Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2499
Mr. TREUB's JONGSTE
BROCHURE
Onafhankelijk Indologisch hoogei onder
wijs, door Mr. M. W. F. Treub, Haar
lem, H. D. Tjeenk Willink en Zoon,
1925.
Prof. van Vollenhoven begint zijne bestrijding
van de hierboven vermelde brochure (N. R. C. van
17 April, Avondblad A) met de opsomming van
eenige verrassingen, welke dit geschrift hem heeft
bereid. Of juister, Z. H. G. constateert objectief,
dat de brochure die verrassingen heeft gebracht.
Ik vermoed echter, dat menigeen die met volle
belangstelling de hevige beweging gevolgd heeft,
welke de voorgenomen oprichting van
Indolo-gische leerstoelen te Utrecht heeft doen ontstaan,
voor dezen objectieven vorm weinig zal voelen en
van meening zijn zal, dat men beter doet die
verrassingen geheel voor rekening te laten van
de uiterst subjectieve persoonlijkheid, die de
voorman van de Leidsche Indologiscne school
nu eenmaal is.
Wil men hier objectief van eene verrassing
spreken, dan moet het, dunkt mij, deze zijn, dat
nu eindelijk na den stortvloed van meer en vooral
van minder gefundeerde aanvallen tegen het
Utrechtsche plan dat nu ten slotte toch aan het
woord is gekomen de man, die wel is waar formeel
hier volstrekt niet op den voorgrond is getreden,
maaar die i nderdaad wel de ziel van de nieuwe
stichting blijkt te zijn en die dus beter dan iemand
het belangstellend publiek kan voorlichten.
Dat Prof. Treub hiermede naar voren is getreden,
met ruiterlijke verkiezing van het wezen boven
den vorm, is al aanstonds een bewijs van zijn zin
voor de realiteit. Maar ook de wijze waarop hij
dit doet in zijn boekje, doet van die neiging door
loopend bewijzen aan de hand.
Wie dezen reëelen toon in de brochure naar
waarde weet te schatten en wie zal er niet
van onder den indruk komen? zal dan ook aller
minst met van Vollenhoven verrast zijn door den
zoogenaamd gedempten toon" aan het slot van
het boekje (p 58). Van eenige demping tegenover
veronderstelde voorafgaande hooge verwachtingen,
bespeurt de onbevangen lezer niets. Integendeel
vindt hij aan het slot zelfs een rustig vertrouwen
in de zaak, met even zoovele woorden uitgesproken.
Maar dat de schrijver overigens blijkt rekening
te houden met de realiteit der krachtige Leidsche
8uggestie, wel dat ligt zoo gansch en al in de lijn
van zijn betoog, dat men het moeielijk logischer
wenschen kan.
De beteekenis van dit derhalve dan toch ver
rassend geschrift is, naar het mij voorkomt,
voornamelijk gelegen in het eerste en het laatste
van de drie hoofdstukken, waarin het is ingedeeld,
in de Inleiding" en in de bespreking van Het
Indologisch Fonds." Op het tweede deel, handelend
over het verweer der Indologische hoogleeraren
in de Gids van Februari j.l. onder den titel ,,De
aanslag op Leiden", kom ik zoo aanstond stenig.
De Inleiding nu, laat in een aanstonds pakkend
betoog een helder licht vallen op het subjectieve
element, dat bij het hooger onderwijs in alle
zoogenaamd geestelijke wetenschappen contra
de exacte als mathesis, astronomie, chemie enz.
noodzakelijk zijn invloed doet gelden en dit te
meer zal doen, naarmate de docent als docent
hooger staat. Het stellen van deze oogenschijnlijk
voor de hand liggende waarheid, welke echter
blijkbaar velen verdedigers van de Leidsche school
onvoldoende voor oogen heeft gestaan, brengt
in zoover de noodige klaarheid, dat men er door
leert inzien, dat het opperen van bezwaren tegen
het onderwijs van bepaalde hoogieeraren, volstrekt
niet behoeft neer te komen op het verwijt van
onwetenschappelijkheid. In zijn bekend praeadvies
aan den Senaat der Utrechtsche Universiteit, 1)
had Prof. de Louter hierop reeds gedoeld. Maar
nu dit punt door Mr. Treub zoo duidelijk en klaar
is blootgelegd, zal het den vereerders van de Leid
sche voorgangers gemakkelijker vallen het oor te
leenen aan de bezwaren, welke men tegen het door
dezen gegeven onderwijs te berde brengt.
Geruststellend vooral in hooge mate, schijnen
de uitvoerige feitelijke mededeelingen van hoofd
stuk III over de voorgeschiedenis en de totstand
koming der stichting van het Indologisch Fonds.
In al de uitgebrachte protesten tegen het
Utreohtsche plan, staat de vrees op den voorgrond'
dat het wetenschappelijk peil van het onderwijs
of ook later de vrijheid, dan wel het aanzien van de
te Utrecht gevormde Indische ambtenaren, in
gevaar zullen worden gebracht door den, als men
wil, kapitalistischen" oorsprong der stichting.
Men heeft dezer dagen in de couranten onder de
berichten uit Indiëhet tegen deze plannen gericht
manifest kunnen lezen, onderteekend door een
1) Als bijlage achter de brochure opgenomen
zoowel wegens zijn inhoud als wegens het
gezag van den schrijver" (noot p. 57).
groot aantal mannen van aanzienlijke ambtelijke
positie. Een manifest, dat zoowel door de plaats
(het land) van herkomst als door de personen der
onderteekenaars van heel wat meer belang is,
dan vele der hier te lande opgestelde moties en
adressen door personen vaak weinig of niet tot
oordeelen in dezen bevoegd. Ook in het Indisch
protest nu, wordt gezegd: de ondergeteekenden
zien gevaar voor de vrije wetenschap in de
samenkoppeling van bepaalde materieële belangen
met het hooger onderwijs." En zij duchten onder
mijning van het vertrouwen op een onpartijdige
ambtsuitoefening door de Indische ambtenaren."
Nu valt het inderdaad niet te ontkennen, dat
de nieuwe stichting door haar afkomst den schijn
tegen zich heeft. Men kan zich zoo goed voorstellen,
hoe hun daar ginds de schrik om het hart is ge
slagen, toen de eerste berichten over de nieuwe
suikeracademie" zooals het al gauw heette
daar waren aangeland. Zij allen, opgeleid in de
zuivere spheer eener volstrekt onafhankelijke
Rijksinstelling, moesten wel een bijna
instinctmatigen afkeer voelen bij de gedachte aan eene
recruteering in de toekomst van het ambtelijk
personeel uit een opleidingsinstituut, dat door
en ten behoeve van, zoo werd er allicht stilzwij
gend bij aangenomen suiker- en andere lords
van het kapitaal in het leven zou worden geroepen.
En toen vervolgens een door zijn kunde en ka
rakter algemeen geacht ambtenaar de leiding
nam van het verzet, daartoe vooral gedreven
ongetwijfeld, door een onverflauwde liefde en
eerbied voor zijne oude Leidsche hoogeschool en
haar eminenten voorganger toen kon het wel
niet anders of tal van ook oudere en bezadigde
ambtsbekleeders, van wie men er velen aantreft
onder de manifestanten, sloten zich bij de pro
testbeweging aan.
Maar nu zagen zij een belangrijk ding
over het hoofd; dat nl. op het door" een ten
behoeve van" volstrekt niet noodwendig volgt.
Dat zij dit niet inzagen, behoeft in het geheel
niet te verwonderen. Want wel zullen geleidelijk
de op den schijn gegronde talrijke protesten in
het moederland tot hen zijn doorgedrongen, maar
van de werkelijke toedracht en opzet van de zaak
kreeg men daar ginds, zoomin trouwens als hier,
iets te hooren.
Welnu, dat zal thans anders worden door het
ronde en klare woord van Treub. Wie zijne uit
eenzetting in het derde hoofdstuk heeft gelezen,
kan in redelijkheid niet meer twijfelen aan de
zuiverheid der bedoelingen en moet gerustgesteld
zijn door de afdoende waarborgen, welke ter ver
wezenlijking dier bedoelingen zijn gesteld. Met
de grootste angstvalligheid blijkt men eiken in
vloed van het kapitaal" op de benoeming en
het ontslag der hoogleeraren en in het algemeen
op de inrichting van het onderwijs te hebben ge
weerd. Men kan de noodzakelijkheid blijven be
twijfelen van een tweede Indologische hooge
school; men kan van meening zijn, dat de rustige
ontwikkeling van Indiëvan den Leidschen geest
niets heeft te vreezen, maar men zal nu in het
licht van dit betoog toch moeten erkennen, dat
de Utrechtsche stichting in werkelijkheid een
landsbelang voor Indiëzoowel als voor het
moederland" bedoelt te behartigen en niet maar
een ondernemersbelang.
Natuurlijk" zoo lezen we op p. 48 de
Indische ondernemers hebben ook belang bij rust
en orde in het land hunner werkzaamheid alsmede
bij een ontwikkeling, die zonder schokken in
haar werk gaat. Maar dit stempelt de zorg voor
die rust, die orde, die geleidelijke ontwikkeling
niet tot een ondernemersbelang. Men moet al
heel slecht hebben leeren onderscheiden, als men
hoe bevooroordeeld men ook wezen moge
dit niet kan (of zou ik moeten schrijven: niet wil)
inzien." En als men nu zegt, dat zulk een lands
belang niet door het particulier kapitaal, maar
door den Staat verzorgd behoort te worden, dan
luidt daarop Treub's afdoend antwoord: volkomen
juist, maar het Rijk is in deze tijden daartoe
eenvoudig niet in staat; de fondsen ontbreken
ervoor; dus vragen wij de gelden voor de behar
tiging van dit landsbelang aan hen, die mede be
langhebbenden zijn en die voor dit publiek belang
een open oog hebben en die tevens vermogend
genoeg zijn om ons verzoek in te willigen. Een staat
van zaken trouwens, die men tegenwoordig op
zoo menig publiek terrein kan waarnemen.
Nu echter komt de vraag aan de orde: bestaat
er werkelijk behoefte aan een tweede gelegenheid
tot opleiding voor het Indisch ambtcnaarschap?
Het bevestigend antwoord op deze vraag geeft
Prof. Treub in den aanvang van hoofdstuk III.
De schrijver onderscheidt daar scherp tusschen
het eigenlijk hooger onderwijs, dat den a.s.
Indischen ambtenaren op de colleges te Leiden ge
geven wordt en hetgeen sommigen van de we
tenschappelijk hoogststaanden" onder de Indolo
gische professoren in enkele hunner voor een
grooter publiek bestemde geschriften verkondigen."
Dit laatste dient z.i. bestreden te worden op over
eenkomstige manier, in woord en geschrift. Een
VRAAGT ONZE
Prisma Kijker Cristal Prisma
8 x vergrootend tl. 40.?.
Speciale aar.bie.iing. Wordt onler gurntie
geleverd.
JOS. HARTOG,
Hnofd^teeg 17, Nobelstraat 28.
ROTTERDAM. UTRECHT
tweede Indologische hoogeschoo! kan voor dat
doel geen dienst doen, zegt Mr. Treub (p. 38).
Niettemin is zulk eene instelling naast de Leid
sche gewenscht, omdat de wetenschappelijke
vorming der aanstaande Indische ambtenaren
te Leiden geschiedt met een, wegens de
kracht der overtuiging van de meest
toonaangevenden onder de hoogleeraren aldaar, sterk naar
voren komende, volstrekt wetenschappelijke eer
lijkheid allerminst uitsluitende, eenzijdigheid"
(p. 40.).
Ik voor mij ben geneigd tot de meening, dat er
tusschen hetgeen in en buiten de collegezaal
wordt geleerd, zoo'n scherp onderscheid niet valt
te maken en ik geloof juist, dat vooral veel van
hetgeen buiten het directe onderwijs uitgaat van
de Leidsche professoren, aanleiding is geweest
tot de plannen voor eene Indische instelling te
Utrecht.
Over die laatste uitingen handelt voornamelijk
het tweede hoofdstuk. En wanneer ik nu aan dit
gedeelte van de brochure minder beteekenis toe
ken dan aan de beide andere, dan is dit vooreerst
omdat het, zij het als natuurlijke reactie tegen
het Leidsche Gidsartikel, voor een deel van per
soonlijken aard is en in zoover minder geschikt
om diepere belangstelling te wekken. De schrijver
zelf noemt dat gedeelte onverkwikkelijk. Doch
voorts, omdat de kwestie van een al of niet
onoirbaar optreden, over het meer of minder laak
bare der uitingen van sommigen der Leidsche
hoogleeraren, vooral een vraag is van gevoel,
zoodat een debat daarover zoo licht verloopt in
minder belangwekkende schermutselingen, waar
van de uitslag onzeker en voor een goed deel af
hankelijk is van den bijval der medestanders aan
elke zijde.
Van al te lastige sommaties tot het leveren van
meerdere bewijzen voor elk onderdeel eener be
wering, waarin de Leidsche hoofdman ditmaal
zijn kracht schijnt te zoeken, zou ik me overigens
desnoods met een ex ungiie leonem willen afmaken,
in de overtuiging dat er allicht een enkele klauw
met houvast van elk der Leidsche lions te
produceeren valt.
Maar bovendien, gaat de vraag van de
wensclielijkheid eener tweede Indologische school ten
slotte toch eigenlijk niet alleen den stichters aan.
die er de fondsen voor verschaffen? Voor het pu
bliek, voor de Regeering en hare adviseurs, kan
het slechts de vraag zijn, of de nieuwe instelling
aan redelijke eischen van onafhankelijke weten
schappelijkheid zal voldoen. En op dit punt, ik
herhaal het, werden we ten volle gerustgesteld.
Prof. van Vollenhoven spreekt in de N. R. C.
van de Paaschbrocliure van Mr. Treub. Ik weet
niet of er een ander dan een toevallig verband is
tusschen deze publicatie en het Paaschfeest. Zou
misschien, zoo vraag ik mij nu af, het verband
hierin te zien zijn, dat de ten onrechte zoo verguisde
Utrechtsche stichting in het heldere licht van
Treub's woord, ten slotte toch van smetten vrij
verrijzen zal?
Amersfoort, April 1985. G. J. N. T K E N i r i::
TUNSP01T Mij. H D Ut H D",
Weesperzijde 94, AMSTERDAM
Telefoon 51271. Tol.-Adres Transport'
VERHUIZINGEN, ook per gesloten
autoverhuiswagens met aanhangwagen. Binnen
een rayon van 8O Km. bespaart men
Hotelkosten.
BEHANGERIJ en STOFFEERDERIJ
Machinale Stofreiniging.
Bewaarplaatsen voor Inboedels