de veelgebruikte, goedkoope en toch altijd zijn
werking doende iiooge-violen ligging.
De uitvoering door de Koninklijke
Oratoriumvcreeniging had vele mooie momenten. De toe
wijding van Anton Tierie zorgt dat zwakke
oogenblikken, waarin het koor wat onvast schijnt
en op het orkest steunt, spoedig voorbij zijn.
Over het algemeen was de klankgeving bij liet
koor mooi.
Het kwartet der solisten leek mij minder geluk
kig gecombineerd. Mevrouw Demarquette, Suze
Lu.ger, Louis van Tulder, Max K'oos sloten hun
stemmen moeilijk onderling aan. Men hoorde
steeds ieder op zichzelf zingen in den samenzang.
Suze Luger en van Tulder kwamen wat den stijl
betreft nog het meest overeen, maar ik heb heil
wel eens beter hooren zingen dan zij Dinsdag
avond deden. Vooral Suze Luger vergroft de effec
ten om haar naar aanleg mooie,donkere alt-stem
wat te erg, vrees ik. Voor mevrouw Demarquette's
sonore stem scheen deze sopraan-partij wat
moeielijk te liggen in de hoogte. Max Kloos gaf een mooi
geluid, maar kon zich al Ie weinig handhaven
tegen het nog a! zware volume, dat in het
ensemblezingen soms ontwikkeld werd.
Het is een feit, dat een kwartet van solisten,
dat goed samengaat tot de zeldzaamheden be
hoort. Generaals luisteren meestal minder naar
elkaar dan soldaten !
C O N S T A N T V A N W E S S L' M