Historisch Archief 1877-1940
No. 2500
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
31
EEN GEVAARLIJKE ANTITHESE
door Mr. E. C. VAN DORP
Lid van de Tweede Kamer
Een halve eeuw bestaan van de Groene Amster
dammer en een halve eeuw sociale politiek vallen
samen. En niemand, die het aan een toeval zal
toeschrijven.
In 1874 sprak Kappeyne, de toenmalige leider
der liberalen, de bekend gebleven woorden:
Als wij vijf en twintig jaren terugblikken,
dan zien wij, dat de algemeene opvatting deze was,
dat de staat niets anders is, dan een groote
politiemagt, die slechts te zorgen had voor de veiligheid
van de personen en goederen der tijdelijk onder
zijne hoede tezamenlevende ingezetenen, en dat
ieder van dezen een deel van zijne vrijheid en van
zijne bezittingen moet opofferen, om zich daarvoor
die bescherming van den staat te koopen, ....
Onze moderne levensbeschouwing leert ons inzien
dat die oude opvatting der natuurlijke vrijheid
een klank zonder inhoud is; ....zij leert ons
beseffen, dat geen handeling, geen nalatigheid van
het individu zonder terugwerking blijft op het
geheel, dat allen zijn solidair; en dat daarom de
staat van zijne ingezetenen kan vergen al wat tot
zelfbehoud der vereeniging noodzakelijk is, maar
dat hij ook aan hen alles moet verschaffen wat
vereischt wordt om hun het volle genot der be
schaving te verzekeren Het gevolg daarvan
is, dat de invloed, de taak van den staat zich
voortdurend hoe langer hoe meer uitbreidt".
Wie bladert in de geschiedenis van de ruim halve
eeuw, die het koninkrijk in 1875 oud was, zal daarin
nauwelijks een spoor van sociale politiek aantreffen,
met uitzondering van de laatste jaren: in 1872
werden de strafbepalingen tegen samenspanning
van werklieden of patroons ingetrokken, en in
1874 kwam de wet op den kinderarbeid tot stand:
aan beide hervormingen is de naam van Mr. S.
van Houten verbonden.
In die ruim vijftig jaren waren de fundamenten
onzer constitutioneele staatsinstellingen gelegd;
was de binnenlandsche en koloniale organisatie
voleindigd; was het onderwijs geregeld; waren
belemmeringen van het bedrijfsleven opgeruimd
en verkeersmiddelen tot stand gebracht; was het
recht gecodificeerd en de rechtspraak geregeld.
Maar de natie vraagt, zoo Kappeyne: nu wij
die zoo geprezen staatsinstellingen hebben, wat
brengt men daardoor ten onzen behoeve te weeg?"
Na 1875 gaan kiesrechtuitbreiding, ontwikkeling
der sociale politiek en moderniseering van het
belastingwezen hand in hand, in onverbiddelijke!!
samenhang: het resultaat van de intrede van het
sociale idealisme in de politiek. De arbeidswetten
van 1889, 1911 en 1919; de veiligheidswet, de
leerplichtwet, de woningwet, de gezondheidswet,
de verzekeringswetgeving volgen elkaar binnen
enkele decenniën. En Piersons belastingwetten,
voor 't eerst de grondslagen leggend eener mo
derne belastingwetgeving, vormden het financieele
complement dezer sociale politiek.
En thans spreekt men van stilstand, van
teruggang, eenerzijds met spijt en wrok, anderzijds
in de overtuiging, dat men reeds te ver gegaan is.
En inderdaad wijst deze malaise op begane fouten.
In allerdiepsten oorsprong liggen deze fouten in
een gebrek aan philosophischen zin bij het stellen
der sociale doeleinden. Men heeft zich in de latere
jaren in het ondiepe en nauwe vaarwater der
volksgelukkigmakerij van bovenaf begeven, waar men
schipbreuk lijdt op de zandbanken van egoïsme en
hebzucht.
Men zal weer hebben te aanvaarden de tragiek
van het menschenleven, welke aan ieder idealis
tisch streven de grenzen stelt; het onverbiddelijke
en toch" spreekt; immers gelegen is in de
menschelijke onvolmaaktheid, die te onverbiddelijker
zich wreekt, naarmate zij starder genegeerd is.
Men zal den uitweg hebben te zoeken naar de
diepte en de ruimte, naar den inkeer-tot-zich-zelf
en de groote zedelijke idealen der persoonlijkheid.
Te kwader ure is, laten wij daar, onder welke
invloeden de rampzalige antithese:
individueelsociaal opgesteld.
Van deze antithese hebben wij ons vóór alles
te bevrijden. Vóór alles hebben wij er ons van te
doordringen, dat het individualisme sociaal is; en
dat ieder sociaal streven van het individu moet
uitgaan, bij het individu beginnen.
Alleen deze synthese van individueel en sociaal
zal ons in staat stellen rijp en groen in de sociale
politiek te onderscheiden.
GROEPEERING IN EUROPA
door Dr. M. VAN BLANKENSTEIN,
Correspondent van de Nieuwe Rottcrd. Courant.
Naarmate Europa meer tot rust komt, krijgt
het vraagstuk der groepeering in ons werelddeel
grootere beteekenis. Dit is een sombere beschou
wing. Men zou moeten hopen, dat de Volkenbond
dit vraagstuk deed vervallen.
Het is nu eenmaal niet zoo.
De psychologische en politieke gevolgen van
den oorlog hebben allerlei combinaties in het
leven geroepen, zooals de kleine entente en de
Baltische samenwerking. Het bestaan van die
combinaties is moeizaam. Voor dat bestaan is
het te hopen, dat zij niet op de proef worden
gesteld.
Belangwekkender was de toenadering tusschen
Rusland en Duitschland. Duitschland zocht heul
bij een mede achteruitgezette. Het tegenwoor
dig Russisch bewind zoekt zijn voordcel te doen
met ontevredenheid, waar en van welken aard
ook, die in de wereld is te vinden. Dat deed een
schijn van vriendschap ontstaan.
Er was nog iets, dat beide landen bij elkaar
bracht. Dat was de haat tegen Polen. Het herstel
van den Poolschen staat was na den oorlog een
noodzakelijkheid. Men heeft er ook een doeltreffend
middel in gezien, Duitschland van Rusland te
scheiden. Men heeft dit doel nagejaagd, tot het
resultaat omgekeerd werd. De wrok tegen en over
Polen vormt nu een band tusschen de twee groote
staten. Voor Polen zelf is dit gevaarlijk. Maar
het staat zeer te bezien, of deze band sterk genoeg
is om twee zóó zware lichamen bijeen te houden,
als de helling van de vlakken hunner belangen
hen in verschillende richting doet afglijden.
Duitschland en Rusland zijn geen natuurlijke
bondgenooten. Ook geen natuurlijke vijanden. Tusschen
hen kan alles en ook niets ontstaan. Het hangt
maar af van de houding, die West-Europa tegen
over elk van deze beide landen aanneemt.
Duitschland heeft banden in andere richting,
die nu nog losjes in de lucht wapperen, maar
waarnaar tastende handen grijpen, en die, als
zij eenmaal bevestigd waren, van groote natuur
lijke kracht konden blijken. Deze zijn: De Rijn,
zijn westelijke nijverheid, de nabuurschap met
Frankrijk.
Onmiddellijk na den oorlog waren die wappe
rende banden er reeds en zelfs ook tastende handen.
De omstandigheden waren er echter niet gunstig
voor, vooral psychologisch niet.
Dat is geducht aan het veranderen. Wie veel
met Franschen spreekt, en wel met den gemiddel
den Franschman uit allerlei kring, zal kunnen
constateeren, hoe de wenschelijkeid van een toe
nadering tot Duitschland steeds algemeener
gevoeld wordt. Het komt er maar op aan, hoe
de Franschman, met wien men spreekt, over
de mogelijkheid van deze toenadering denkt.
Vele malen heb ik in de laatste maanden gehoord,
zoowel uit den mond van felle germanofoben als
van optimistischer gestemde menschen: ,,ln een
toenadering over den Rijn ligt onze toekomst
en onze veiligheid." Of wel, men drukt het als
volgt uit: Een oorlog met Duitschland of een
samenwerking; andere mogelijkheden zijn er
niet."
Te Parijs en te Berlijn heeft deze opvatting
al sedert jaren aanhangers gehad. In den laatsten
tijd tast Berlijn heel duidelijk in die richting.
Het heeft er zijn aanspraken op Elzas-Lotharingen
in ieder geval een bruikbaar onderwerp voor
nationale agitatie voor over. Zelfs het thans
regeerende Berlijn, dat toch sterk met de natio
nalisten gelieerd is.
Men hoeft in Frankrijk maar aan de oprecht
heid van dit tasten te geloovcn, om de hand uit
te steken. Daarom draait het nu. Polen, en de
Duitsche aanspraken naar het Oosten zijn een
sta-in-den-weg voor beide landen. Maar er staan
wel heel groote dingen op het spel.
De industrieelen, die nu eenmaal een groote
macht in Duitschland en in Frankrijk vormen,
zijn principieel aanhangers van het denkbeeld.
Zij van hun kant denken en onderhandelen er
al meer dan vijf jaren over. Voor hen is het maar
de kwestie of zij het onderling financieel en «eco
nomisch eens worden. Dat gaat, wat hen betreft,
uit wederzijdsche schrokkigheid bij de bespre
kingen, niet gemakkelijk. Maar er zijn stellig
niet velen onder hen, die niet aan het slagen bij
slot van rekening gelooven.
Bondgenootschappen zijn uit den booze. Zij
zijn het tegendeel van hetgeen de Volkenbond wil.
Zij kweeken vijandschap, en geven steeds den
oorlogzuchtigen elementen?die er altijd schijnen
te moeten zijn moed. Maar zij zijn vaak een
noodzakelijk kwaad. Het drievoudig verbond,
dat actief voor de deelnemers zoo
weinig^beteekende, heeft het passieve voordeel opgeleverd,
dat in 1911 bijv. en misschien al vroeger, niet
een Oostenrijksch-Italiaansche oorlog is uit
gebroken.
Een toenadering van dezen aard tusschen
Duitschland en Frankrijk zou een groote ont
spanning in Europa en in de heele wereld teweeg
brengen. Voorloopig tenminste. Men noeme het
geen onnatuurlijke paring. Ware de paring natuur
lijk, dan ware zij ook overbodig. Tusschen Engeland
en Amerika, tusschen Denemarken en Noorwegen,
tusschen ons en Zweden zou een bondgenootschap
overbodig zijn. Het denkbeeld ervan ontstaat
zelfs niet.
Zooals gezegd, het bondgenootschap zou
voorloopig ontspanning brengen. Daarmede zijn,
van ons standpunt beschouwd, de voordeeien
opgesomd, economisch zou het een strijdmiddel
zijn van de Franschc en Duitsche nijverheid.
Het zou een reusachtige trust zijn tusschen de
twee landen, die onder de staten van Europa
misschien het meest protectionistisch van natuur
zijn.
Er zou een natuurlijke tegenstelling tot Engeland
ontstaan, «economisch en politiek. In
Downingstrect is men al sedert wat jaren gewoon, deze
mogelijkheid te overdenken, ais men eens neiging
heeft tot zwartgallige beschouwingen. Dit is,
van Engelsen standpunt beschouwd, juist.
Want als de Franschman aan dit bondgenoot
schap, aan dezealliartie-uit-erge-berekening denkt,
dan drijven hem daartoe twee overwegingen.: zijn
vrees voor een nieuwen oorlog, en zijn verlangen
een vast tegenwicht te vinden tegen den
meedoogeloozen naijver van Engeland.
Ieder weet, dat vele Franschen de Britten
haten. Men kan echter ook Franschen, die veel
achting, ja bewondering voor den Engelschman
hebben, de noodzakelijkheid van een aansluiting
naar het Oosten, juist met het oog op Engeland,
hooren bepleiten. Zij weten, dat de Brit geen
sentimenteele vriendschap voor Frankrijk koestert,
en alleen sympathie kan betooncn aan een Frank
rijk, dat hij in eenig opzicht zwak ziet. Ten op
zichte van Brittanje voelt men een onverbidde
lijke tegenstelling van belangen, en dat niet
onvoorwaardelijk ten opzichte van Duitschland.
Tot nog toe gaat alles goed. De uitgestoken hand
der Duitschers de juiste waarde daarvan zou
ik, op zoogrooten afstand, niet durven beoordeeld!
geldt ook Engeland. Dit zou echter de natuur
lijke ontwikkeling niet zijn. Als tot stand kwam
waar Stresemann schijnt heen te stevenen, dan
zou dit het begin zijn van een Framch-DuitsciK'
toenadering, die voor alle buren, zooals gezegd,
alleen maar het, op zichzelf groote, maar wellicht
tijdelijke voordeel zou hebben van een !< eaie
ontspanning in onze buurt. DL' spanning k</n op
den duur slechts verplaatst lijken.
Er is een Brit;che politiek, waarvan vooral
Lloyd (ieorge een der woordvoerders is, die het
als wijsheid schijnt te beschouwen. Frankrijk
te prikkelen. Dit kan men alleen een onschuldig
genoegen achten van Britsch standpuin bezien,
wel te verstaan - als men niet gelooft aan de
mogelijkheid van een toenadering van Frankrijk
tut Duitschland. Als Lloyd (ieorge Fransch
verstond, zou een langdurige ui intieme reis
door Frankrijk hem veel goed kunnen doi-n.
Chaniberlain lijkt wijzer en voorzichtiger.
Ik wil hier geen lange of ook maar eeni^szins
volledige beschouwing houden over dit onderwerp.
Ik wil slechts mogelijkheden even aanduiden,
mogelijkheden waaraan men te weinig denkt, en
waarvan vooral de gevolgen voor ons te weinig
overdacht worden.
Men bouwe vooral geen toekomstbischouwingen
op, op overwegingen v;m oorlogstnentaliteit.
Niet de liefde, maar de vrees wijst gewoonlijk den
weg naar bondgenootschappen. En, natuurlijk,
overwegingen van eigenbelang.
Het Fransche volk is voor een merkwaardig
groot gedeelte over het sterk remmend vermogen
van de oorlogsherinneringen heen. Het begint
weer nuchter te kijken, zelfs over den Rijn.
In Duitschland ziet men dat Stresemann,
dien men werkelijk niet kan beschuldigen de ge
voelens der nationalisten te veronachtzamen,
bereid is het status eiuo in het Westen te erkennen.
Wie iets van reeds oude, heel en half
onderaardsche stroomingen weet, gaat opletten. Wij moeten
gaan nadenken, wat deze mogelijkheden voor
ons zouden kunnen beduiden. Iets veranderen
aan den loop der dingen zouden wij niet kunnen
en ook niet mogen.
Maar opletten op den loop van het water is de
boodschap. Men moet ten allen tijde zijn bakens
op de juiste plaats hebben staan.
Marrakech (Marokko), 4 April.