De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 9 mei pagina 35

9 mei 1925 – pagina 35

Dit is een ingescande tekst.

No. 2500 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 35 IETS OVER WEEKBLADEN door D. HANS Voorzitter Ned. Journalisten-Kring Het jubileum van De Amsterdammer bepaalt als vanzelf onze aandacht bij de plaats, die de week bladen in de samenleving, en dan bepaaldelijk wel in Holland, innemen. Onze groote dagblad-pers geeft veel in velerlei opzicht. De klacht wordt wel gehoord, dat zij te veel geeft. Ontkend kan niet worden, dat enkele rubrieken zeer sterk worden gespecialiseerd. Ik wijs, als voorbeeld, op de sportrubriek. Deze wordt in de groote bladen al uitvoeriger. Gevoig? Dat de weekbladen, die uitsluitend sport behandelen, een zeer moeilijk bestaan leiden. De dagblad-pers geeft inzake sport veel meer dan de sport-weekbladen zélve. Wel is het een feit, dat er vele sportweekbladen bestaan, maar geen enkele daarvan gaat het naar den vleeze. De uitvoerigheid van een rubriek in de dagbladpers belemmert hier zeer sterk de ontwikkeling van een anderen verschijnings-vorm der publiciteit. Dit slechts als voorbeeld. Een enkel woord naar aanleiding van een andere rubriek in de dagblad-pers: de theologische. Onze groote bladen wijden in den laatsten tijd steeds meer aandacht aan godsdienstige vraagstukken en verschijnselen. De desbetreffende rubriek is vaak zeer uitvoerig. Ik juich toe, dat deze aan dacht bestaat en zich ontwikkelt: veel te lang heeft, naar mijn meening, de groote liberale en neutrale pers zich op dit terrein min ef meer onverschillig getoond. Maar ik zou het zeer betreuren, indien deze rubriek al weer zóó uitvoerig werd gemaakt, dat zij den specialen weekbladen ep dit gebied, zij het on bedoeld, moeilijkheden in den weg ging leggen. Toen ik onlangs met een bekend en begaafd publicist, een predikant, over deze dingen sprak, vroeg hij mij, waarom het zoo erg zou zijn, als de theologische rubriek in de dagbladen de theolo gische weekbladen min of meer verdrong. Ik heb hem geantwoord en hij stemde dit later toe dat een weekblad anders gelezen wordt dan een krant, en daardoor vaak dieper in het bewustzijn der lezers doordringt. Men leest een weekblad veel rustiger, veel kalmer, veel beter. Een krant wordt gelezen op alle mogelijke oogenblikken: bij een haastig gebruikt ontbijt; in den trein; bij den kap per; in de pauze van een tooneel-voorstelling. Voor het lezen van een weekblad kïest men het oogenblik. Begrijpelijk. Een krant is na enkele uren verouderd, een weekblad blijft dagen lang goed." Ziehier waarom ik geloof, dat van een weekblad zooveel ten goede kan uitgaan, dat het de belangstelling voor allerlei onderwerpen en voor ernstige levens-vragen beter en dieper kan wekken dan een dagblad, een opmerking, die speciaal ook geldt voor het moeilijke en delicate goed der godsdienstige dingen. Ik verheug mij dat het dagblad deze behandelt, maar het specialiseere hier niet te zeer, het geve niet te veel, het make want zoo moet het eigenlijk door het aan stippen en aanwijzen van bepaalde dingen de aandacht wakker, die dan in het weekblad meer en dieper bevrediging kan vinden. Zoo kunnen dagblad- en weekblad-pers aan vullend optreden en elkanders werkterrein onge moeid laten. Als ik dit eens in een beeld mag vastleggen zou ik kunnen zeggen, dat, wat vele vraagstukken betreft, de dagblad-pers de schaatsen van haar lezers moet slijpen, terwijl het weekblad de gladde baan vormt, waarop zij kunnen rijden. Het dagblad moet dus oppassen, dat het de grens tusschen zich-zelf en het weekblad niet uitwischt. Teekenen hiervan zie ik n in de uit breiding en specialisatie van de copie in sommige rubrieken n in de toenemende en overdreven zucht tot (vaak slecht) illustreeren. Het dagblad blijve zijn eigen karakter behouden, en late aan het weekblad de plaats, die er aan toekomt en die niet zonder groote schade voor de volkscultuur verloren zal gaan. Het maken van een goed algemeen weekblad is, journalistiek en typografisch, een heel moeilijke zaak, maar wie die kunst verstaat, doet een nuttig werk voor de volksgemeenschap. Nummer 2500 Met eere en met talent heeft dit weekblad zijn taak in de Nederlandsche samenleving verricht. In alle hoeken van ons land is zijn naam bekend. Mannen en vrouwen van beteekenis hebben zich onder zijn groene vaandel geschaard, en naar hun stem hebben duizenden gaarne geluisterd. Een bloeiende toekomst wensch ik het van harte toe. IDEALISME EN WETENSCHAP door Dr. A. H. B L A A u w hoogleeraar aan de Landbouw-Hoogeschool te Wageningen Zij beiden hooren bij elkaar en in de praktijk van het leven zijn zij schijnbaar telkens met elkaar in botsing. Dat komt doordat de onvol maakte menschen deze volmaakt schoone begrip pen moeten begrijpen, beoefenen en toepassen. Zij, die meenen, dat de wetenschap moet strekken tot bevordering van het geluk der menschen, vergeten dat wetenschap allereerst is een aange boren, een van Oode meegegeven en immer onweerstaanbare drang naar meer weten, naar meer willen begrijpen, naar meer waarheid, naar wandelen waar geen menschenoog ooit speurde, naar vinden van vreemde, nieuwe dingen, een dringen door de nevels van het onbekende, dat ons omringt en ons zelven opbouwt. Of dit tot geluk van de menschheid strekt? Zeker leidt het tot zijn geestelijke rijkdom en ontplooiing en ook al zou men kunnen afwegen of er meer geluk of smart uit meerder kennis voortvloeit, niets zou weerhouden den hoogeren drang om meer kennis te vergaren en het nieuwe te zoeken. Dat is de aangeboren eigenschap, die voerde tot wat wij wetenschap en. onderzoek noemen, geheel onafhankelijk van de secundaire vraag, laat ons zeggen van de hoop dat die wetenschap het geluk der menschheid ten goede moge komen. Er zijn er, die voorop stellen, dat de beoefening der wetenschap moet dienen tot nut der menschelijke samenleving. Ook dat hopen wij in vele ge vallen, ook dat is gelukkig zeer dikwijls het geval gebleken. Dezen, die dat al te sterk als criterium gebruiken voor het welslagen van wetenschap en onderzoek; dezen die al te zeer meenen, dat het nuttig effect uitmaakt of een bepaalde wetenschap pelijke beoefening geoorloofd is, of een zeker onderzoek zijn kosten waard is, zij zien niet alleen het hier boven aangevoerde over het hoofd omtrent de origine der wetenschap, maar zij komen het meest in botsing met het verband tus schen idealisme en wetenschap. Zij zijn geneigd in het idealisme iets te zien dat onpractisch is, zoodat een idealistisch beoefenen der wetenschap het nuttig effect voor de menschheid zou schaden. Maar zij hebben ongelijk, want zonder voorop gestelde meeningen, idealistisch opgezet, dat is zuiver beoefend om zoo ruim en diep mogelijk de werkelijkheid te weten te komen, levert de wetenschap op den duur tevens het meeste nuttige effect. Men onderscheide hier wél de talrijke toepassingen van reeds veroverde wetenschap of van gezond verstand voor industrie of cultuur, om nut, winst en welvaart, welke toepassingen echter met het geestelijk begrip wetenschap niet meer te maken hebben. De idealistische be oefening der wetenschap mag niet geschaad worden door den eisch, dat de wetenschap moet dienen tot nut der menschheid, terwijl bovendien de geschiedenis der grootste ontdekkingen ons heeft geleerd, dat die zuivere beoefening deiwetenschap als drang naar waarheid, naar kennis der werkelijkheid, juist wel degelijk op den duur aan de practische, nuttige resultaten ten goede komt. Anderzijds heeft de beoefenaar van de zuivere wetenschap, al behoeft hij zich niet bezig te houden met haar toepassing, zeer wel te begrijpen, dat indien daarbij het nut der menschheid, zooals gezondheid of welvaart, gebaat kan zijn, dit in het minst geen afbreuk doet aan de zuivere be oefening, aan het idealisme van zijn wetenschap; dat integendeel hij zich mag verblijden indien er tevens iets gelukkigs of nuttigs uit zijn geeste lijken arbeid voortvloeit. Tusschen de zuivere beoefening van de wetenschap als drang naar meer kennis en de toepassing bestaat geen anti these, al hebben de menschen die antithese telkens weer gemaakt en daarover met elkaar gestreden. Die tegenstelling bestaat niet, mits maar de wetenschap en het onderzoek zuiver blijven. Juist dan kunnen een idealistische wetenschap, beoefend als drang naar meer weten, naar oplossen van 't onbekende, en de toepassing elkaar waardeeren; de eerste bevat in haar resultaten dikwijls een kostbaar voedsel voor de laatste; die laatste, de toepassing, verschaft aan de wetenschap vaak stimuleerende vragen, die zij als hindernissen op haar weg ontmoet. En niemand, die de zuivere wetenschap beoefent, meene dat deze beoefening zuiverder is en ver dienstelijker naarmate het gekozen onderwerp of studie-object onnuttiger" is, het is alleen waar, dat indien dit studie-object ook samenhangt met nut of welvaart voor de menschen, het te meer moeite kost de beoefening streng en zuiver te houden. Maar de band tusschen Idealisme en Wetenschap KV. % F. VAN DER HEIDE HILVERSUM 'SGRAVELANUSCHEWEG. TEL. 1150. VR1AAGT U EENS TEEKENINGEN EN PRIJSOPGAAF VOOR HET SMAAKVOL INRICHTEN VAN uw LANDHUIS OF VILLA. BEKNOPT PROSPECTUS FRANCO wordt nog van een geheel anderen kant bedreigd en wel door een deel van hen die als beoefenaars van andere geestelijke uitingen, als dienaren van godsdienst of kunst zoozeer in idealisme op gaan, en zoozeer onbekend zijn met de geestelijke emotie die ook de wetenschap opwekt, dat zij in hun eenzijdigheid beide begrippen ovcrecnigbaar achten, dat zij in hun dualistische opvatting beide uitingen aan verschillende kanten van hun grens lijn plaatsen en een valsche antithese maken tusschen gevoel en verstand. Zij plaatsen om hun idealisme gevoel boven verstand en in de weten schap meenen zij verstandelijkheid zonder gevoel te zien, enkel doordat zij de wetenschap nooit gevoeld hebben. En nu is het wel verre van mij om voor de wetenschap met godsdienrt en kunst te strijden om den band met het idealisme, ma;ir wel bestrijd ik ieder mensch die godsdienst ut kunst dienende aan wetenschap het idealisme, het gevoel, haar geestelijkheid ontzegt, ieder die mis kent de boven beschreven origine der wetenschap: de innerlijke, de menschheid meegegeven drang naar waarheid, een den menschen aangeboren roeping om verder te zoeken naar het nog onbe kende. Zoo wordt hier niet bestreden iets van de kunst, of de bespiegelende wijsbegeerte, of van den godsdienst, noch iets afgedaan aan het idealisme dat deze geestesuitingen bezielt, maar wij kinnen juist uit een strijd tegen eenzijdigheid (tereeneruf ter anderer zijde) tot de erkenning, dat beoefening der wetenschap evenzeer met idealisme verbonden is; ja, dat dit noodzakelijk is n door den oorsprong dezer geestesuiting, n om haar zuiver, krachtig en vruchtbaar te houden. Zonder te streven naar rechtstreeksch materieel winstbejag, noch voor den beoefenaar, noch vuur industrie of landbouw, zuiver beoefend om het onbekende te leeren begrijpen en om het nog on geziene steeds meer te kunnen bewonderen, zal de wetenschap toch juist het meeste nut en geluk aan de menschen brengen, en op die wijze beoefend bovenal bevrediging geven in geestelijken zin. In dien vorm, die haar natuurlijke, aangeboren vorm is, steunt zij het idealisme en wordt er door geschraagd, smaalt zij niet op andere uitingen van den geest of van het practische leven, maar werkt zij met die anderen mede tot verheffing en bevrij ding van den menschelijken geest. En op die wijze alleen staan haar beoefenaars sterk en vrij; zelfs in tijden, als de wetenschap materieel gedrukt en rustige beoefening belemmerd wordt door men schen die van haar eigenlijke wezen niets schijnen te begrijpen doordat zij of haar waarde bepalen en haar steunen al naar haar materieele voordeelen, óf anderszijds haar grondig miskennen als een rationalistische uiting zonder geestelijke gevoelens. April 1925.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl