Historisch Archief 1877-1940
No. 2500
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17
UIT DE WORDINGSGESCHIE
DENIS VAN DE HAVEN VAN
SABANG
door C. G. VATTIER KRAANE
Het is mijn bedoeling onder den bovenstaanden
titel enkele feiten mede te deelen, voor een deel
uit eigen ervaring. De geschiedschrijvers hebben,
naar het mij toeschijnt, zich meer bezig gehouden
met een later tijdvak.
Reeds in 1873, vóór de tweede Atjeh-expeditie,
werd Poeloe \Veh door een onzer oorlogsschepen
bezocht. In 1877 zond de civiel-en militaire-be
velhebber op Atjeh er een commissie heen, be
staande uit den chef van den staf, luit. kolonel
Meyer, den assistent-resident R. C. Kroesen en een
officier van gezondheid, om na te gaan of het ei
land geschikt was voor een
gezondheidsetablissement, ten behoeve van de zieken op Atjeh.
Het rapport luidde ongunstig, maar het bevatte
de eerste betrouwbare gegevens over het eiland.
De Nederlandsche vlag werd toen geheschen aan
de Zuidkust nabij de Balohan-baai, die volgens
de commissie uit een maritiem oogpunt nadere
beschouwing verdiende. In 1881 ging de Gouver
neur Pruys van den Hoeven daarop door. Toen
werd de bedoelde baai door de Marine opgenomen.
In 1884 werden daar op last van den toenmaligen
Gouverneur een paar loodsen gebouwd voor op
slag van steenkolen en gesteld onder het toezicht
van Toekoe Nja Daoed, het hoofd van het district
Balohan. Op 18 September van hetzelfde jaar werd
deze aangesteld als hoeloebalang en als onze be
zoldigde vertegenwoordiger op het heele eiland.
Daarbij was hij verplicht geregeld onze vlag te
vertoonen. Alles ten teeken dat het eiland in ons
bezit was. Niet lang daarna vroegen de heeren
Van Rees en Couperus concessie tot exploitatie
van het eiland, met name bij de Balohan-baai,
maar het verzoek werd afgewezen, omdat de Re
geering toen juist plannen had met een kolendepot
te Olehleh.
In 1887 werd het eiland voor een deel
topographisch opgenomen. De toenmalige Gouver
neur, Generaal van Teyn, zond weder een Commis
sie uit, welke aan de Sabang-baai de voorkeur
toekende. De waarnemende assistent-resident
Van Assen voegde aan het rapport nog een nota
toe, welke aan allen twijfel een eind maakte. De
Balohan-baai trouwens, hoewel zeer ruim, bezat
de nadeelen van grooten diepgang en w'einige
beschutting bij bepaalde windrichting.
Op 30 Mei 1887 deed de firma de Lange & Co.
te Batavia als contractant voor de levering
van levensmiddelen voor de troepen in Atjeh,
ook bekend als de Atjeh-Leverantie of
AtjehAssociatie het verzoek om gronden op het ei
land te verkrijgen en nu bepaaldelijk aan de Sa
bang-baai. De firma werd financieel gesteund door
de Factorij der Nederlandsche
Handel-Maatschappij. Er verstreek eenige tijd, maar bij
Gouvernements Besluit van 15 Februari 1890 werd aan de
firma een terrein van 65000 M2 ter beschikking
gesteld voor lossen en laden van kolen aan de baai.
Dat was in het kort de overeenkomst, maar de uit
voering heeft nog vele bezw'aren met zich gebracht.
Ook kolonel Pompe van Meerdervoort, Van
Teyn's opvolger, heeft de beteekenis van Poeloe
Weh uit een staatkundig, maritiem en commer
cieel oogpunt, ten volle beseft. Volgens hem be
hoorde de Staat daar zonder verwijl een mili
tairen post, een kolendepot en een dok voor
degrootste schepen te vestigen. Maar op dat tijd
stip, in 1891, leek het plante groot scheepsch en van
een verwezenlijking zoii vooreerst nog niets komen.
In dit verband mag niet worden vergeten, dat
de firma de Lange & Co. in deze periode het ad
vies heeft ingewonnen van een officier, met name
J. B. van Heutsz, die als kapitein van den staf
onder Generaal Van Teyn van Augustus 1889
tot Mei 1891 met zooveel succes was opgetreden.
Hij vestigde hare aandacht op de mogelijkheid om
door een overscheephaven den uitvoer van Atjeh
af te leiden van Penang en naar Sabang te richten.
Maar meer dan dat, in 1892 schreef Van Heutsz,
intusschen buitengewoon bevorderd tot majoor,
in het Indisch Militair Tijdschrift de geruchtma
kende artikelen, welke in October van dat jaar
in brochurevorm verschenen onder den titel ,,De
onderwerping van Atjeh". Hij sloot zich daarin
krachtig aan bij het bestaande plan omtrent
Poeloe Weh en de Noordelijke baai." Daar moest
een vrijhaven komen, te zamen met Olehleh de
eenige van het geheele gebied. Op dien interna
tionalen handelsweg, behoorde met flink kapitaal
een groot maritiem station te worden opgericht,
met alle hulpmiddelen die handel en scheepvaart
tot dusverre alleen te Singapore aantroffen. Een
eerste voorwaarde daarbij was een rechtstreeksche
stoomvaartverbinding met Nederland. Dan kon
Groot Atjeh de bron worden waaruit de geheele
invoerhandel putten zou. Penang werd daardoor
ter zijde gesteld. Mocht onverhoopt zoo schreef
Van Heutsz van het met Poeloe Weh bestaande
plan niets komen, dan moest het eiland gesloten
blijven voor den buitenlandschen handel, dan
moest krachtig de hand worden geslagen aan het
ontwikkelen van Olehleh als eenige vrijhaven,
maar natuurlijk bleef ook in dat geval een
rechtsstreeksche stoomvaartverbinding met Nederland
evenzeer ten uiterste gewenscht.
Deze aanhaling toont aan dat Majoor van Heutsz,
al durfde hij in 1892 nauwelijks op verwezenlijking
hopen, van de beteekenis van Sabang diep was
overtuigd. Zijn stem was toen nog die van een
roepende in de woestijn, hij werd zelfs voor een
hemelbestormer aangezien en voor een doldriftige,
een soort revolutionnair uitgekreten. Trouwens
de met de zijne overeenstemmende denkbeelden
van kolonel P'ompe van Meerdervoort hadden geen
instemming gevonden bij den Minister van Ko
loniën. We weten echter hoe in later jaren Gene
raal van Heutsz de man is geweest, die niet alleen
ten aanzien van heel Atjeh, maar ook voor de
Sabangbaai bereikt heeft wat hij zich lang te voren
als een ideaal voor oogen had gesteld. De geregelde
stoomvaartverbinding (sedert 1903) met name, is
ongetwijfeld voor een groot deel aan zijn stuwen
de kracht te danken.
Hoe was het intusschen gegaan met de plannen
van de firma De Lange & Co? De te Batavia ge
vestigde firma stond onder de krachtige leiding
van den heer H. M. C. van Oosterzee, wiens naam
aan de stichting van Sabang verbonden zal blijven.
Zijn medefirmanten waren twee neven Derkin
deren. In 1890 verbleef de junior partner, de heer
Hendrik Derkinderen, in het moederland ter be
spreking van het leveren van kolen aan de
Fransche en Russische Marine. Andermaal vertrok hij
in het laatst van 1891 naar Holland en het geval
wilde dat hij een reisgenoot vond in den Heer
J. W. Yzerman, den bekenden spoorweg-ingenieur,
directeur van den Sumatra-Staatsspoorweg, die
met kort verlof naar Nederland vertrok. De heer
Yzerman had reeds in 1887 op Padang kennis ge
maakt met den heer van Oosterzee, hij had hem
leeren hoogachten en was met hem bevriend ge
worden. Begrijpelijk daarom dat hij ook van de
plannen omtrent Sabang geheel op de hoogte was.
De heer Derkinderen vond een gewillig gehoor
bij den Minister van Koloniën voor een te sluiten
contract betreffende de levering van Cardiff- en
Ombilinkolen te Sabang. Een ontwerp-contract
werd den Gouverneur-Generaal toegezonden. Daar
entegen slaagde hij niet in zijn streven om hier te
lande voor het doel geld te krijgen. Wederom
tegelijk met den heer Yzerman vertrok de heer
Derkinderen op 14 Juli 1892 en kwam te Batavia
terug, naar het scheen onverrichterzake. Gelukkig
bleek echter de Factorij thans geen bezwaar meer
te hebben om met de plannen voort te gaan.
Toen werden alle zeilen bijgezet. Met groote
energie ging de heer Van Oosterzee aan het werk
en hij vond daarbij veel steun bij den heer Yzer
man. Deze was thans ook belast met de leiding
van de kolenontginning aan de Ombilin en het was
duidelijk, dat hij in de Sabanghaven een belangrijk
afzetgebied voor die kolen hoopte te verkrijgen.
Alles scheen thans goed te gaan en op 4 December
1892 kon de firma De Lange & Co. onder borg
stelling van de Factorij en van haren President,
den heer A. H. G. Fokker, een contract sluiten
voor de levering van steenkolen aan het Gouverne
ment, voor het tijdvak van l juli 1894tot31 Decem
ber 1902. Daartegenover verbond de firma zich tot
het bouwen van de noodige loodsen en steigers.
Op zijn verzoek kreeg de heer J. W. Yzerman
opdracht om zich in commissie naar Atjeh te be
geven in verband met de technische uitvoering.
Zijn vertrek werd echter noodzakelijkerwijze ver
traagd door een calamiteit, de geweldige bandjir
die op 24 December 1892 in de Aneikloof, de over
brugging en alle andere kunstwerken vernielde.
Daardoor kon de hoofdingenieur-directeur eerst
in Juni 1893 naar Atjeh vertrekken. Hij werd
daarbij vergezeld van een technicus van bijzondere
bekwaamheid, den heer L. K- Lindhout. De heer
Yzerman, in de Sabang-baai aangekomen, heeft
daarop de plaats aangewezen waar de steigers
en de loodsen moesten komen, zoodanig dat beide
langs de kromming van de baai konden worden
verlengd, zooals in later tijd ook is geschied.
Hijzelf bleef een paar weken ter plaatse, zijn mede
werkers een paar maanden. Daarna is op het
bureau te Fort de Koek het ontwerp van den heer
Yzerman verder uitgewerkt, hetgeen met te grooter
ervaring kon geschieden, omdat niet lang te voren
dergelijke arbeid, het bouwen van steigers op
schroef palen, ook in de Emmahaveii was uitge
voerd en proefhoudend gebleken.
Toen nu de heer Van Oosterzee, -- het jaar
1894 was reeds voor een groot deel verstreken
met de plannen bij de Factorij kwam, vond deze
de begrooting te hoog. Zij wenschte een ander,
een goedkooper project. Dit werd opgedragen aan
den heer Meyer, technisch inspecteur bij de
Paketvaart, en werkelijk leverde deze een plan dat veel
minder zou kosten. Daarbij waren de aanlegsteigers
door pontons vervangen. De heer Yzerman kon
gemakkelijk aantoonen dat dit plan, bij minder
duurzaamheid slechts schijnbaar veel lager was,
omdat de ontwerper de prijzen van het ijzer wille
keurig zeer laag had berekend. Het eerste behield
dan ook de voorkeur.
In het midden van 1895 vertrok de heer Yzer
man met zijn medewerkers andermaal naar Atieh,
waar Generaal Deykerhoff alle medewerking
verleende. (Sedert December 1892 was de contro
leur 1ste klasse O. L. Helfrich op Poeloe Weh
gevestigd en in tegenwoordigheid van Gouver
neur Deykerhoff werd op 8 Mei 1893 aan de Sa
bang-baai de vlag geheschen, toen daar ook een
vaste militaire bezetting was geplaatst). In Juli
1895 kon het overbodig geworden kolenstafion
aan de Balohan-baai worden opgeheven. In Au
gustus en September werd onder Lindhout's
leiding de uitvoering met kracht voortgezet,
zoodat in die laatste maand het eerste stoomschip
aan den steiger kon lossen; en in Februari 189(
geschiedde dit met de eerste lading Cardiffkolen.
In Maart 1896 keerde de lieer Yzerman nog eens
naar Atjeh terug, waar toen groote spanning
heerschte omdat men Toekoe Oemar niet langer
vertrouwde. Zooals later bleek is de heer Yzerman
de laatste Europeaan geweest, die nog in den
Kraton met hem gesproken heeft. Den volgenden dag,
op den 26sten Maart, vertrok de heer Yzerman
naar Padang en kort nadat hij in de Emmahaven
was aangekomen, werd telegrafisch uit Atjeh het
gerucht bevestigd dat de ontrouwe bondgenoot
juist op dienzelfden dag met pak t'n zak was ver
trokken. Ook de heer Lindhout zou nu met spoed
Sabang moeten verlaten, omdat hij te Fort de
Koek niet langer kon worden gemist. In Atjeh
waren de poppen aan 't dansen en overal heerschte
de grootste onrust.
Onder deze omstandigheden werd uitgezien
naar iemand die op staanden voet naar Sabang
kon vertrekken om de leiding over de nog te vol
tooien werken, de uitbreiding daarvan op zich te
nemen en tevens de haven als kolenstation in
exploitatie te brengen. Even na zijn aankomst
richtte de heer Yzerman zich tot mij, die als
hoofdmachinist op n der schepen van de Maat
schappij Nederland," in de Emmahaven aan
wezig was. Hij stelde de pertinente vraag of ik
genegen en in staat was de taak op mij te nemen
en zonder verwijl naar Sabang te vertrekken. Het
aanbod kwam feitelijk van den heer Van Ooster
zee. Tijd voor aarzeling was er niet, ik was trou
wens bereid en ik vertrok met de eerste boot naar
Atjeh. Daar ontmoette ik de heeren Van Ooster
zee en Lindhout, die mij de leiding overdroegen
en eenige dagen later vertrokken, onderscheidenlijk
naar Batavia en Padang.
Over de nu volgende, zeer moeilijke jaren zal ik
niet verder spreken, omdat ik vrees mijn bestek
reeds te hebben overschreden. Het was een tijd
van groote inspanning, in iedere richting en op
elk gebied. Daarin kwam zelfs weinig verandering,
toen op 24 November 1898 te Batavia de N. V.
Zeehaven en Kolenstation Sabang" werd opge
richt, door de Factorij en de firma de Lange & Co.,
waarbij de eerste voortaan de directie zou voeren.
Daaruit bleek overtuigend dat de Nederlandsche,
Handel-Maatschappij thans geheel voor de onderne
ming was gewonnen, hetgeen in de volgende jaren
steeds sterker aan den dag is getreden. Het ver
volg behoort tot de bekende geschiedenis.
Tien volle jaren ben ik op het eiland gebleven
en heb aan het werk mijn beste krachten besteed.
Mijn herinneringen gingen hier terug naar de eerste
jaren, de Sturm- und Drangperiode, toen nog alles
moest worden opgebouwd, gevestigd en uitge
breid. Naast de Nederlandsche Handel-Maatschap
pij treden in de wordingsgeschiedenis van Sabang
drie personen op den voorgrond: als de werkelijke
grondleggers de heeren Van Oosterzee en Yzer
man, en, in een latere periode, de man die vooral
gedurende zijn Gouverneurschap met zooveel
kracht en energie de beteekenis van Sabang als
haven heeft bevorderd: Generaal Van Heutsz.