Historisch Archief 1877-1940
No. 2499
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
23
FEUILLETON
HET WASSENDE WATER
door HERMAN DE MAN
(Vervolg van No. 3498)
't Is zonde, 't is schande. Dat lacht met
zijn eigen ellendigheid en heit er eigens gien
weet van. Je liikent wel onnoozel, je het van den
hoogen molen een klap gehad ! Wou die nakende
niet jou niet? Jou niet? Tachentig bunders best
koeiland, veur eigens? Onbezwaard? Zestig
stuks hoornvee? Hokken vol keuen? Alles hecht,
huis en stallen? Wou 't keind van een de Goei jou
niet? 't Is godgeklaagd; deer. Maar 't is Weeral
gelogen Giel, ik kin jou. Je het heur vrij laten
gaan; naai mijn maar gien ooren 'an. 't Arme jonk
Was van eigens veuls te verheugd hier boerin te
maggen worden. En 't zal, zooals het verloopenis,
ook niet in den zin van vrouw de Ooei zijn.
Je bint nog altijd krek wat je vroeger was: op't
stuk van een vrommes etepeteterig En nou
praat ik daar niet meer over, verstaan, 'k Hem
gansch gien zinnigheid, om me in m'n grijze jaren
om jouw wijfachtigheid te laten storen. En vraag
mijn ook maar gien raad meer, je doen tóch je
eigen believen. Ik hem er echtig verdriet van!"
Maar moeders, hoor nou moeders, ik zal 't je
verklaren "
Hou den moei !"
n Oieljan zweeg. Toen hij, dien Zondag daarop,
met moeders naar de kerk reed, passeerden ze
't gespan van de weduwvrouw de Ooei nabij de
afspanning. Moeders Week streng af met heur
oogen.
Maar toch kwam deze nieuwe verdrietigheid
niet op haar hard wezen. Want endere dingen
'beurden als vergoeding om zooveel dommigheid
van Giel. 't Allereerst, zijn benoeming tot Hoog
heemraad van het dijkgebied. Toen de eerste
geruchten van mogelijke keuze op haar raar jonk
naar Water-Snoodt en naar heur oi'de ooren
kwamen, wilde ze er niet aan gelooven. Zou dat
mogelijk zijn? Haar vroeger toch maar gansch
niet geleerd jonk voor zoo'n hooge plaats bestemd?
Zou hem daar wel passen tiisschen al die Baronnen
en Jonkers, een boer uit het achterland? Maar
dftlijk na de benoeming (die ze met fel bedwongen
vreugd vernam) zegde ze tegen heur Oiel: 't is
deur het toeval jou gegeven hoor, gaan d'r niet
grootsch op. En probeer maar trouw, dat je onze
familie niet deur je lompigheid vernedert."
Waarop Oieljan zegde: ,,'k bin zeer bedacht
moeders, ze hemmen mijn geroepen.... nou zal
ik gaan naar beste weten. En ijdel zijn ik niet."
't Is wel, jongie."
Maar den wildsten roem stak ze af tegen koopvolk
en geburen. Ze sloeg op heur borst en verklaarde
met glimmende oogen, hoe Oieljan wel zoo ijzig
geleerd was geworden. Dat kwam door heur
drijven en heur aansporing tot leeren. Alle groote
dingen van een keind, ze liggen verborgen in
een moeder heur schoot," zegde ze op hoogdravende
wijze een oudstichtelijk boek na.
Maar er gingen groote dingen al daHjk gebeuren
rond haar jongen. In een spoedvergadering van al
de Ingelanden met de besturen uit de waterschap
pen van het district waarvoor Oieljan in den
Dijksteel zitting had, wier besloten, dezen eersten
boer dien als Hoogheemraad in het Hooge Collegie
benoemd was, een grootsche hulde te brengen in
de Stads Doelen van Oüwater. En van die
hi'ldiging wier hun oude Schout de President.
Gieljan daarvan vernemend, verschrok zeer.
Moeders echter, zij zegde pertinent: klungel,
verstaan jij niet, dat de waardigheid het eischt?
Gauw d'r heen, hort!" En hij nam aan te komen.
De vrindelijke doclenzaal zat van rechtgeaarde
rookende boermannen berstens vol, toen Oieljan,
met aan zijn arm de oude zegevierende moeder,
daar binnen trad. Hij was, als naar gewoonte, ge
komen in zijn boersche zondagskkêr. En al waren
er heerachtige Heemraden die daarom goedig
lachten, Gieljan was toen in die uren veuls te
roezig in zijn kop om zulks te bemerken.
De Schout sprak plechtig.
Beijen," zegde hem langzaam: daar ga je nu
het Dijkhuis in als Hooge Heemraad, verkozen
door de mannen van jarenlange bevoegdheid
en dijkzorg. Weet je nog, hoe je in ons klein Col
lege kwam? Als een bang en schuchter man, die
vreesde nooit al de keuren en haar beteekenis
te zullen vatten. En zie: na eenige jaren werd je
een van onze ijverigste en degelijkste bestuurders.
Eigens het je daar nooit weet van gehad, beste
kerel. Je bleef de bangachtige snuffelaar, een
zoekend groot kind. Je hebt je geleidelijk aan,
en niet door forceering, ingewerkt in onze
Waterterschapszaken. En dat is in het Dijkhuis niet
onopgemerkt gebleven. Je benoeming tot Hoofd
ingeland was (ik zag dat direct in) een aanloop
voor dezen hoogen post.
Maar, 't is gén flauw baantje, man. Wees
ervan overtuigd, dat daar in Jaarsveld endere
dingen komen kijken, dan in onze geringe Gecom
bineerde Waterschappen. Maar wij vrezen niet; je
zult je daar even zeker inwerken als hier. Ben je
niet een van de Beijens? dat zegt ons alles.'n Ieder
die hier zit, is om deze rechtvaardige benoeming
verheugd. Voornamelijk, omdat je bent gebleven:
een boer van achter de koeien en geen
boerenmeneer, zoo een met een hoedje op!"
En alzoo ging dat maar door, een heele rede
lang. Oieljan vernam daar dingen van zijn eigen,
die hem bar onbestaanbaar leken. En hij dacht
onderwijl: bin ik nou zoo'n bijzondere?of is de rest
zoo danig hufterachtig? - - Want hij wist Werkelijk
niet, dat op hém het oog was gevallen, omdat zijn
omgangsmanier lieftallig en aangenaam was, maar
vooral daarbij zijn verstand helderen doortastend.
Dat 'n ieder hem zoo gaarne verkoos, omdat hij
van het directe besluiten hieuw. En omdat zijn be
sluiten altijd verantwoord waren in de klare
noodwendigheid. En hij kon waarlijk om zijn
goede hart in aanzien stijgen in deze colleges,
want daar ruïneerde partijzucht en laagsoortige
politiek nog niet het gemeenschapsbesef.
Toen meneer de Schout Montijn zijn rede be
indigd had, ging daar een woest hoezeegeroep op.
Sterk manvolk droeg Gieljan omhoog op de
schouders de zaal rond en langs zijn moeder; daar
op wier er nog veel gesproken, óók door den
dominé. Deze ging uit van de gedachte aan dank en
ootmoed. Gieljan dacht: weljaat, wie zou d'r
ook z'n kop in den wind steken; 'k bin met al deze
eer veuls te verlegen. Komt ze mijn w'el toe?
In dien zin sprak hij tenantwoord. Hij had een
vaste stern, hetgeen hem was bijgebracht door 't
vele vergaderen in 't Waterschapshuis. Zijn woor
den waren raak en kort. 'n Elkeen die wat bijzon
ders bij deze hulde had verricht, dankte hij in
afzonderlijke woorden, 't Wier prachtig geheeten.
Zoo'n rustig en toch bespraakt man zond een ieder
graag naar het Dijkhuis; de keuze was ditkeergoed.
Geen jagende Baron die 't grootste part van zijn
leven achter in de grienden fazanten opheut,
ging thans als vertegenwoordiger van
boerenbelangen naar Jaarsveld toe, maar een boer van
tusschen de boeren.
,,'k Bin," zegde Gieljan nog in zijn
knapgesteld antwoord, ,,'k bin thans ai enkele jaren in
het Collegie, en wat er bij ons daar te koop is,
dat is me om en nabij bekend rechtevoort. An
ders is dat in het Dijkhuis, maar dat zal wel reeën.
Maar nou We toch bijeen zijn, mannen uit heel
de contreie, nou wil 'k eens zeggen, wat of mijn al
maandenlang bezwaart. We leven zoo wijd van
elkander af. Alleenig als We in de kerk psalmen
zingen, doen wc eendere dingen tezaam. Anders
nooit.
Als mijn naaste gebuur gaat maaien, dan is ook
onze zeist gewet en gehaard. As wij de koeien op
stal zett;n, dan gaan ook de koeien ievers anders
vandaan de warme deel op. D'r zit een ijzig-stipte
regel in ons boerenjaar, we kannen niks alleenig
doen of buiten zijn tijd. Maar we nemen daar 't
profijt niet van."
Toen hij 't simpel woord profijt uitsprak, recht
ten zich de hangende lijven.
,,'k Wil dan maar zeggen: wc wosteu meer
dingen tezamen besteken, on overleg wel te ver
staan. De kooplui in de stad hebben hun Beurs,
de werklui aldaar hun vakbond. D'r zijn boeren
bonden genog, maar gij allen zijt geen lid. En al
waren we allen, zóó we hier zitten, lid, dan bleef
er nog veel eenzaamheid tusschen ons. Dat is
omdat we allegaar starrelings onzen eigen weegs
gaan, als 't most dwers tegen 's andermans be
lang in. Er is geen ware saamhoorigheid. 'n Ieder
vecht voor ret belang van ziehen de zijnen: voor
zijn gezin. Ik wou, dat wij boeren van dit vruchtbaar
gewest,tezamen n groot belanghadden, n gezin
konden vormen. En niet alleen in ware vriendschap
pelijkheid, óók in zaken. Eén zak chili is duur,
een wagon chili maakt den prijs al lager. We mosten
tezamen inkoopen, tezamen verknopen; eigens
den afzet helpen regelen; er mot om het in 't kort
te zeggen, vereenigde handel komen. Mogelijk
is de tijd er nog niet veur 'angebroken, maar dat
kan veranderen. Veulen zullen zeggen: 'k doen d'r
alleenig 'an mee, as 't zeker veurdeel oplevert....
daarbij denkende 'an de winst in centen en guldens
uitgemeten. Maar de gedachte aan sa.imhcorigheid
mot altijd boven drijven, mannen, anders zou
zoo'n werk an droge geldbelustheid onder gaan.
As er winst 'an geld is:.... goed... .dan wordt die
verdeeld; maar een hooger doel mot veurgaan.
'k Wou er effen da'ijk bij zeggen, da 'k er eigens
nog maar weinig van afweet. Want de gedachte 'au
zulk soort samenwerking kwam eerst bij mijn op,
toen 'k jullui allen, uit alle buurten hier rond
Oüwater, zoo in zeldzamen keer bijeen zag."
Dat Woord van den nieuwen Hoogheemraad
vooral, wier na die samenkomst lang in de buurten
bepraat, 't Meeste volk vond 'et gekkewerk. D'r
mosten boeren zijn, en ook meelmuizen en
kaaskoopers. Maar geen vijf jaren na deze huldiging,
was de Coöperatieve Inkoopsvereeniging in den
Lopikerwaard opgericht en bekleedde Oieljan
Beijen het voorzitterschap. Omstreeks die jaren
ook, wier hij door den Kieskring in de Provin
ciale Staten van Utrecht verkozen; ja, in zijn op
gang zat toen schot. Want hij zag het ware
boerenbelang, hij zag het fel vooruit.
Moeders, op den thuisrit van heUr zoon's hul
diging, zegde tot dezen: hoor eens Oiel, jongen,
je mot rechtevoort van al die lofpraat niet ijdel
worren. Dink maar vast: 't is vaders tachentig
bunders land, dat jou in den Dijkstoel heit ge
bracht... .anders niks. Praten en roemen kost
gien geld, waar?"
Moeders wees gerustig; 'k weet 'et. Zonder vaders
land zat ik in den Dijkstoel niet. Laan ze maar
klessen." Hij keek heur eens van terzijde glunder
aan. Ze zat naast hem met opgekropte nek en
heur ouwe rimpelvelletje leek van blije trots te
glanzen. Ze keek den dijk over en de erven af,
als een generaal na de overwinning. Ouwe,"
zegde hij nog: ,,eigens bin je nederig genog, 'k zal
van jou het hooge vliegen niet leeren. Want hoe
vele malen heb ie 't al niet veurgelezen, moeders,
uit de Schrift, dat we nederig motten zijn?"
Zeg dat Wel, m'n jonk; ja, da's een waar woord.
Veule malen is 't uit de veurlezing gebleken, 't is
zoo."
't Maakte Gieljan van binnen warm en vroolijk,
zijn moeder zóó te hooren. Zoo'n oud wijf en tóch
nog zoo onverwoestbaar trotsch op 't eigen geslacht.
En in de daarop volgende weken, kreeg Gieljan
van den Dijkgraaf den eed en de instructie voorde
installatie thuisgestuurd. Dat was andere praat
dan voor enkele jaren her, bij zijn
Heemraadsbenoeming. Die eed thans, was lang, ingewikkeld,
en bar omslachtig. D'r zaten struikelwoorden in
en onaangename zinsknobbels. En omdat het (naar
moeders inzicht) fraai stond, zoo hij dien eed uit
z'n kop kon afdraaien en hem niet behoefde af t;'
lezen van een pampier, nam Oieljan daar wat avon
den voor. 't Was een taaie les om tende te kun
nen zeggen, zónder slikken of verblikken:
Ik zweer dat ik, om tot Hoogheemraad te
,,worden benoemd, directelijk of indirectelijk,
aan geen persoon, hetzij in, hetzij buiten het
bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook,
eenige gift of gaven beloofd of gegeven heb,
,,noch beloven of geven zal.
Ik zweer dat ik, om iets hoegenaamd in deze
betrekking te doen of te laten, van niemand,
hoegenaamd, eenige beloften of geschenken
aannemen zal, directelijk of indirectelijk.
Ik zweer dat ik als Hoogheemraad zoo veel
in mijn vermogen is, al de werkzaamheden en
pligten, mij in mijne betrekking door het
regleinent op het bestuur en beheer van den
Lekdijk Benedendams en van den IJsseldam en
daarop betrekkelijke verordeningen
opgedragen, getrouwelijk zal volbrengen, alles zal
aanwenden om de keuren van den Lekdijk
Benedendams en van den IJsseldam te helpen
naleven, en al datgene te verrigten wat in het
belang en het voordeel van het
Hoogheemraad,,schap strekken kan.
,,Zoo waarlijk helpe mij God almagtig."
Hij tobde daar wekenlang, alle avonden mee;
leerde liet brok na brok en dan pas in z'n geheel;
maar 't bleek een zwaar ding om te zeggen, want
altijd nog sloeg hij stukken over. Moeders over
hoorde hem, als ware heur ouwe jongen nog een
blaag van de school. En echtig wier ze kwaad, over
zooveel botheid. Zij kende dat stuk allang, en
zegde 't van overhooren alleen vlot achtermekaar
op, met overslaan van Gode's naam natuurlijk,
en toen zweette Gieljan /elf nog in de eerste par
ten ervan.
Zien je nou wel, ouwe !" riep hem uitgelaten,
ik bin en blijf een hufter ! Je leert mijn zoo ree
gien lesjes. Ze hadden jou indertijd motten ver
kiezen, en nou nóg !"
Mot je mijn weer opgrijpen?"
Neeë, 'k meen wat ik zeg; want ik zweer, dat
'k as Hoogheemraad 7.00 veiil as in mijn vermogen
is, al de plichten "
Werkzaamheden en plichten, lummel !"
Veur vandaag is 't dan wél,moeders. Ik zweer
dat ik as Hoogheemraad al die akelige poespas,
directelijk en indirectelijk af zal helpen schaffen,
verstaan ! 'k Gaan thans buiten wat kuieren, zoo
veul as in mijn vermogen is, /onder beloften 'an
wie ook hoegenaamd."
Je bint," vond de oude vrouw Beyen, zulkeen
hooge post niet waardig, Giel. As de Dijkgraaf 't
maar is kon hooren."
Dan zou hem niks nalaten, directelijk noch
indirectelijk, zoo vei l as in z'n vermogen is, om me
d'r uit te duvelen, da's te verstaan. Maar weet je
wat aardig is, moeders? Hij hoort het me/en kan
z'n plicht om zoo'n spotter te weren dus niet ge
trouwelijk volbrengen, directelijk noch "
Giel, gaan m'n oogen uit !"
,,'k Gaan al; directelijk l" Hij stond op het
erfVan niemand hoegenaamd, beloften of geschen.
ken," loech hij in zijn eigen.
(Wordt vervolgd)