Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2499
AMSTELODAMUM
Het genootschap Amstelodamum bestaat een
kwart eeuw. Vijf en twintig jaar heeft het ge
tracht na te streven wat in de statuten wordt
genoemd de bevordering van de kennis van het
verleden en eden van Amsterdam. Of het in dat
streven geheel is geslaagd, mogen anderen
beoordeelen. Maar dat een genootschap, dat een zuiver
ideëel doel beoogt en zijn leden geen enkel tastbaar
materieel voordeel aanbiedt of belooft, thans
ongeveer twaalfhonderd leden telt, is zeker wel
een factor van slagen, waarop met nadruk mag
worden gewezen. Dat Amstelodamum een plaats
in het Amsterdamsche leven is gaan innemen,
kan zijn voorzitter zeker wel constateeren zonder
aan onbescheiden verhoovaardiging schuldig
te staan.
Men zou reden kunnen hebben zich te verwon
deren, dat een genootschap als Amstelodamum
niet reeds veel eerder is opgericht. Immers belang
stelling voor verleden en heden van de groote stad
is er gelukkig altijd in Amsterdam geweest; niet
alleen de geschiedenis, maar ook de geschiedschrij
ving van Amsterdam gaat eeuwen terug. Reeds
omstreeks 1500 stelde een Amsterdammer, wiens
naam, beroep en leven ons onbekend is, een histo
rische beschrijving op van zijn stad dat is de be
kende of liever onbekende Anonymus, wiens
kroniek achter Pontanus is te vinden. En sedert
hebben zeer velen zijn voorbeeld gevolgd: Pontanus,
Fokkens, Von Zesen, Dapper, Domselaer, Commelin,
Wagenaar, Van de Vijver, Ter Gouw om van
de levenden te zwijgen zij hebben de ge
schiedenis van Amsterdam beschreven op hun
wijze, naar de gegevens en ook naar de inzichten
van hun tijd. Zeer talrijk zijn ook de
monographieën, vooral in lateren tijd aan de geschiedenis
van Amsterdam gewijd; de lijst alleen der tijd
schriftartikelen over onze stad beslaat in het be
kende repertorium van Petit kolom na kolom.
Een bibliotheek over Amsterdam en zijn geschie
denis is een boekerij op zich zelf.
Maar dat niet alleen. Amsterdam is niet alleen
historisch een der belangrijkste centra van Ne
derland, maar ook aesthetisch was het lang een
der schoonste steden van ons land; van dat
stadsschoon ging wel veel in de praktische nuch
terheid van den modernen tijd verloren, maar zeer
veel is toch gered en behouden. Het algemeene
aspect der stad was en is nog altijd zeer aantrek
kelijk. Geen wonder, dat de rechtgeaarde burger
van Amsterdam ingenomen was met zijn stad en
met trots haar prachtige grachten aanschouwde.
En geen wonder ook, dat deze heerlijke stad met
haar haast eindelooze variëteit van schilderachtige
stadsgezichten de kleurgevoeligen en de
Hjngevoeligen noopte haar in beeld vast te leggen en te
vereeuwigen. Bij honderden worden de schilderijen
geteld, waarop Amsterdamsche stadsgezichten zijn
afgebeeld; haast in alle musea der wereld zijn zij
te vinden. Duizenden teekeningen hebben het
Amsterdamsche stadsschoon vastgelegd van alle
perioden en eeuwen. En haast talloos zijn de
prenten, die het uiterlijk en de geschiedenis
van Amsterdam in beeld brengen. Stellig is er
geen stad in Nederland, die zoo dikwijls en ook
zoo voortreffelijk is afgebeeld als Amsterdam.
Men zou dus zeggen, dat er in Amsterdam reeds
lang vóór 1900 de stof aanwezig is geweest voor
een vereeniging voor de kennis van heden en ver
leden der stad. Dat die materie zich niet heeft
geconsolideerd in den vorm van een genootschap,
kan door verschillende omstandigheden worden
verklaard. Zeer lang heeft het geduurd, voordat
de menschen tot het bewustzijn zijn gekomen,
dat verleden en heden niet door een hoogen muur
zijn gescheiden, maar zonder afscheiding en soms
haast ongemerkt in elkander overgaan. Dat de
historische ontwikkeling niet ergens in het ver
leden afbreekt, maar tot op dezen dag doorloopt,
dat er een onverbreekbare eenheid is in historie
en leven, daarvan was men zich lang niet duidelijk
bewust. Wat Amsterdam in het bijzonder be
treft, kwam daarbij, dat sedert het midden der
negentiende eeuw het Koninklijk Oudheidkundig
Genootschap met groote toewijding ook de ge
schiedenis van Amsterdam in haar zeer geva
rieerde uitingen en bonte verscheidenheid van
verschijnselen binnen het terrein van zijn onder
zoek heeft betrokken. Voor Amsterdam en zijn
geschiedenis werd dus wel degelijk, zij het niet
systematisch, gezorgd.
Amsterdam is in zijn verleden en heden van
zoo rijke ontwikkeling en van zoo rijpen groei,
dat een vereeniging speciaal voor de bestudeering
van het historische leven van onze stad alle reden
van bestaan had. Zij werd dan ook opgericht,
zoodra de volheid der tijden daar was, in het
laatste eeuwjaar. Drie mannenjdeelen de eer van
tot de stichting van Amstelodamum de handen
te hebben ineengeslagen: D. C. Meyer Jr., de
kunstzinnige koopman, die de geschiedenis van
zijn stad kende als zijn hand;jA. J._M.^Brouwer
Teekening voor de Groene Amsterdammer"
door B. van Vlijmen
E. J. VAN SCHAICK
MAKELAAR
Korte Jansstraat 25b" - Utrecht
WONINGBUREAU
ASSURANTIES
TELEFOON 125
Dr. JOH. C. BREEN
Ancher, die vooral de middeleeuwsche geschiede
nis van Amsterdam heeft onderzocht; mr.
W. R. Veder, de toenmalige archivaris der stad.
Van dit drietal is alleen de laatste nog in leven.
Maar naast de drie stichters moet vooral worden
genoemd Veder's opvolger als stadsarchivaris,
dr. Joh. C. Breen, die van den aanvang af be
stuurder van Amstelodamum is geweest. Met het
genootschap viert hij dus zijn zilveren jubileum.
Het is voor de geregelde ontwikkeling van Amstelo
damum een geluk geweest, dat de groote kennis en
de rustige bezonkenheid van dr. Breen altijd aan
het stuur hebben gestaan. Te midden van de af
wisseling der bestuursleden bleef dr. Breen een
kwart eeuw trouw op zijn post. Zijn functie in
Amstelodamum is te vergelijken met die van onze
oude pensionarissen, die bij alle mutatie in de
regeering lange jaren aanbleven. Zij waren de
dragers der traditie; zij hadden de rijpe ervaring
van een lange ambtsvervulling; zij zetten zoo de
wijsheid der geschiedenis om in den bezonken
raad voor de toekomst. Men heeft dr. Breen wel
eens de stille kracht van Amstelodamum genoemd.
Dat zij zoo, mits men dan ook den nadruk legge
op het substantief en zich goed rekenschap geve
van die kracht, die in allen eenvoud veel tot stand
weet te brengen.
Wij spraken van de ontwikkeling van Amstelo
damum. Die is er, zooals met alle dingen van deze
wereld, in het genootschap inderdaad geweest.
Een gezonde en voorspoedige groei weerspiegelt
zich in een geregelde toeneming van het ledental,
dat thans tot twaalfhonderd is gestegen. Dat feit
alleen wijst niet alleen den groei, maar ook het
veranderd karakter van het genootschap ten
duidelijkste aan. De oorspronkelijke bedoeling
der stichters was vooral een werkvereeniging met
een betrekkelijk klein getal leden; van die be
doeling dragen de eerste jaarboeken van Amstelo
damum duidelijk het merk. Uit de werkveree
niging is langzamerhand gegroeid een genootschap,
dat breedc kringen van Amstels bevolking binnen
zijn organisatie heeft getrokken. Het wetenschap
pelijk karakter is behouden, maar daarnaast is
vooral gewerkt op het opwekken van de belang
stelling voor verleden en heden van onze stad.
Amstelodamum beoogt verleden en heden van
Amsterdam te leeren kennen en te doen kennen.
Dus is zijn taak tegelijk verdiept en verruimd.
Zoo neemt Amstelodamum op zijn zilveren feest
een geheel eigen positie in in het opstrevende
leven van het huidige Amsterdam.
H. B R u (i M A N s
Boekbespreking
'I hèNe\v Decalognc of Science, by A I b e r t
E d w a r d W i g g a m. London and Toronto,
J.'M. ent and Sons. 1925. Prijs / 5.25.
Dit boek is de samenvatting van een reeks
i.pstellcn, die in 1922 in de Century Magazin"
verschenen zijn, eindigend nut ten
gedathtenwisseling tusschen Bemant Sln.tt' en dm schrijver.
Ook deze correspondentie is in het boekopgenomen.
Reeds als tijdschrift-artikels hadden de opstellen
van Wiggam de aandacht in Amerika tn in Enge
land getrokken. Biolc gen van naam als E. ConUin,
K. Pearl, een eugeneticus als Leonant Danvin
hebben er zich niet slechts in zeer gunstigen zin
over uitgelaten, maar koesteren cok verwachting
omtrent den invloed die van deze geschriften uit
zal gaan.
Wil men tegelijkertijd doel en bcteekenis van
dit werk samenvatten, dan is het te beschouwen
als een poging om eerbied voor wetenschappelijk
onderzoek ingang te doen vinden bij de gemeen
schap en haar leiders. Alle hoofdstukkcVziin ti.t
de Staatsleiders gericht. Zijne Excellentie-"
-die nooit gehoord heeft van de duizenden
boekdeelen over onderzoekingen omtrent het Leven ?
wordt hard onderhanden genomen. Dj gehee-Ie
inhoud van het boek is een dringend en vaak
boeiend betoog, de wetenschap niet alleen door
het staatsbestuur te laten regelen, doch dat be
stuur zelf te doordrenken met den zuurdeeseni
van het wetenschappelijk denken. Het nieuwe.
natuur-wetenschappelijke inzicht schept een
nieuwe idëen-wereld. De opvoeding moet dus
in nieuwe lijnen gaan. Doch wat baat het, wanneer
men jonge menschen door vrij onderzoek aan de
universiteit de oogen opent, terwijl ze in hun
omgeving onwaarheden ten opzichte van het leven
hooren: Men ziet ze in drommen van miilioeneii
door onze scholen gaan, dappere, zuivere, onbe
dorven kinderen met open oogen gereed de wereld
te aanvaarden wij zijn het, die dezeopen geesten
sluiten, hun leeren tot partijgrocpen te benooren,
het leven naar geloofsstellingen te taxeeren
het ruimhartig streven in conventioneelen vorm
te gieten, de ganzenstap aan te nemen die op een
gegeven oogenblik het best bij de godsdienstige,
«economische en politieke belangen van den tijd
past!'.
En elders: ,het grootste gevaar
(Excellentie) is, dat ge voortgaat, alsof er niets
in de wereld gaande is. Gij doet, alsof het (.enige
verschil tusschen dezen tijüen voorafgaande
tijden enkele uitvindingen zijn om geld te maken.
Het schijnt U ontgaan te zijn, dat wetenschap
en natuur-phih'sophie de mogelijkheid vooreen
nieuw soort leven, voor nieuwe zedelijke, geeste
lijke, sociale en politieke waardin geopend heb
ben". Maar wat kan men verwachten van een
staatsbestuur, elat voor 50 procent niet eens ten
,,Highschool"(H.B.S.) heeft afgeloopen?" (p. K 8).
Alleen een samenwerking van occom mist,
bioloog en statisticvis kan volgens Wi^um
dede gemeenschap van den ondergang redden. Hij
geett tal van voorbeelden, hce averechts verkeerd
de staathuishoudkundige zonder medewerking
van dize anderen te werk gaat. Dat men er in de
Vereenigde Staten niet kunt niet verbetering
van oecon<>mi:che verhoudingen alleen Wi^uin
is niet de eerste, die de wonde plekken aanwijst.
Het spreekt van zelf, dat de schrijver een vurig
eugeneticus is. Do vraag houdt hem v< ondurend
bezig, wie- in de niiHii.ei en-bevolking de voort
brengers van de toekomstige geslrclUen zullen
zijn. Eugenetica is niet slechts een pn gramnia
liet beteektnt een verandering in de persp^aieviii
der beschaving". Onder de nieuwe' geboden, die
de moderne tijd naast de- nu y.aïcl'.e K-1-.ouvt
te aanvaarden - Wiggum noemt er een aantal
meet ook deze zijn: Gedraag u tegenover ?-e'no
renen en ongeborenen, zooals gij zotidi v.iHeii
dat zij y.ich tegenover u gedroegen".
Dat Wiggam, die niets wil weten van een invln.d
der omgeving op de erfelijke samenstelling van
toekomstige geslachten, in strijd koir.t nut be
wonderaars van dm pliilosoof Bei'^tm. in
het bijzonder met Bemant Slum1 --'is /.eer be
grijpelijk. S/Kiie's Back ft iVUtlitiselah" is geheel
op Lamarckiaaniche voorstelling < psebi uwd ui
dit geeft juist aanleiding tot de hierboven gm<
cmde vernuftige pinnenstrijd tusi.chen beide schrij
vers.
Vrij van overdrijving zijn dergelijke' hikken
nooit, maar de' Dciulofciu' ui Sih'iue bevat naast
enkele ove-rln dige uiteenzettingen, e-en gr> ..te
ken! van waarheid, die telkens in pakkmeL-
ivtoi.gtrant wordt i.nthuld.
M. A. v A N 11 i; K w i; R i> i: N.
O I-DO