De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 16 mei pagina 12

16 mei 1925 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEU12KLAINL» 50 JAAR NEDERLANDSCH MUZIEKLEVEN PUZZLE Teekening voor de Groene Amsterdammer" door George van Raemdonck (Dit voor het 2500e nummer bestemde artikel moest tot onzen spijt worden uitgesteld tot deze week. Red.) Wanneer er later eens een groote historie der Nederlandsche muziek geschreven wordt en wij hopen, dat het dan naar aanleiding van den grooten bloei mag zijn, die in het werk der volgende geslachten werd bereikt zal ongetwijfeld een belangrijk hoofdstuk worden, dat, hetwelk deze laatste 50 jaren, of liever het tijdperk van 1880 tot nu, omvat. De renaissance van het geestesleven in Neder land, kortweg, op de literatuur doelend, ,,de be weging van '80" genoemd, geeft het duidelijke blijk, dat zulk een bloei in de jaren werd voorbe reid, toen zich een kentering in het nationaal zelf bewustzijn en in het nationaal initiatief, ook op het gebied der veel miskende kunsten die geen regeeringszaak waren deed gevoelen. Het ligt niet op onzen weg hier een psychologie van deze ge beurtenis te schrijven en hoe na lange tijden van onderschatting het belang van een cultureel-artistiek milieu \oor een volk werd erkend. Een feit is het, dat zich een strooming ging vormen, voor een Hollandsch muziekleven, een eigen centrum, een ontvouwing door eigen kracht; zij het dan nog geheel en al geleid door het particulier initiatief. Aan een der groote daden, die onder den aan drang van dit particulier initiatief bereikt werd dankt Amsterdam zijn groei tot nationaal muziek centrum: de stichting van het Concertgebouw in 1888, de vestiging, de uitbreiding, de veredeling van het daaraan verbonden, vast orkest, voor welks leiding men, na Willem Kes, het geluk had in 1895 onzen grootsten dirigent, Willem Mengelberg, te vinden. Men mag als gevolg hiervan een bloei constateeren, die zooal niet de wenschen dan toch zeker de verwachtingen overtrof: dit Concert gebouworkest bereikte niet alleen met zijn leider het eerste van Nederland te worden genoemd, het verwierf zich ook een wereldnaam en men heeft zelfs met angst en beven onzen grooten dirigent Mengelberg lauweren zien plukken tot ver voorbij de grenzen waarover hij tot nog toe steeds trouw tot ons is weergekeerd, zij het dan ook na een steeds langer wordende afwezigheid. Ook voor den bloei van het Amsterdamsche muziekleven bleek de bloei van het Concertgebouw-orkest van belang en men mag gerust zeggen dat van 1900?1920 dit orkest er het centrum van is blijven uitmaken. Doch niet alleen Amsterdam heeft het particulier initiatief zoo ondernemend gezien. Zoodra men de belangrijke cultureele en muziek-opvoedkundige waarde der eigen orkesten inzag, hebben de andere steden niet stil gezeten. Den Haag vormde zijn Residentie-orkest onder Henri Viotta, later onder Peter van Anrooy, Utrecht breidde zijn stedelijk orkest uit onder Hutschenruyter, thans onder leiding van Evert Cornelis, Arnhem zag van Anrooy ijverig aan het werk het Nieuwe Arnhemsche orkest te verbeteren (dat thans onder Spanjaard staat), in Groningen had Kor Kuiler zijn orkest, Haarlem gaat thans in de goede richting met zijn orkest ?onder leiding van Gerharz. En overal hebben deze orkesten stimuleerend gewerkt op een intenser muziek-beoefenen in die steden. Naar waarheid kan men zeggen dat de orkesten ons voornaamste openbaar muziekleven uitmaken, aangezien een invloedrijke muziek-dramatische kunst, zooals andere landen die hebben, ten onzent, ondanks de vele pogingen daartoe, ontbreekt. Wel doen zich vele koorvereenigingen gelden, waaronder die, ?welke door de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst in bijna alle grootere plaatsen van ons land zijn opgericht. De afdeeling Amsterdam, sinds 1898 onder Mengelberg's leiding, staat ook hier aan de spits. Doch het groot aantal Oratoriumvereenigingen en kleine koren, wijst op een toe nemende liefde voor de gezangkunst ook onder het volk. En dat de beoefening der kamer muziek niet vergeten wordt, bewijst het aantal kwartet-ensembles, trio's en het Concertgebouwsextet. Ook onze solisten van naam, en van wereldnaam, moeten wij in dit verband noemen: Messchaert, l-'rlus, Mevrouw Noordewier, van Rooy, Mevrouw de Haan Manifarges, Schater. Dit is alles hoogst verblijdend. Het mislukken van een Nederlandsche opera, een instelling, die juist op het scheppend muziek-leven van ons land zulk een grooten invloed zou hebben kunnen uit oefenen, is het eenige dat met spijt geconstateerd moet worden. Het aanvankelijk succes was nimmer blijvend. Er was een tijdperk, van 1886?1904, dat de Hollandsche opera een feit scheen te zullen worden. De aanwezigheid van een vaste eigen muziekdramatische instelling deed ook dadelijk haar invloed gelden op de muziek-dramatische compositie. Richard Hol, Brandts Buys, C. van der Linden, S. van Milligen waagden zich met meer of minder geluk aan het schrijven van een Feestredenaar was De Jong uit Amsterdam" (Dagbladbericht) WELKE? opera. De oorlog bracht opnieuw het verlangen naar een eigen opera-instelling naar voren. Sinds 1916 heeft met korter of langer succes een Neder landsche opera geprobeerd zich te handhaven. Verschillende factoren deden deze pogingen tot nog toe mislukken: onvoldoende leiding, onvol doende subsidieering door een regeering, die nog altijd voor kunst geen ruime beurs blijkt te bezitten en de gemeenten, wanneer deze van goeden wille zijn, zelf maar laat tobben. Maar geheel op gegeven worden deze pogingen niet en nog steeds hebben wij een Nederlandsche opera, al is het ook iedere maal een andere (thans de Co-opera-tie). En de Nederlandsche componist? Wat toont ons de Nederlandsche componistenwereld in deze laatste 50 jaar? De Nederlandsche componist is langen tijd een voorwerp van geringschatting geweest. Geloofde de Nederlander niet in een eigen scheppende toon kunst? Ook hierin is deze latere jaren veel ver anderd. De reeds geconstateerde renaissance van het geestesleven in Nederland sinds 1880 heeft ook hierin het nationaal zelfbewustzijn versterkt. Een Hollandsch componist voelt zich weer Hollander, al maakte het ontbreken ten onzent van een natio nale muzikale traditie het moeielijk een basis te leggen voor een Nederlandsche scheppende toon kunst. Maar er waren tenminste weer idealen voor een eigen toonkunst, nadat de belangstelling er voor reeds in 1824 uit de beroemde prijsvraag was gebleken, die door Kiesewetter en Fétis beant woord werd. De Nederlandsche componist dacht zich in, dat er zooiets als een Nederlandsche psysche, een Nederlandsch taaleigen, een Neder landsche gedachte bestond. Hij streed voor een Hollandsche taal (Zweers), voor een Hollandsche psyche (Diepenbrock), voor een Hollandsch karak ter (Wagenaar). In ieder geval werden er grond slagen gelegd. De Hollandsche scheppende toon kunst is de jongste onder die der naburige landen. Hoe zij zich zal ontwikkelen, kan niemand zeggen. Zij leverde tot nog toe reeds een meester op, Alphons Diepenbrock (1862?1921), een figuur, representatief wel voor dat geheele tijdperk van eersten opbloei, genaamd beweging van '80". Sommigen zoeken het zwaartepunt in de beant woording van de vraag of Nederland we! een eigen muzikale psyche bezit, of zijn muzikaliteit feitelijk niet eerder reproduceerend, dan produceerend is. Tenslotte is de vraag naar een eigen muzikale nationaliteit niet de eerste, die beantwoord moet worden, noch of men kunstmatig een basis moet vormen uit nationale elementen der oud-Hollandsche muziek (waarvan er vele door de onderzoekin gen der laatste jaren al weer dubieus gemaakt zijn). Het gaat er om of de Nederlandsche psyche sterk genoeg zal blijken zich een eigen muziek te schep pen, die ,,desnoods de vitale elementen der muziek van alle andere volkeren mag bevatten" (zooals Dresden zeer terecht zeide) en dit ligt tenslotte de meest volmaakte wagen. AUTO-CENTRALE - HAARLEM alleen in de hand van een echte muzikale persoon. lijkheid. Misschien zal onder de jongere componis ten, van wie Willem Pijper tot nog toe de sterkste blijkt, zulk een persoonlijkheid gevonden worden? CONSTANT v A N W E s s i: M TOEGEPASTE KUNST EEN NIEUW AANPLAKBILJET. Voor de Tentoonstelling van werk, gemaakt in ,,Ons Huis," in het Stedelijk Museum te Am sterdam heeft George Rueter Jr. een aanplak biljet op steen geteekend, gedrukt door Senefelder in bruine kleur op crème-getint papier. Er is iets vriendelijk» in dit biljet, dat heel eenvoudig van bouw, met zeer duidelijke en goed geplaatste, hoewel te weinig strak geteekende letters, die in een zuiver verband met het midden vak gehouden werden, eene in een /.waar geplooid kleed omhulde vrouwegestalte, met in de linker hand een opengeslagen boek en de rechterhand als vermanend opgeheven, doet neerzien naar het kind, dat als een schildknaapje leergierig toeblikt. Het is nog wel alles wat zwak van teekening en hier en daar ook wat angstig gedaan, (zoo zijn b.v. de handen wat al te zeer weggemoffeld) maar toch houdt dit biljet een belofte in omdat de jonge ontwerper niet meer heeft willen schijnen dan hij was en dus zichzelf geen geweld heeft aangedaan, ook al zou men met recht mogen ver langen naar wat oorspronkelijker en desnoods zelfs wat wilder en overmoediger vormgeving. Het is nu nog te veel onder invloed van vader Rueter gemaakt, doch het geluk om iets geheel eigens te mogen maken komt eerst door geeste lijken groei en zoo kan misschien dit stekje op ouden stam geënt later bloemen en vruchten dra gen, juist zooals de jonge Rueter dit teekende op zijn biljet met rozen en met druiven. O T T O VAN T U S S E N B R O E K VANNELLESVARINAS ^GÓUDZEGEL ;5O ets. per Pakje.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl