Historisch Archief 1877-1940
No. 2500
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
25
DROOMNASPEL VAN
BLAUWBAARD
door CORNELIS VETH
Personen:
Blauwbaard
voormalige liefjes en vrouwen
van Blauwbaard
De Schimmel
De Hagedis
De vrouw in het blauw
Bertha
Agnes
De vrouw voor het venster
De kioskjuffrouw
De keukenmeid
Het kamermeisje
De vleermuis
(De geheime kamer in Blauwbaard's huis.
Ongeveer in het midden een kiosk, waarin de
kioskjuffrouw zit te breien. Het kamermeisje stoft
de kiosk af met een plumeau, achter haar Bertha,
ook met een plumeau, die scherp toeziet op haar
werk. Links, op den achtergrond de vrouw in het
blauw, die een groote lelie van vreemde kleur in
de hand houdt. Op den voorgrond een gat, waar
uit de Hagedis met wanhopige gebaren opstijgt.
Agnes, in een wit gewaad, lakt aan n stuk door
brieven, die zij dan op den grond werpt, de Vleer
muis houdt kandelaar en zegel voor haar op.
Geheel rechts: de Keukenmeid met een pan. Het
tooneel is geheel paars, de kiosk fel groen. Links
een bloedrood gordijn. In het midden, tegen den
binnenmuur dus, groeit klimop. Overal spinrag.)
EERSTE TOONEEL
BERTHA: Die kiosk is sinds verleden jaar ver
bazend gegroeid. Heb je dat wel opgemerkt?
HET KAMERMEISJE: Ik heb die kiosk vroeger
nooit hier gezien, en de oude juffrouw, die er in zit,
ook niet.
BERTHA. Dat is geen reden om ze niet goed af te
stoffen. Ik moet altijd nakijken of je wel goed overal
de stof afneemt. Dat is geen leven. Denk er aan,
dat je bovenop het deksel ook goed de stof af
neemt.
HET KAMERMEISJE. Het is geen deksel, maareen
dak. Ik kan er niet bij.
BERTHA. Als je op je teenen gaat staan en je
arm flink uitstrekt, kan je er nog juist bij. Doe het,
vóór de kiosk alweer meer gegroeid is. En de klim
op moet je ook goed afstoffen, denk er om. Ik mag
geen stofje vinden als ik alles nakijk. O wat is
zoo'n onzindelijk kaïnermeisje toch een ramp !
HET KAMERMEISJE. Wie heeft er ooit van ge
hoord, dat klimop aan den binnenkant van een
muur groeit, in de kamer? Ik ben er niet op ge
huurd om uw tuin af te stoffen.
BERTHA. Zwijg ! Het is je plicht alles af te stof
fen.
DE KIOSKJUFFROUW. Laat ze mij ook goed af
stoffen. Ik stik in de spinrag. Jullie vergist je
als je denkt dat ik hier pas zit. Ik zit hier al twintig
jaar in mijn kiosk, en heb tachtig paar kousen ge
breid.
BERTHA. Waar laat u die kousen dan toch alle
maal?
DE KIOSKJUFFROUW. Ik weet niet waar ze blij
ven. Daar bemoei ik mij niet mee. Ik brei. Ik ben
uitverkocht. Zij (wijst op Agnes) heeft mij alle
papier en enveloppen afgekocht. Ik brei.
AGNES. Ik lak, ik lak.
HET KAMERMEISJE. Ik heb lak aan jouw lakken !
BERTHA. Houd toch op met dat eeuwige lakken !
HET KAMERMEISJE. Houd u dan op met dat
eeuwige nakijken hoe ik stof.
BERTHA. Ja. Laten wij naar binnen gaan. (Zij en
het kamermeisje gaan, op zij, de kiosk binnen. De
kioskjuffrouw duikt weg, op het oogenblik dat zij
binnenkomen. Daarna verdwijnt de kiosk en ver
volgens het kamermeisje, dat midden door den muur
heengaat).
BERTHA. Daar is die verschrikkelijke keuken
meid. Je zult zien dat ze ons weer haar verfoeilijke
uiensoep laat eten. Wat eten we vandaag, keuken
meid?
DE KEUKENMEID. Uiensoep.
BERTHA. Uiensoep ! Kunnen we niet eens wat
anders eten? Je vermoordt me met je uiensoep.
DE KEUKENMEID. Uiensoep. Die is gemakkelijk
klaar te maken en ik lust ze graag. Van de uien
gaan mijn oogen tranen, en dat is goed voor mijn
oogen. (Zij geeft zich met de pan een klap op de dij,
en verdwijnt).
BERTHA (weent). Dat verschrikkelijke mensch !
Zij lust ze graag ! En ik dan? ik verfoei ze.
DE SCHIMMEL (die al dien tijd over liet tooneel
heeft gedanst, telkens twee groote passen vooruit er,
n kleine achteruit). Ik was eens de mooiste van
jullie allemaal. Ik leerde hem kennen op een bal.
En nu dans ik maar. Trala! wat een leventje.
DE HAGEDIS. Ik kan niet dansen.
DE SCHIMMEL. Natuurlijk niet. Jij leelijke sala
mander !
DE HAGEDIS. Ik ben geen salamander, maar een
hagedis.
AGNES. Ik lak, ik lak.
BERTHA. Jij moet lakken, omdat je Blauwbaard
indertijd verlakt hebt. Maar waarom moeten wij
altijd in die laklucht leven? Het is om te stikken.
Het drukt op mijn longen.
DE HAGEDIS. Ik kan niet dansen. Toen hij mij
verliet heeft hij mijn beenen meegenomen. (In den
muur achteraan ontdekt men opeens een venster, dat
op een ander van binnen fel verlicht venster aan den
overkant van de straat uitziet. Daarvoor zit De
Vrouw voor het Venster).
DE VROUW IN HET BLAUW (verschrikt). Wie
is dat toch die men daar aan het raam ziet zitten
aan den overkant?
BERTHA. Weet je dat niet? Dat is zijn vierde.
Altijd zit ze voor het raam te kijken.
DE SCHIMMEL. Het schepsel denkt dat hij bij
haar terug komt. Dat weten wij wel beter. Hihi !
AGNES. Ik lak, ik lak.
BERTHA. Hoe komt het, dat zij altijd nieuwe
brieven te lakken heeft? Al die brieven moesten
nu toch allang van lakken voorzien zijn !
DE VROUW IN HET BLAUW. Het lak verdwijnt na
eenigen tijd spoorloos. Dan lakt zij opnieuw, en
het verdwijnt weer.
BERTHA. Wie is dat toch, die den kandelaar en het
zegel voor haar ophoudt?
DE VROUW IN HET BLAUW. Dat is haar onge
boren kind.
BERTHA. Wat is dat toch voor een bloem, die jij
in de hand houdt?
DE VROUW IN HET BLAUW. De bloem, die hij mij
gaf. Een giftige bloem.
DE HAGEDIS. Hij gaf ons allen giftige bloemen.
TWEEDE TOONEEL.
VORIGEN, BLAUWBAARD (in avond-costuum; hij
komt door den muur binnen).
BLAUWBAARD. Dat is een leugen. Ze waren niet
giftig. Jullie maakte ze giftig. (Hij neemt de brieven
een voor een op) En dit waren geen gelakte brieven,
maar gewone open briefkaarten met onschuldigen
inhoud. Sommige waren maar prentbriefkaarten,
enkel met mijn naam, als drukwerk verzonden.
Jullie maakt van een mug een olifant.
BERTHA. De tijd veranderde ze in gelakte brie
ven, vol duistere geheimen.
BLAUWBAARD. Niet de tijd, maar haar argwaan.
En jij? Waar zijn je kamermeisje en je keu
kenmeid waar je je altijd zoo aan ergerde?
BERTHA (kijkt verbaasd rond). Zij zijn weg.
BLAUWBAARD. Zoo. Zie nu maar dat je alles zelf
doet.
BERTHA. Er zijn hier geen meubelen, en er wordt
hier niet gegeten.
BLAUWBAARD (hij klimt een denkbeeldige trap opj.
Is Fatima hier? Neen? Dan is zij boven.
DE SCHIMMEL (danst om hem heen). Je zevende !
Haha ! Ik was mooier, toen ik jong was.
BLAUWBAARD (nog klimmend). Waarom loopen
jullie allemaal mee naar boven? Blijf hier. (tot
Schimmel) Jij hield altijd alle vensters dicht, omdat
je bang was voor tocht. Ik stikte !
DE VROUW IN HET BLAUW. En ik?
BLAUWBAARD (nog klimmend). Die trap is
eindeloos.
DE VROUW IN HET BLAUW. Jij W3S d()l op kOül,
en ik vond ze walgelijk. Ik hield van visch, en jij
lustte die niet.
BLAUWBAARD (nog klimmend). O ja, dat was
ondragelijk.
DE VROUW IN HET BLAUW. De lucht van kool
hangt hier nog. Ik heb zwavel laten branden, het
baat alles niets.
BLAUWBAARD (houdt op met klimmen, en doet
alsof hij naar benetien kijkt). Die bloem die je in de
hand houdt, riekt naar kool.
DE VROUW IN HET BLAUW. Ja, die heb jij me ge
geven. Ze was giftig.
BLAUWBAARD. Ze was niet giftig, maar ze is het
nu. Jij hebt haar zoo gemaakt.
AGNES. Ik lak, ik lak.
BLAUWBAARD (aldoor naar beneden kijkend, zich
voorover buigend als over een leuning). Ja jij lakt
maar. Jij lakt de brieven, die alleen in je verbeel
ding bestaan. Ansichtskaarten waren het, met
alleen mijn naam er op, en als drukwerk gefran
keerd en verzonden. Meer mag er niet op staan,
anders betaal je briefport. En wat een akelige
laklucht is hier ! (Hij gaat naar het raam, dat hij
wil open doen). Ha ! Zij zit weer voor het venster.
Zij zat steeds voor het venster. Zij was dom en
listig. Ontzettend dom en ontzettend listig.
DE SCHIMMEL. Hihi! Kool en lak!
DE HAGEDIS. Lak en kool!
BLAUWBAARD (laat zich vallen en zit op zijn
achterste). Ai! Daar val ik van al de trappen.
Een schil natuurlijk, als altijd, (wrijft zich onder
den rug). (Ziet de Hagedis). Dat is jouw schuld.
Wat heb ik altijd onder jouw onordelijkheid ge
leden !
DE HAGEDIS. En ik onder jouw bitsen toon.
BLAUWBAARD. Het is verschrikkelijk moeilijk,
getrouwd te zijn.
DE HAGEDIS. Weet je nog, waarom je mij hebt
verlaten?
BLAUWBAARD (staat op). Neen, dat vergat ik.
DE HAGEDIS. Ik wensch ook dikwijls te vergeten,
maar waarom heb je mijn beenen meegenomen?
BLAUWBAARD. Ik heb je beenen niet mee ge
nomen. Als je goed kijkt, zie je ze stellig nog in dat
gat, waar je bovenlijf uitkomt.
DE HAGEDIS (kijkt naar beneden, geeft een gil,
en verdwijnt. Het gat sluit boven haan.
DE SCHIMMEL. Hihi !
BLAUWBAARD. Alles was altijd zoek.
DE SCHIMMEL. Ik lach niet omdat ze haar beenen
terug heeft gevonden, maar omdat haar japon zoo
verschoten is.
DE VROUW IN HET BLAUW. Van jouw jurk is
niet eens meer te zien welke kleur zij oorspronkelijk
gehad heeft.
DE SCHIMMEL. Dat is allemaal schimmel. Maar
hoe komt het dat jouw blauwe japon niet verschiet?
Blauw verschiet anders gauw. Waar heb je ze ge
kocht?
DE VROUW IN HETBLAUW. Dat adres krijg jeniet.
DE SCHIMMEL. Nu het komt er niet op aan. Ik
heb mijn beenen. Ik dans.
AGNES. Ik lak, ik lak.
BLAUWBAARD (op de plaats waar de kiosk stond).
Voor een gulden mooie ansichtskaarten, juffrouw,
en tien postzegels van twee cent.
DE SCHIMMEL. Hihi ! De kiosk is allang weg.
BLAUWBAARD. Weg? Nu, in godsnaam.
(Aan den overkant gaan plotseling de gordijnen
dicht).
BLAUWBAARD. Daar gaan de gordijnen aan den
overkant dicht ! Ik heb ze nog nooit dicht gezien.
(Het raam in de kamer dat op den overkant uitziet,
verdwijnt geheel, de muur sluit zich. Een klok slaat
dertien slagen. Op den dertienden slag verdwijnt de
Vrouw in het Blauw achter het roode gordijn. Zij
zucht daarbij diep).
BLAUWBAARD. Dertien slagen ! t de klok begint
opnieuw te slaan en laat tot vijf en twintig slagen
hooren. Alle overgeblevenen tellen de slagen. De
Vleermuis klappen met zijn vlerken, doet bij eiken
slag een stap achteruit en is bij den vijf en twintigsten
achter het gordijn verdwenen). Van links komt nu
het karnerrneisje, van rechts de keukenmeid, zij
nemen Bertha die schrikt en de pliimean laat vallen,
tusschen haar in en voeren haar weg, op een draf).
AGNES. Ik lak, ik lak. (Zij zoekt den kandelaar
en het zegel, die door de Vleermuis meegenomen zijn.
Zij slaakt een rauwen kreet en stijgt plotseling, met
slaphangentte armen, tot zij naar boren verdwenen
is. 2.1 j krijt tot het laatste toe).
DE SCHIMMEL. Ik blijf dansen, f Zij danst up de
brieven die zijn blijven liggen).
BLAUWBAARD (Hij kijkt nu naar boven, alsof
zij daar was). Ga van die brieven af.
DE SCHIMMEL. Die bestonden slechts in haar
verbeelding.
BLAUWBAARD. Zij bestaan nu ook in de mijne.
Wee ! Wee ! Ga, zeg ik. (Het wordt donker j.
DE SCHIMMEL (krijschend, zij steekt haar tong
tegen hem uit). Ik ga niet. Ik was eens de mooiste,
en ben nu lekker de leelijkste van allemaal. Ik ga
niet.
BLAUSVBAARD (hij gaat op den grond zitten, nier
het hoofd in de hand). Blijf dan.
DE SCHIMMEL. Neen, ik ga (zij kruipt op handen
en voeten weg. Het wordt nog donkerder. Donder en
bliksem).
BLAUWBAARD. Het was een droom, ik heb in
waaktoestand gedroomd.
(Het wordt licht. Blauwbaard staat op. Zijn gelau*
is nu vroolijk. Hij gaat naar de plaats waar het
venster was, maar waar nu een deur is. doet die open,
en roept:
Fatima ! Fatima ! (Hij bedenkt zich, haalt een
stoel, zet die midden op het tooneel neer, stoft ze af
met den plumeau dien Bertha liet liggen, en roept
opnieuw) :
Fatima !
(Scherm).