Historisch Archief 1877-1940
36
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR.NEDERLAND
No. 2500
MENS.
Kairouan, dat ongeveer 200 K.M. ten zuiden
van de stad Tunis ligt en dat men per trein erg
op zijn gemak in acht uur bereikt, is een van de
merkwaardigste plaatsen van geheel Tunis. Mocht
ge dit niet weten, dan zal ieder Arabier in Tunis
U dit dadelijk bij de eerste kennismaking ver
tellen en als gij er niet geweest zijt of aan zijn
woorden mocht twijfelen, dan zal hij trachten U
te overtuigen met de mededeeling dat het prachtig
is, dat er veel moskeeën en veel kameelen zijn.
Ik heb mij laten overhalen naar Kairouan te
gaan, zonder veel moeite zelfs en niet door een
Arabier en dit ondanks de waarschuwing van mij
?welgezinde tunesische collega's, dat het er in
de maand Augustus voor een Europeaan niet
om uit te houden zou zijn.
Bij mijn aankomst, die ik aan n van de twee
hotels van Kairouan had aangekondigd, werd ik
door een dozijn jeugdige arabiertjes, die zich al
vechtend van mijn bagage meester maakten, (het
speet mij dat ik niet voldoende had meegebracht)
met gejuich begroet en in optocht naar het hotel
geleid.
Een eerste wandeling om en door Kairouan
was een groote teleurstelling; de droge warmte
<40 tot 45 gr. Celsius in de schaduw) was voor een
Europeaan heelemaal niet ondraaglijk, veel beter
uit te houden zelfs, dan de minder hevige, maar
vochtige warmte in Tunis.
Om Kairouan heen, niets dan een dorre kale
zandvlakte, die ik, van Kalaa Srira te beginnen,
58 K.M. lang reeds had gezien en die mij alle
nieuwsgierigheid benam ooit een echte woestijn te
bezoeken, want deze landstreek wordt in alle
gidsen uitdrukkelijk nog maar: ,,une région de
caractère a demi désertique" genoemd.
De zware stadsmuur met kanteelen, waarvan
er helaas niet n ontbrak of afgebrokkeld was,
die ik in mijn droomen had gezien als iets
schilderachtigs zonder weerga, te mooi bewaard of gerestau
reerd, met te groote rechte stukken, maakte een
monotonen, niets zeggenden indruk.
De straatjes, met vierkante witte huizen, waren
als zoovele minder aantrekkelijke straatjes, die
ik al in Tunis had gezien; de souks, minder belang
rijk, niet zoo kleurig en lang niet zoo varieerend
van karakter. Van de vele mij beloofde kameelen,
zag ik er maar een enkele en er bleef om zoo te
zeggen niets over dan de fel witte koepels van de
vele Moskeeën, blakend in de zon tegen een strak
blauwe lucht. Toch moest Kairouan mooi zijn,
want niet alleen Arabieren hadden het mij gezegd,
maar toen ik dien eersten avond, na lang ver
vlogen tijden, weer eens met een kaarsje naar
bed ging, heb ik mij verbaasd afgevraagd, wat
kom ik hier in Kairouan doen, waarom ben ik
uit Tunis, dat zóó mooi is weggegaan? Het ant
woord op deze vraag heb ik pas later gevonden,
nadat ik de Groote Moskee en de Moskee ,,du
Barbier" en de Moskee des Sabres" en de Moskee
,,aux trois portes" van buiten en van binnen
(daags na mijn aankomst werd ik met geweld
naar alle curiositeiten gesleurd) gezien had, het
bassin des Aglabites" en de Puit de Barouta"
had bezocht, leer en koper had zien bewerken en
tapijten had zien maken. Toen er werkelijk niets
bijzonders meer aan Kairouan te bezichtigen was,
ben ik, waarschijnlijk bij vergissing, 's morgens
om 7 uur op de Place de Tunis, op dat uur de
kameelenmarkt, terecht gekomen en na dien
heb ik geen spijt meer gehad dat ik Kairouan
heb bezocht.
Dag in, dag uit, heb ik 's morgens vroeg in een
van de vele arabische cafétjes van de Place de
Tunis gezeten en mij te goed gedaan aan Arabische
thee en koffie, aan bedoeïnen en kameelen.
Zoo'n kameelenmarkt lijkt in den beginne veel
op een verzameling van menschen en beesten,
maar waarom die allemaal daar zijn is voor een
vreemdeling op het eerste gezicht niet recht
duidelijk. Het maakt zoo den indruk alsof er
groepjes bedoeïnen en arabieren loopen en zitten
temidden van kameelen, die allen tezamen zich
koesteren in de morgenzon, en of de cafétjes langs
den schaduwkant van het groote plein er zijn voor
de toeschouwers. Maar al spoedig bemerkt men
dat er overal handel wordt gedreven, op het
plein evengoed als in de cafétjes en ook naast de
cafétjes in de winkeltjes van de touwslagers,
matvlechters en mandenmakers, bij de
pottenmagazijntjes en bij de zoo maar hier of daar in de
schaduw zittende kooplui die van alles en nog wat
verkoopen, wat een normaal mensen zou weg
gooien. Er zijn verkoopers of omroepers, hoe men
't noemen wil, op mooi opgetuigde paarden, die
tusschen de menigte doorrijden en de koopwaar
afroepen en den prijs, of die vertellen dat hier of
daar een magazijntje te huur is, er zijn de verkoo
pers te voet ook, die met een paar dekens,
kameelof ezelzakken rondloopen en van den een naar den
ander gaan, tusschen de stoelen heen en weer
loopen en dan weer met een paar schoenen of
pantoffels, een horloge of een wekker, een mes
komen aandragen, het te koop gebodene aan den
een of ander die heisjha" (hier) geroepen heeft
toewerpen en geduldig het onderzoek afwachten,
dat meestal hierop neerkomt dat de nieuwsgierige,
wanneer hij op zijn quadesh" (hoeveel) den prijs
gehoord heeft, de koopwaar zonder een woord
terug geeft, maar soms ook komt er een bod, maar
dan is het zóó belachelijk in vergelijking tot den
gevraagden prijs, dat de verkooper zonder een
woord en zonder een spier te vertrekken verder
gaat.
Zoo nu en dan wordt er een kameel wat apart
gebracht en al spoedig is hij omringd door een
groepje nieuwsgierigen; hij wordt bekeken en
betast van alle kanten, een wonde plek of
lidteeken, die voor den aspirant kooper in verband
met den prijs van veel belang zijn, wordt nauw
keurig onderzocht, maar de eigenaar van den ka
meel, meestal een van de vele fondoukhouders
(eigenaar van een arabischen stal) voor wie alle
gave plekken aan zijn koopwaar veel zwaarder
wegen dan die enkele moedwillige of toevallige
kras, kijkt zoo mogelijk nog onverschilliger dan
de te koop geboden kameel zelf, die tenslotte
alleen ook maar protesteert wanneer men hem,
evenals bij ons het traditioneele gegeven paard'