De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 9 mei pagina 37

9 mei 1925 – pagina 37

Dit is een ingescande tekst.

No. 2500 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 37 in den bek wil kijken of wanneer zijn baas met een knuppel demonstreert hoe gedwee hij gaat liggen en weer opstaat. Als de demonstraties en het bekijken lang genoeg geduurd hebben, begint de eigenaar met den verkoop, die bij opbod plaats heeft.... sebba miya ou chamsine frank (750 francs) en als ik het goed gezien heb is hij in den beginne meestal zelf de beste bieder, sebba miya ou settine (760)... .ou sebbaïne (70) sebba mïya ou sebbaïne frank (770 francs) tot hij op een gegeven oogenblik gekomen is bij den prijs dien hij zich heeft voorgesteld voor zijn kameel te maken, tménia miya frank (800 frs.) dan komt er een kleine pauze en dan hoort men geruimen tijd achtereen denzelfden prijs herhalen, dan worden de verhoogingen allengs kleiner, dan gaat het met vijf francs of met n franc tegelijk, tot tenslotte. Tménia miya ou puachade ou ashrine frank (821 f re.) nog dikwijls herhaald, het geschreeuw heelemaal ophoudt en dan is meestal het edel lastdier niet verkocht. De kameel kijkt hautain over de menigte heen, de groepen nieuwsgierigen verspreiden zich weer over het plein en de fondoukhouder, kameelverkooper, gaat in een of andere arabische houding op een bankje van 't dichtst bijzijnd cafétje zitten en bestelt een: cachoua chloua" (koffie met veel suiker) alsof er niets gebeurd was. Soms komen eenige liefhebbers bij hem zitten en dan wordt er bij koffie en thee, in alle stilte, verder onderhandeld, tot óf na lang wikken en wegen, de portefeuille uit een van de vele plooien van den bürnous voor den dag komt en de billetten zorgvuldig en aandachtig wor den uitgeteld, maar meestal niet zonder dat er eerst een paar maal een plotselinge heftige discussie, die bij ons op een hoogloopende ruzie zou lijken, heeft plaats gehad; óf de verkooper, de kooplustigen en de nieuwsgierigen keeren terug bij den kameel en hetzelfde tooneel begint opnieuw, maar dan om en bij den prijs waar men 't laatst gebleven was. Meestal is dit echter een teeken dat de koop zoo goed als gesloten is. Intusschen begint langzaam aan het marktterrein leeg te loopen; de voorste rijen van stoelen en banken, die reeds eenigen tijd verlaten in de zon stonden, worden door den cafétier binnen gehaald en opge borgen, de bezoekers trekken zich meer en meer terug in de schaduw, tot die tenslotte hee lemaal verdwenen is en zij ge doemd zijn elders een koelerplek je op te zoeken in een ander cafétje, dat zoojuist geopend is, waar de grond met water Wordt besprenkeld en waar de stoelen en banken worden naar buiten gebracht naarmate de schaduwplek voor het cafétje grooter wordt. De laatste kameelen worden hevig schreeuwend, met heel veel moeite en stokslagen (wanneer het kameelen van buiten zijn) door de groote poorten de foudouks binnengedreven of hier of daar op een afgelegen plekje buiten de stad neergezet, waar zij met andere lotgenooten, de voorpooten bijeen gebonden, geduldig blijven wachten tot hun eige naar klaar is met zijn inkoopen in de stad en weer keert om zijn nachtleger op te slaan of den terug tocht te aanvaarden. Dan trekken zij in kleine karavanen, mannen, vrouwen, kinderen, ezeltjes en kameelen de kale zandvlakte tegemoet, naar hun eenzame gourbi", ver weg ergens aan den rand van de woestijn. (Houtsneden door Is. van Mens) AAN DE FEESTENDE GROENE" IN MEIMAAND 1925 Voor de Groene Amsterdammer" heb ik zoo lang ik nu meeloop" en in het glazen huis leef, dat op een land van planken is gebouwd, altijd respect gehad. Persoonlijk heb ik mij gelukkig nooit te bekla gen gehad over de pers, daar bedoel ik mee de critiek, in mijn ruim vijftigjarige tooneelloopbaan. Maar vooral aan de thans jubelende Groene, heb ik de alleraangenaamste herinneringen. Hier volge dan een souvenirt je, oude jonge groene, uit onzer beider beginjaren. Het was nog in den tijd dat ik van die snoezige jongemeisjesrollen speelde bij mijn Ouwe Rot terdammers." Ik had toen de rol van Suzanne de Villiers in de Wereld waarin men zich verveelt." (Le monde ou l'on s'ennui , van Pailleron). Toenmaals schreef de ook in onze kunstenaarskringen algemeen deskundig en bevoegd geachte letter kundige Prof. Alberdingk Thijm, in uw blad over tooneel. Het was op 'n winternamiddag tegen oude jaar van 1881, toen voor mijn eenvoudig huisje in de toenmaals nieuwgebouwde Tuinderslaan te Rot terdam, een quipage stilhield en een in groot or naat gedoste livereiknecht mij in lijst, achter glas geplakt op een groot wit vel karton, een krans kwam brengen van levende bloemen, waarbij in sierlijk handschrift hél veel vriendelijke woorden stonden, overgenomen uit uw blad, onderteekend door Alb. Th. Nu heb ik nooit kritieken bewaard die aan mijn persoontje gewijd werden, maar dit aardige sou venir hangt nu nóg bij mij op, in die zelfde nu ouderwetsch geworden lijst. Het levende woord uit uw nummer 235, van 25 _ December 1881, bij de ge droogde bloemen. U schrijft mij dat ik óók door mijn belangstelling en medewer king, het mede mogelijk heb gemaakt, dat de Groene Am sterdammer zijn eerste plaats onder de periodieken mocht behouden. Laat mij dan wederkeerig Uwe redactie danken voor de wijze waarop uw blad (en nu herdenk ik tevens den weerga loos knappen tooneelcriticus wijlen J. H. Róssing) mij in at die jaren, op mijn veelvuldige reizen en in den trein, een aan gename en onderhoudende leesvriend is geweest. Vaak behoorde Uw blad onder de eersten die op mijn feest dagen liet leve de Jttbilaresse ! aangeheven hebben. Thans ben ik verheugd dat u mij in de gelegenheid hebt ge steld, voor mr volle :aal" van feestgenooten, een gelukwepscli te mogen uitspreken. Van harte uwe erkentülve. D i; B i R i J K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl