De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 9 mei pagina 25

9 mei 1925 – pagina 25

Dit is een ingescande tekst.

No. 2500 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 25 DROOMNASPEL VAN BLAUWBAARD door CORNELIS VETH Personen: Blauwbaard voormalige liefjes en vrouwen van Blauwbaard De Schimmel De Hagedis De vrouw in het blauw Bertha Agnes De vrouw voor het venster De kioskjuffrouw De keukenmeid Het kamermeisje De vleermuis (De geheime kamer in Blauwbaard's huis. Ongeveer in het midden een kiosk, waarin de kioskjuffrouw zit te breien. Het kamermeisje stoft de kiosk af met een plumeau, achter haar Bertha, ook met een plumeau, die scherp toeziet op haar werk. Links, op den achtergrond de vrouw in het blauw, die een groote lelie van vreemde kleur in de hand houdt. Op den voorgrond een gat, waar uit de Hagedis met wanhopige gebaren opstijgt. Agnes, in een wit gewaad, lakt aan n stuk door brieven, die zij dan op den grond werpt, de Vleer muis houdt kandelaar en zegel voor haar op. Geheel rechts: de Keukenmeid met een pan. Het tooneel is geheel paars, de kiosk fel groen. Links een bloedrood gordijn. In het midden, tegen den binnenmuur dus, groeit klimop. Overal spinrag.) EERSTE TOONEEL BERTHA: Die kiosk is sinds verleden jaar ver bazend gegroeid. Heb je dat wel opgemerkt? HET KAMERMEISJE: Ik heb die kiosk vroeger nooit hier gezien, en de oude juffrouw, die er in zit, ook niet. BERTHA. Dat is geen reden om ze niet goed af te stoffen. Ik moet altijd nakijken of je wel goed overal de stof afneemt. Dat is geen leven. Denk er aan, dat je bovenop het deksel ook goed de stof af neemt. HET KAMERMEISJE. Het is geen deksel, maareen dak. Ik kan er niet bij. BERTHA. Als je op je teenen gaat staan en je arm flink uitstrekt, kan je er nog juist bij. Doe het, vóór de kiosk alweer meer gegroeid is. En de klim op moet je ook goed afstoffen, denk er om. Ik mag geen stofje vinden als ik alles nakijk. O wat is zoo'n onzindelijk kaïnermeisje toch een ramp ! HET KAMERMEISJE. Wie heeft er ooit van ge hoord, dat klimop aan den binnenkant van een muur groeit, in de kamer? Ik ben er niet op ge huurd om uw tuin af te stoffen. BERTHA. Zwijg ! Het is je plicht alles af te stof fen. DE KIOSKJUFFROUW. Laat ze mij ook goed af stoffen. Ik stik in de spinrag. Jullie vergist je als je denkt dat ik hier pas zit. Ik zit hier al twintig jaar in mijn kiosk, en heb tachtig paar kousen ge breid. BERTHA. Waar laat u die kousen dan toch alle maal? DE KIOSKJUFFROUW. Ik weet niet waar ze blij ven. Daar bemoei ik mij niet mee. Ik brei. Ik ben uitverkocht. Zij (wijst op Agnes) heeft mij alle papier en enveloppen afgekocht. Ik brei. AGNES. Ik lak, ik lak. HET KAMERMEISJE. Ik heb lak aan jouw lakken ! BERTHA. Houd toch op met dat eeuwige lakken ! HET KAMERMEISJE. Houd u dan op met dat eeuwige nakijken hoe ik stof. BERTHA. Ja. Laten wij naar binnen gaan. (Zij en het kamermeisje gaan, op zij, de kiosk binnen. De kioskjuffrouw duikt weg, op het oogenblik dat zij binnenkomen. Daarna verdwijnt de kiosk en ver volgens het kamermeisje, dat midden door den muur heengaat). BERTHA. Daar is die verschrikkelijke keuken meid. Je zult zien dat ze ons weer haar verfoeilijke uiensoep laat eten. Wat eten we vandaag, keuken meid? DE KEUKENMEID. Uiensoep. BERTHA. Uiensoep ! Kunnen we niet eens wat anders eten? Je vermoordt me met je uiensoep. DE KEUKENMEID. Uiensoep. Die is gemakkelijk klaar te maken en ik lust ze graag. Van de uien gaan mijn oogen tranen, en dat is goed voor mijn oogen. (Zij geeft zich met de pan een klap op de dij, en verdwijnt). BERTHA (weent). Dat verschrikkelijke mensch ! Zij lust ze graag ! En ik dan? ik verfoei ze. DE SCHIMMEL (die al dien tijd over liet tooneel heeft gedanst, telkens twee groote passen vooruit er, n kleine achteruit). Ik was eens de mooiste van jullie allemaal. Ik leerde hem kennen op een bal. En nu dans ik maar. Trala! wat een leventje. DE HAGEDIS. Ik kan niet dansen. DE SCHIMMEL. Natuurlijk niet. Jij leelijke sala mander ! DE HAGEDIS. Ik ben geen salamander, maar een hagedis. AGNES. Ik lak, ik lak. BERTHA. Jij moet lakken, omdat je Blauwbaard indertijd verlakt hebt. Maar waarom moeten wij altijd in die laklucht leven? Het is om te stikken. Het drukt op mijn longen. DE HAGEDIS. Ik kan niet dansen. Toen hij mij verliet heeft hij mijn beenen meegenomen. (In den muur achteraan ontdekt men opeens een venster, dat op een ander van binnen fel verlicht venster aan den overkant van de straat uitziet. Daarvoor zit De Vrouw voor het Venster). DE VROUW IN HET BLAUW (verschrikt). Wie is dat toch die men daar aan het raam ziet zitten aan den overkant? BERTHA. Weet je dat niet? Dat is zijn vierde. Altijd zit ze voor het raam te kijken. DE SCHIMMEL. Het schepsel denkt dat hij bij haar terug komt. Dat weten wij wel beter. Hihi ! AGNES. Ik lak, ik lak. BERTHA. Hoe komt het, dat zij altijd nieuwe brieven te lakken heeft? Al die brieven moesten nu toch allang van lakken voorzien zijn ! DE VROUW IN HET BLAUW. Het lak verdwijnt na eenigen tijd spoorloos. Dan lakt zij opnieuw, en het verdwijnt weer. BERTHA. Wie is dat toch, die den kandelaar en het zegel voor haar ophoudt? DE VROUW IN HET BLAUW. Dat is haar onge boren kind. BERTHA. Wat is dat toch voor een bloem, die jij in de hand houdt? DE VROUW IN HET BLAUW. De bloem, die hij mij gaf. Een giftige bloem. DE HAGEDIS. Hij gaf ons allen giftige bloemen. TWEEDE TOONEEL. VORIGEN, BLAUWBAARD (in avond-costuum; hij komt door den muur binnen). BLAUWBAARD. Dat is een leugen. Ze waren niet giftig. Jullie maakte ze giftig. (Hij neemt de brieven een voor een op) En dit waren geen gelakte brieven, maar gewone open briefkaarten met onschuldigen inhoud. Sommige waren maar prentbriefkaarten, enkel met mijn naam, als drukwerk verzonden. Jullie maakt van een mug een olifant. BERTHA. De tijd veranderde ze in gelakte brie ven, vol duistere geheimen. BLAUWBAARD. Niet de tijd, maar haar argwaan. En jij? Waar zijn je kamermeisje en je keu kenmeid waar je je altijd zoo aan ergerde? BERTHA (kijkt verbaasd rond). Zij zijn weg. BLAUWBAARD. Zoo. Zie nu maar dat je alles zelf doet. BERTHA. Er zijn hier geen meubelen, en er wordt hier niet gegeten. BLAUWBAARD (hij klimt een denkbeeldige trap opj. Is Fatima hier? Neen? Dan is zij boven. DE SCHIMMEL (danst om hem heen). Je zevende ! Haha ! Ik was mooier, toen ik jong was. BLAUWBAARD (nog klimmend). Waarom loopen jullie allemaal mee naar boven? Blijf hier. (tot Schimmel) Jij hield altijd alle vensters dicht, omdat je bang was voor tocht. Ik stikte ! DE VROUW IN HET BLAUW. En ik? BLAUWBAARD (nog klimmend). Die trap is eindeloos. DE VROUW IN HET BLAUW. Jij W3S d()l op kOül, en ik vond ze walgelijk. Ik hield van visch, en jij lustte die niet. BLAUWBAARD (nog klimmend). O ja, dat was ondragelijk. DE VROUW IN HET BLAUW. De lucht van kool hangt hier nog. Ik heb zwavel laten branden, het baat alles niets. BLAUWBAARD (houdt op met klimmen, en doet alsof hij naar benetien kijkt). Die bloem die je in de hand houdt, riekt naar kool. DE VROUW IN HET BLAUW. Ja, die heb jij me ge geven. Ze was giftig. BLAUWBAARD. Ze was niet giftig, maar ze is het nu. Jij hebt haar zoo gemaakt. AGNES. Ik lak, ik lak. BLAUWBAARD (aldoor naar beneden kijkend, zich voorover buigend als over een leuning). Ja jij lakt maar. Jij lakt de brieven, die alleen in je verbeel ding bestaan. Ansichtskaarten waren het, met alleen mijn naam er op, en als drukwerk gefran keerd en verzonden. Meer mag er niet op staan, anders betaal je briefport. En wat een akelige laklucht is hier ! (Hij gaat naar het raam, dat hij wil open doen). Ha ! Zij zit weer voor het venster. Zij zat steeds voor het venster. Zij was dom en listig. Ontzettend dom en ontzettend listig. DE SCHIMMEL. Hihi! Kool en lak! DE HAGEDIS. Lak en kool! BLAUWBAARD (laat zich vallen en zit op zijn achterste). Ai! Daar val ik van al de trappen. Een schil natuurlijk, als altijd, (wrijft zich onder den rug). (Ziet de Hagedis). Dat is jouw schuld. Wat heb ik altijd onder jouw onordelijkheid ge leden ! DE HAGEDIS. En ik onder jouw bitsen toon. BLAUWBAARD. Het is verschrikkelijk moeilijk, getrouwd te zijn. DE HAGEDIS. Weet je nog, waarom je mij hebt verlaten? BLAUWBAARD (staat op). Neen, dat vergat ik. DE HAGEDIS. Ik wensch ook dikwijls te vergeten, maar waarom heb je mijn beenen meegenomen? BLAUWBAARD. Ik heb je beenen niet mee ge nomen. Als je goed kijkt, zie je ze stellig nog in dat gat, waar je bovenlijf uitkomt. DE HAGEDIS (kijkt naar beneden, geeft een gil, en verdwijnt. Het gat sluit boven haan. DE SCHIMMEL. Hihi ! BLAUWBAARD. Alles was altijd zoek. DE SCHIMMEL. Ik lach niet omdat ze haar beenen terug heeft gevonden, maar omdat haar japon zoo verschoten is. DE VROUW IN HET BLAUW. Van jouw jurk is niet eens meer te zien welke kleur zij oorspronkelijk gehad heeft. DE SCHIMMEL. Dat is allemaal schimmel. Maar hoe komt het dat jouw blauwe japon niet verschiet? Blauw verschiet anders gauw. Waar heb je ze ge kocht? DE VROUW IN HETBLAUW. Dat adres krijg jeniet. DE SCHIMMEL. Nu het komt er niet op aan. Ik heb mijn beenen. Ik dans. AGNES. Ik lak, ik lak. BLAUWBAARD (op de plaats waar de kiosk stond). Voor een gulden mooie ansichtskaarten, juffrouw, en tien postzegels van twee cent. DE SCHIMMEL. Hihi ! De kiosk is allang weg. BLAUWBAARD. Weg? Nu, in godsnaam. (Aan den overkant gaan plotseling de gordijnen dicht). BLAUWBAARD. Daar gaan de gordijnen aan den overkant dicht ! Ik heb ze nog nooit dicht gezien. (Het raam in de kamer dat op den overkant uitziet, verdwijnt geheel, de muur sluit zich. Een klok slaat dertien slagen. Op den dertienden slag verdwijnt de Vrouw in het Blauw achter het roode gordijn. Zij zucht daarbij diep). BLAUWBAARD. Dertien slagen ! t de klok begint opnieuw te slaan en laat tot vijf en twintig slagen hooren. Alle overgeblevenen tellen de slagen. De Vleermuis klappen met zijn vlerken, doet bij eiken slag een stap achteruit en is bij den vijf en twintigsten achter het gordijn verdwenen). Van links komt nu het karnerrneisje, van rechts de keukenmeid, zij nemen Bertha die schrikt en de pliimean laat vallen, tusschen haar in en voeren haar weg, op een draf). AGNES. Ik lak, ik lak. (Zij zoekt den kandelaar en het zegel, die door de Vleermuis meegenomen zijn. Zij slaakt een rauwen kreet en stijgt plotseling, met slaphangentte armen, tot zij naar boren verdwenen is. 2.1 j krijt tot het laatste toe). DE SCHIMMEL. Ik blijf dansen, f Zij danst up de brieven die zijn blijven liggen). BLAUWBAARD (Hij kijkt nu naar boven, alsof zij daar was). Ga van die brieven af. DE SCHIMMEL. Die bestonden slechts in haar verbeelding. BLAUWBAARD. Zij bestaan nu ook in de mijne. Wee ! Wee ! Ga, zeg ik. (Het wordt donker j. DE SCHIMMEL (krijschend, zij steekt haar tong tegen hem uit). Ik ga niet. Ik was eens de mooiste, en ben nu lekker de leelijkste van allemaal. Ik ga niet. BLAUSVBAARD (hij gaat op den grond zitten, nier het hoofd in de hand). Blijf dan. DE SCHIMMEL. Neen, ik ga (zij kruipt op handen en voeten weg. Het wordt nog donkerder. Donder en bliksem). BLAUWBAARD. Het was een droom, ik heb in waaktoestand gedroomd. (Het wordt licht. Blauwbaard staat op. Zijn gelau* is nu vroolijk. Hij gaat naar de plaats waar het venster was, maar waar nu een deur is. doet die open, en roept: Fatima ! Fatima ! (Hij bedenkt zich, haalt een stoel, zet die midden op het tooneel neer, stoft ze af met den plumeau dien Bertha liet liggen, en roept opnieuw) : Fatima ! (Scherm).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl