De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 9 mei pagina 33

9 mei 1925 – pagina 33

Dit is een ingescande tekst.

No. 2500 DE^GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 33 N.V. PAERELS' MtubllMring-MQ. AMSTERDAM QOMPLETE MEUBILEERING BETIMMERINGEN Rokln 128 - Tel. 44541 DE GROENE AMSTERDAMMER Weekblad voor Nederland kost slechts f 3. per kwartaal of f 10. per jaar bij vooruitbetaling. EEN JOURNALISTIEK MEESTER door Dr. R. FEENSTRA, Redacteur van De Telegraaf". QEORGES DE LA FOUCHARDIÈRE De redactie vraagt me een klein stukje voor den 2500ste Groene. Allright. Kan ze krijgen. Voor een dergelijke n solieden stapel past het even stil te staan en je hoed af te nemen. Hoewel de journalistiek geen vak voor het stil staan is. Hoewel het regel is: dat een tijdschrift groen begint; alle kleuren van het Ostwaldsche Farbenharmonium doorloopt, van pimpelpaars tot beige toe ? en zwart eindigt. Een halve eeuw n kleur; nzelfde intellectueel en artistiek breed verlicht publiek en nog altijd zee gehouden en gang gehouden; alle respect ! Maar: kregen wij ook laatst niet een ontzetten de pluim voor de standing van onze Nederlandsche journalistiek van een mondainen toerist, die langs de buitenboulevards ervan wandelt? Mr. v. Rossem had zich ergens in Beieren of Zwitserland vertaald met Münchener en Baseier krant jes; en hij doceerde: wat zijn onze kranten toch goed; wat een hoog peil; welk een juiste doseering tusschen zwaar en licht. Hij sprak er natuurlijk niet anders van, dan hij ook schrijft over de keukens van zijn wereldhötels : goede grondstoffen; aangenaam gesausd. Prettig menu; met wel veel substantieel zware schotels; maar toch ook liflafjes. En hij heeft gelijk: een krant is" een menu, bestemd voor de geestelijke digestie van de lezers. En een weekblad is dat nog veel meer dan een krant omdat bij de laatste ten slotte het door iederen dag geboden nieuws, als het vet op de s ju, bovenaan drijft, en daarnaar veelal hare schotelwaarde wordt beoordeeld. In de keuken komt het op de koks, en in de wereld van het journalistieke ondernemersbedrijf komt het natuurlijk op de menschen aan, die schrij ven kunnen. En hoewel de heer v. Rossem als een modelblad, een toekomstblad: een.... keukenmeidenkrantje noemde, namelijk het Neues Wiener Journal" van Lippowitz, hier was ik gansch stupéfait en heb de geestelijke armoe van een ge prolongeerd hötelleven in al zijn hopelooze verdorring bigri.pjn was hij op prima" spoor. Hij noemde ook de cuisine van Parijs journalistiek gesproken: voortreffelijk. En hier is hij, waar hij wezen moet. Weenen en Parijs zijn de" twee ste den, waar de journalistieke kunst, het hoogste, het vaardigste is opgeslepen. Maar in Weenen had hij heel andere bladen en figuren moeten noemen, dan ausgerechnet": het Journal voor kioskjuf frouwen, dat maar n medewerker, Hermann Bahr, heeft, die er af en toe c:jp:e van gehalte aan doorgeeft. Ik geloof niet, dat ik in een weekblad, in dit weekblad, met zijn groote tradities, en zijn jour nalistieke figuur De Koo die weer een tijdgenoot was van dien anderen Hollandschen journalist, die zoo vertikt goed schrijven kon: P. L. Tak te kort doe aan ons nationaal journalistiek prestige, als ik constateer, dat wij het zoo toch niet kun nen", als de Parijzenaars en de Weeners. Wij zijn ?er te zwaar, te log, te inert voor. Onze hoofdartikels zijn altijd te veel redevoeringen, uit een Zwammerdamschen Gemeenteraad; zij zijn te veel gesproken, betoogd; te weinig diep gegraveerd, pétillant en flonkerend uit het materiaal gestoken". Onze feuilletons zijn simili-bazars uit het winkelstraatje eener criant vervelende letterkunde. Men ziet er geen echte stijljuweelen, zooals in het Weener en het Parijzer feuilleton; geen zinnen, die over een groote stad een heelen dag na blijven lichten. En de korte polemische of filosofische asterisk" bleef bij ons altijd in een zelfde klasse" hangen. Zooals wij op onze zeilwedstrijden: kieljachten, zwaardjachten, boeiers en nog ettelijke klassen zeilvaartuigen meer hebben, zoo hebben we politieke drie starren, spotternijen en sotternijen, oproerige krabbels, wijsneuzigheden maar de man, die op den eenen bodem vaardig is, kan niet ook de schuit van een andere zeilklasse bedienen. Welk een verschil al dadelijk met onze,,meesters" in Weenen en Parijs; zij schommelen goed op lke boot; zij halen direct tuig op; zetten direct vaart. Zij zijn universeeler en dieper dan onze kortebaansche journalisten. Zij hebben meer techniek, beteren aanpak, meesterlijker woorden, en meesterlijker greep. Ik wil hiermee aan de goeden onder ons niet te kort doen. Wij derven hier, \vat zij daarginder hebben. Hun laait de gloed van een intensiever levende samenleving, als ovengloed, over hun korte snelle werk. Ons laait niets, niemendal toe. Ons staan ze zuur endoodsbidderlijk, met een koud kritisch bedilsnoet op de vingers en op ieder zinne tje te kijken. Bij ons is het meer talagewerk, dat technisch, en van buiten, moet worden bekeken. Zelfs de oproerigheid" is iets, dat men bij ons door dik spiegelglas te zien krijgt; men ziet een Joodschen meneer, die verstand van etaleeren heeft, er aan schikken. Maar men krijgt nooit de scherven in zijn oog, ziet nooit de flitsende vonken er af vliegen. Vergelijken wij, met al onze eigen grootheden, een man als Georges de la Fouchardière, dan voelen wij de" superioriteit: in de lengte, en in de breed te, en in de diepte. Hij is journalistiek af"; hij kan zeepbellen van mooie glanzige woorden bla zen; hij kan prikken, knijpen, hakken, kopafslaan. Hij kan ontleden. Hij kan visie scheppen, en visie weergeven. Men kan hem op reis sturen en een land laten bekijken; de lezer ziet dan het land. Hoewel hij dat alles beter doet dan een ander, ligt zijn meesterschap ti.chin de ironie. Decomedie van het leven bekijkt hij van achter de coulissen ; van den kant van het gedésillusionneerde doorzien. En door ze au sérieux te nemen, zoowel deze comedie, als de dikke woorden qu'on change : over recht,moraal, fatsoen, waarin hij met een plech tig snoet zegt te gelooven wondt en vermoordt hij; en voedt zijn tijdgenooten op tot inzicht en waarheid. Hij is: de l'Oeuvre; heelemaal: een klein pittig vrijheidlievend krantje, dat als eerste exploitatie parool stelt: de begaafdheid. De begaafdheid bij allen; en tot in hun vingertoppen ! Toen hij aan l'Oeuvre kwam, had het blad een oplage van 60,000 exemplaren; tegenwoordig draait het er over de 300,000 ! Het is nu eenmaal zoo: wie dezen f ron de, u r tien keer heeft gelezen, wil liefst geen artikel tje meer van hem overslaan. Men raakt aan zijn dagelijksch ,,hors d'oeuvretje" meer verslaafd dan aan het dagelijksche versche broodje. Zijn hon derd regels gaan 's morgens op over Parijs, als een aurore" en na twaalf uur onder, zooals het voor een krantenartikel hoort. Hij bundelt niet; al is hij honderd maal meer woordkunstenaar, dan menschen, die al een boekenplank vol hebben ge werkt. Hij schrijft voor en in den dag; hij betrapt de menschen in flagrant! op het uur, dat zij betrapt moeten worden; en maakt woordkunstig met hen kort" proces. Meest is zijn vonnis niet veel meer dan een slagvaardig uitgevoerde stomp, of een geniale trap. Soms gaat liet op on of even. Dan worgt hij. Dan is ieder woord of het adem rooft; maar zijn strop is nooit grof van hennep ; zij is altijd van edele zijde geweven. Zijn stijl, even los als amusant, is meer dan alleen FranVch. Hij maakt veel lucht, veel teekeus, in zijn zinnen. En deze lucht heeft iets^van de Frana'he zuidelijke atmosfeer; iets van zon en blauw, waar zijn woorden r.ls prccieusc gebouwen tegen^uitkomen. Zoo z' u niemand bij ons kunnen schrijven. Bij ons, v.-aar een krantenregel geen geld schijnt te kosten en een traditie bestaat van honderd slijmzinnen, om n zin pit" wordt een artikel in dui regel beter door coupures ; bij Fouchardière zou geen woord of geen letter uit dm tekst gegooid kunnen worden; hij werkt met het absolute mini mum; met maximum lading". Hij staat aan den linkschen en vrijheidlievenden kant van het leven, en hij frondeert tegen alles: tegen de politiek, tegen het militairisme, tegen de afgodendiensten, en gemeenheden van',onze be schaving; tegen de cochonneries van onze zedelijk heid kort gezegd: tegen de" domheid. Maar hij heeft een satanische vreugde juist in de dom heid. De domheden der anderen, dat zijn de kud den, waar hij als herder, zijn dagelijksch bergerswijsje overheen fluit. Er zijn menschen, die zeven honderd keer in een jaar op een dansvloer verschijnen; er zijn alpinis ten, die twintig toppen per zomer doen. Napoleon sloeg, ik weet niet hoeveel slagen, en daarmee een record. In Wyoming woont een vrouw, die 27 kinderen gebaard heeft. De Japansche schilder Hokusai heeft negen duizend maal den heiligen berg geschilderd. Dat alles is niets", vergeleken bij het publicistische werk van Georges de la Fouchardière. Dag in, dag uit: of het regent, of dat de zon schijnt; of hij uitgemaft is, of stopverf in zijn voorhoofd voelt; of hij mot had met zijn vrouw, of vredesfuif met zijn vriendin hij spreekt over de beide dames niet de meest volmaakte Parijsche vrij moedigheid ;of hij de bui heeft; of dat het schrijven hem dot' en stomp of zeeziek maakt: hij schept" honderd regels, die er mogen wezen; honderd gezonde krachtige, heerlijk lezenswaar dige regels, die den menschen het gemoed veredelen, het verstand opslijpen; en hen tegelijkertijd amuseeren. lederen dag schept hij; même sans sujet - - niet een behoorlijk krantenartikeltje; dat lappen wij hem ook nog wel, dat doen duizend anderen; maar een echte Fouchardière; een subtiel stukje proza, een subtiel stukje leven; zonder zwaarte en toch vol gewicht. En er zit maar n draad door gewe ven, die iederen dag dezelfde is, de rest is iederen dag nieuw; dien draad haspelt hij van de verre spoel der groteske konsekwentie. Een van de motto's van zijn levensaanschouwing zon kunnen zijn: alle wegen voeren ad absurdum. En geen prettiger gids op deze wegen dan hij. Ik heb hem nooit gezien, en nooit ontmoet; v\el een portret van hem van uil Baer gezien, dat in den Salon des Indépendants heeft gehangen. Hij ziet er uit als een Don Quichotte, lang, mager; een echte Fransche haakgevel; een zwartige snor, meer hoog dan lang, die over den mond heen op een klein puntsikie valt, zoodat men den mond zelf niet ziet, dezen ongetwijfeld spotlustigen,snatiwenden vurige n, maarook vaak weemoed igi n, wijsgeerigiii mond,die iederen dagweerin Farijichegolfiengte spreekt; den schrik van alle priesters, en niette min soms zelf een hoogepriestirsmond. En het is mij sedert, of wie niet een tikje zijn signalement heeft, nok niet kan schrijven. Nederl. Munt Hollands boste 1O oonts \slg*mr

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl