De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 9 mei pagina 41

9 mei 1925 – pagina 41

Dit is een ingescande tekst.

No. 2500 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 41 TOEN DE GROENE WERD OPGERICHT door Dr. H. BRUGMANS Hoogleeraar ie Amsterdam Toen de roene werd opgericht in 1877, was Amsterdam in den opgang der ontwikkeling, waarvan wij thans den zeer snellen uitgroei heb ben beleefd. Die opgang zette in ongeveer niet het jaar 1870. Stellig had 1848, het jaar van Thorbecke's grondwetsherziening, ook in Amsterdam staatkundige en in het algemeen zelfs geestelijke verruiming gebracht. Maar men zou zich vergissen, zoo men meende, dat in Amsterdam in het algemeen met het midden der negentiende eeuw een periode inzet van sterken groei op ieder ge bied. Al dadelijk is dat op economisch gebied ni t het geval; Amsterdam; handel kwam niet sterk tot bloei na 1848. Er is dan ook zeker veel waars in Thorbecke's minachtende opmerking, dat de hartader des lands slechts flauw klopte. Inder daad was het Amsterdam van omstreeks 1870 nog een deftige, rustige en gezellige stad, waar van snellen vooruitgang nog weinig sprake was, waar het straatverkeer nog den stempel droeg van een evenwichtige maatschappij, waar geregeld, maar niet buitensporig werd gewerkt, maar men hield van zijn stad, zijn stand, zijn kring en zijn gezin, waar men geen hoogc eischen stelde aan het leven en ook zonder verwachting de toekomst tegemoet ging. Na 1870 wordt dat langzamerhand anders. Dan zet zich meer en meer verandering en omhoogstreving in. Dan komt er meer leven in de maatschappelijke brouwerij. Dan komt er iets van lentegeur in de lucht. Er is weer groei en ont spruiting van nieuw leven. Amsterdam herkrijgt het bewustzijn, dat het een roeping heeft te ver vullen in Nederland. Het herneemt de overtuiging van zijn historische beteekenis in ons land en ook in de wereld. Er wordt aangepakt en toegegrepen. Alom gaat nieuwe kracht ontspruiten. Amsterdam ziet zich groeien en gaat zich voelen. Die aanzet van nieuwen geestelijken en stoffelijken groei wordt gekenmerkt door het bur gemeesterschap van Mr. Den Tex, die van 1868 tot 1879 zijn hoog ambt heeft vervuld. Hij was een man van groote kennis, sterke werkkracht, ste vige energie, helder inzicht en aangename vor men. Zijn bestuur is dan ook lang in goede herin nering gebleven als dat van een magistraat ,die de nieuwe tijden begreep en die ook vooral leiding wist te geven aan de opkomende maatschappelijke stroomingen van zijn stad en van zijn tijd. Toen burgemeester Den Tex op oudejaarsdag 1879 aftrad, werd hem door een aantal burgers van Amsterdam een penning aangeboden met het volgende opschrift: Het tijdperk van zijn recht vaardig en kloek bestuur gaf der scheepvaart een nieuwen zeeweg, der wetenschap een universiteit, der kunst de grondvesten van een museum, der bevolking nieuwe woningen en der zich ontwik kelende hoofdstad een uitbreiding, als sedert twee eeuwen niet gekend." Zoo was het inderdaad. Na zeer lange voorbe reiding was den eersten November 1876 het Noord zeekanaal plechtig door koning Willem III ge opend. Daarmede had Amsterdam verkregen, wat het eigenlijk zelfs in zijn hoogsten bloeitijd had gemist, een korten en snellen weg naar zijn levenselement, de zee. Niemand kon toen nog voorzien, van welk een fundamenteele beteekenis het Noordzeekanaal voor Amsterdam zou worden. Maar men zag toch toen ook wel in, dat de ope ning van den nieuwen waterweg voor Amsterdam nieuwe mogelijkheden opende van oplevende veerkracht en stijgende welvaart. ,,Een lauwer krans voor het Amsterdam der negentiende eeuw" noemde de Kamer van Koophandel in haar ver slag de opening van het Noordzeekanaal. Het was veel meer dan dat: het was de eerste dag van een nieuw leven, dat de voorwaarden in zich borg van hooge ontwikkeling. Toen de Groene werd opgericht, was dus het Noordzeekanaal acht maanden geopend. Dat was toen nog niet het geval met de nieuwe universiteit, waarvan de penning van burgemeester Den Tex spreekt. Maar die opening stond toch te gebeuren binnen weinige maanden. Het oud athenaeu , dat in 1632 door de wijze kooplieden van het oude Amsterdam was gesticht, had meer dan twee eeuwen lang perioden van hoogeren en ook van minderen bloei gekend. Maar het was altijd een instituut gebleven, dat de liefde der burgerij had en waarop Amsterdam terecht trotsch was. In de negentiende eeuw was het gegroeid, ook tegen den druk in. Het ath-naeum had geen ruimte ge noeg meer in zijn aiouden zetel, de eerwaardige Agnietenkapel. Vandaar dat het in 1864 werd verplaatst naar den ouden garnalendoelen aan het Singel, de tegenwoordige universiteitsbibli otheek. Uitwendig was het dus voorloopig ge holpen. Maar aan zijn inwendige organisatie ont brak vooral dit, dat het geen gelijke rechten had met de rijksuniversiteiten. Het athenaeum miste het recht van promotie. Men kon in Amsterdam wel studeeren, maar niet promoveeren. Dat euvel werd na langen strijd in 1876 weggenomen. De nieuwe wet op het hooger onderwijs gaf aan Amsterdams athenaeum alle rechten van een Nederlandsche universiteit onder voorwaarde, dat het geheel werd ingericht naar de eischen, die de wet stelde voor de rijksuniversiteiten.Zoo werd het hooger onderwijs te Amsterdam ten slotte op deugdelijken grond slag gevestigd. Begin October 1877 werd de nieuwe universiteit plechtig ingewijd; zij kreeg haar zetel in het verlaten Oudemanhuis, dat zich voor de nieuwe bestemming niet ongeschikt leende. Van inwijding was bij het nieuwe rijksmuseum voorloopig nog geen sprake. Amsterdam herbergde sedert 1808 het rijksmuseum, eerst in het koninklijk paleis op den Dam, daarna in het Trippcnhuis. Daar heeft het menigeen gesticht en Potgieter geïnspireerd. Maar het gebouw, dat bovendien ook nog de koninklijke academie van wetenschap pen had te huisvesten, bleek steeds minder ge schikt als museum van kunstwerken. Vandaar dat in 1872 voor het eerst gelden op de begrooting werden uitgetrokken voor de stichting van een nieuw rijksmuseum te Amsterdam. In 1876 werd Cuypers tot architect der rijksniiiseumgeboiiwen benoemd en werd al spoedig met den grootschen bouw begonnen. Maar toen de Groene werd opge richt, moest het nog acht jaar duren, voordat het tr> t che rijksmuseum werd geopend. Het gebouw zelfwas een welsprekend getuigenis van .ie herleving der Nederlandsche bouwkunst in die dagen. Van herleving gaf ook de algemeene uitgroei der stad duidelijk blijk. Toen de Groene werd op gericht, was Amsterdam zich gaan uitzetten als in geen twee eeuwen was geschied, zooals de me daille van burgemeester Den Tex terecht opmerkt. Maar, om in het beeld te blijven, de keerzijde ook van deze medaille ontbreekt niet. Juist omdat in twee eeuwen de stad niet was uitgelegd, was de traditie op dit punt geheel verdwenen en stond men tegenover het zoo gewichtige vraagstuk van den stedebouw geheel hulpeloos en onbehol pen. Zo )"' r was men van alle herinnering aan alle vragen, die daarbij van zelf aan de orde komen, afgeraakt, dat zij niet eens werden gesteld. Het nieuw Amsterdam, dat zich in die dagen om den ouden, reeds geslechten vestinggordel begon te vormen, moge aan de steeds aangroeiende be volking nieuwe en ook wel goede en doelmatige woningen hebben verschaft, uit een oogpunt van stadsaanleg voldoet het niet aan matige eischen. Het geslacht van die dagen had te veel het oog gericht op het praktisch bruikbare; het was in het algemeen te utilistisch en te technisch geschoold om oog te hebben voor wat in die dagen aan de schoonheid van Amsterdam te kort werd gedaan. Laat ons echter het geslacht van die dagen niet te hard vallen. Het stond voor een groote, mis schien wel te groote taak. De nieuwe tijd stond voor de deur en men was er weinig of niet op voorbereid. Van veel vraagstukken, die zich onverbiddelijk opdrongen, lag de oplossing niet voor de hand. Vandaar aan den eenen kant een vol Vreugde begroeten van den nieuwen tijd, aan de andere zijde een zekere aarzeling en zelfs vrees om zich een nieuwe toekomst te scheppen. Eerst na 1880 komt er meer vastheid in de verhoudingen; dan heeft men de verzekerdheid herwonnen, waar heen de ontwikkeling gaat. Maar men stond nog aan den drempel van dien nieuwen tijd, toen de Groene werd opgericht. EEN PLATEN-MIDDAG door DR. E. D. Pijzia Los en vast, zou ik mijn betrekkingen tot ,,De Groene" kunnen noemen van mijn komst in Amsterdam, waar De Koo mij in December 1882 tot chef van het Buitenland van zijn Dagblad had benoemd, tot kort na het overlijden van dezen voortreffelijke!! journalist. Ik heb bij het Weekblad de meest iiiteenloopende functiën gehad, van het opmaken en corrigeeren af tot de tijdelijke vervanging van den hoofdredacteur tiidens zijn jaarlijksche vacanties, die hij meestal aan den Rijn doorbracht. Zelden of nooit heb ik echter in dien tijd de vergaderingen gemist, die Dinsdagmiddags werden gehouden om het onderwerp der plaat te bespreken en vast te stel len. De geregelde medewerking van johan Braakensiek begon in het jaar 1886. Ik veroorBINQHAM & LUGT WAAROM? uwe vrije dagen door brengen in STOF en drukte, wanneer U RUSTIG kunt genieten op het WATER. Nederland bezit zoovele mooie plekjes die alleen per MOTOR BOOT zijn te bereiken. Onze lijsten, die wij gratis en franco op aan vraag zenden, bieden een ruime keuze in GEBRUIKTE MOTOR- & ZEILJACHTEN Afd. JACHT AGENTUUR Slepersvest 1 ROTTERDAM loof mij bij deze feestelijke gelegenheid te her halen, wat ik in 1903 daarover schreef. Het is een lust, Braakensiek aan het werk te zien op de redactie-vergaderingen, in welke eiken Dinsdag-middag dit onderwerp aan de orde is. Zoodra men het eens is geworden, zet hij zich aan het werk, en binnen een paar minuten, met enkele rake, forsche krabbels, is hij met zijn schets gereed. Ordonnantie en compositie staan hem dadelijk helder voor den geest. Onwillekeu rig, onbewust haast, construeert hij zijn figuren. Heeft hij een gelijkenis eens te pakken, dan is de geheele persoon zijn geestelijk eigendom geworden en is het hem onverschillig, of hij zijn sujetten en face, en profil of in welke andere houding ook moet teekenen. Geen actie of stand is zoo gecompli ceerd, dat hij die niet met verrassende vlugheid en juistheid weet voor te stellen. ... Dat Braakensiek's Weekblad-prenten ook in het buiten land zeer worden gewaardeerd, is bekend; John Grand-Carteret, die een grondige studie heeft gemaakt van zulk een politiek in beelden, spreekt met bewondering over ,,le célèbre M. Braakensiek'' en geeft hem een eereplaats in zijn verzamel wetten. En vele Engelsche, Fransche en Duitsche bladen reproduceeren vaak op verkleinde schaa! de politieke prenten van onzen Hollandschen artist. De ..platen-vergaderingen" werden in de eerste jaren gehouden ten huize van den toeninaligen uitgever Tj. van Holkema. Daar waren dan, met den gastheer, aanwezig De Kou vn Justus van Maurik, Mr. van Loghem en ik, die de redactie van het Weekblad vertegenwoordig den, en later ook S. Warendorf Jr?die na den dood van Van Holkema als uitgever optrad. Dikwijls kwam daar ook A. N. J. Pabius, destijds kapitein der artillerie. Hij was een vruchtbaar roman-schrijver, hetgeen echter aan zijn mili taire carrière geen afbreuk heeft gedaan, daar hij het tot generaal-majoor heeft gebracht. Aan de discussies over het onderwerp der plaat nam Braa kensiek (toen) slechts bij uitzondering deel; meestal zat hij, wegens zijn hardhoorigheid de besprekingen niet kunnende volgen, rustig uwachten tot hij de traditioneele waarschuwing hoorde: ..Artist, het kindje is er!" Dan werd hen) in korte woorden het onderwerp medegedeeld. en terwijl wij nog spraken, had hij het potlood reeds ter hand genomen en zijn schets begonnen. .,Braakensiek zelf bracht de teekening op steen en hij deed dit voortreffelijk. Maar het toestellen" moest hij overlaten aan de steendrukkers op de drukkerij van Ellerman, Harms & Co. Daar wacht ten De Koo en ik den werkman af, die den zwaren steen, zorgvuldig in een doek gewikkeld, bij den teekenaar aan huis had afgehaald. Wij bekeken dan de keurige teekening, om het onderschrift geheel in overeenstemming daarmede te kunnen vaststellen. De drukkers verstonden hun werk goed, maar uit den aard der zaak bleef het spoedwerk en kon ook aan het papier niet al te veel ten koste worden gelegd. Jaren lang heb ik de teekeningen gezien, zooals zij op steen uit de handen van Braakensiek kwamen; ik kan mij best begrijpen, dat het hem aan het hart ging, te zien. wat er van zijn mooi werk was terecht gekomen." Nog steeds teekent Braakensiek met scherpen blik en vaste hand de platen, die zijn naam on afscheidelijk aan dien van ,,[)e Groene" hebben verbonden. Navolgers heeft hij in tal van bladen gevonden, maar in zijn genre blijft hij een eerste plaats innemen. Moge die vruchtbare samenwerking nog jaren lang duren !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl