Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2501
1HÉODORE DE BANVILLE
(1823?1891)
Ik ben blij een herinneringswoord aan Théodore
de Banville te kunnen wijden, naar aanleiding
der onlangs verschenen herdenking aan den dichter
door John Charpentier in de serie
Contcmporains cl'hicr (Th. de B. l'homme et son oeuvre).
Niet waar? er zijn sommige menschen waarom
het ons bepaald spijt, op z'n tijd, heen te zullen
gaan, we stellen ons voor dat er dan niemand
zou blijven om iets heel bijzonders zich te her
inneren, dat ons heeft getroffen en voor ons
leven van beteekenis is geweest en dat toch, als
iets heel bijkomstigs veroordeeld is voor goed
onder te gaan. Zoo zijn er honderden die iets veel
gewichtigere en leerzamers zullen hebben te
zeggen over Banville dan mijn ambitie is, zonder
het aparte geheel te raken van mijn geval.
Hoe dikwijls moet men niet, bij een gesprek
onder kameraden over tijdgenooten, bemerken,
dat de vriend die inderdaad met bewondering
n groote kennis spreekt over een voorwerp
van zijn vereering, toch eigenlijk niet geheel
ihiu's is in zijn ideaal, hij kent niet geheel de
atmosfeer, hij begrijpt niet de dracht van sommige
oordeelen, verwaarloost den invloed van sommige
personen en hem ontgaat deze anecdote, de tint
van dien 'lach, en gene onverschilligheid die een
gemis aan persoonlijkheid verraadt, alles factoren
waarop wij die bij Sainte Beuve in de lange leer
zijn geweest, gewoon zijn geraakt onze aandacht
te vestigen.
Men zou dan wel geneigd zijn zelf een langeren
uitleg te geven.... Is er echter iets
onvruchtbaarders dan menschen te willen gaan overtuigen
die reeds zijn overtuigd? Die wijs is, houdt zich
terug.
Maar ik mag van mijn onderwerp, dat op zich
zelf reeds niet erg sprekend is, niet geheel afdwalen
en haast me, tot Banville terugkeerend en mijn
bedoeling fixeerend, van hem te zeggen dat hij
me het beeld van Parijs heeft gegeven waar ik
't liefst aan heb gedacht en dat de grond van
mijn genegenheid zou blijven.
Parijs is in mijn verbeelding iets unieks geweest
en dat toch niet op een afstand stond, iets dat was
te benaderen met een liefkozenden greep der
fantasie, geen massa gebouwen van steen, geen
overbrugde, stroom tusschcn kaden, maar een
gestalteT Zoodanig zag de dichter de stad.
Een voorrecht was hem ontgaan bii de geboorte.
. Hij was geen Parijzenaar; er zijn geen Parijzenaars,
zeggen de Franschen.
De familie was van provinciale afkomst. Onder
Het ancien régime hadden zij in Normandi
gediend als zeevaarders en ambtenaars. Tijdens
de republiek op het eind der 18e eeuw had de
vader van Théodore de marine gekozen en had
toen hij den dienst vaarwel zegde als officier
'zijn retraite genomen te Moulins in de
landprovincie van het Bourbonnais. Daar is hij gehuwd,
daar werd hem in 1823 zijn zoon Théodore ge
boren.
Om de persoonlijkheid van den dichter te be
grijpen, moet men zijn voorafgaande geschiedenis
kennen. Het geslacht men kan van een geslacht
spreken, omdat er titels van adel in de familie
bestonden, was op den terugweg, de kracht
om zich te doen gelden was vervlogen, het waren
lieve menschen die hun eer en hun liberale prin
cipes, welke de tijd hun had gegeven, wisten op
te houden, maar overigens konden zij zich moeilijk
in nieuwe omstandigheden schikken. De vader
wist zich niet in te leven in het ouderwetsche
bestaan, hij voelde dat zijn medeburgers hem niet
VRAAGT ONZE
Prisma Kijker Cristal Prisma
8 x vergrootend f l. 40.?.
Speciale aanbieding. Wordt onier garantie
geleverd.
JOS. HARTOG,
Hoofdsteeg 17, Nobelstraat 28,
ROTTERDAM. UTRECHT
mochten, verkocht zijn bezittingen in de streek
en verhuisde naar Parijs.
Het kind was hun daar op school voorgegaan. Hii
was het middelpunt der familie. Zijn moeder,
een vrouw, waar wel pit en leven in zat, aanbad
hem en dacht groote dingen van hem, zijn groot
moeder was zijn slavin, gelijk het met grootmoe
ders gaat, tantes putten zich uit om het beste
voor hem te bedenken.
Hij had een leven, wat zijn verzorging in huis
aangaat, als een' prins in een sprookje,
daarbuiten op school was het natuurlijk anders.
Hij, met de fijne trekken van zijn mager gezichtje
en zijn blonde lokken, hield zich apart en stelde
zijn eischen aan de menschen die hem liefhadden.
Ik heb dien rooden viool noodig, kon hij
zoo zeggen, als hem het instrument in de gedachte
viel, dat hij op een wandeling in een winkel had
gezien.
En dan de grootmoeder: Maar, Lize, Nanon,
Marion, wat voert ge toch uit? ge hoort dat het
kind een rooden viool verlangt, en ge blijft stok
stijf staan, in plaats van hem voor den jongen
te gaan halen! Waarvoor bent ge hier dan wel?"
Zoo was de opleiding, waarvoor Théodore
de Banville zich waardig voelde haar te ontvangen.
Het was een huiselijker Parijs, de stad zooals
men haar heeft gekend tusschcn de jaren 1835
en 1840 en daaromtrent, dan toen zij in later
tijden grooter en rijker manieren aannam. Een
deel van het vermaak was buiten op straat.
Het publiek deelde in de grappen der vertooners
en genoot van de aandoeningen van halsbrekende
kunsten. De kinderen werden meegenomen naar
de tenten en binnengeleid in de theaters voor
gemengd gehoor. Het was als een kermistijd.
Men had het theater van de koordedansers,
waar Marionettenspelen in grooten stijl werden
opgevoerd. De geniale Debureau was daarvan de
ziel, die den modernen Pierrot ten tooneele
heeft gevoerd, zooals Fragonard in de 18e eeuw
zich hem heeft gedroomd. In zijn schouwburg
bootste hij alle trucs van de roote Opera in
haar galavertooningen na, het waren heusche
watervallen, die naar beneden kwamen en de
bosschen en bergen, zoolang men op een afstand
bleef, waren zuivere natuur. Ook de gevoelens
die de plankenhelden bezielden, hadden den
natuurlijken heroïeken klank en deden de harten
tot op het hoogste schellinkje mede juichen en
meeklagen...
Daar buiten ging het spel voort, eigenlijk zooals
het sinds de dagen van Lodewijk X111 had bestaan.
Op den hoek van een straat vond men den man
die, met zijn gedeukten hoed als eenig apparaat,
alle karakters en alle vaklieden verwonderlijk
kon nabootsen; daar hoorde men van de toeren
van Mevrouw Saqui die met een kruiwagen,
waarin haar kind zat, over het gespannen koord
reed....
Kwamen de Carnavalsdagen, zoo kreeg de
beweging een nieuwe kleur, het werd n optocht
van grillige costuums en woeste festiviteiten;
de brutaalste maskers vertoonden zich over de
wegen en de uitgelatendste orgieën werden gevierd.
Daarna hervatte het gewone leven zijn rechten.
Maar in de verbeelding was ingebrand het visi
oen van een ander Parijs dan het alledaagsche,
hartstochtelijker en zwaarder, schriller en
melancholieker, met andere kleurverschieting en
andere opvolging van tonen: daarheen, verwend
van aard en moe van afgebroken droomen.
zag een nieuw aankomende jeugd een rust
plaats voor haar verlangen, de jeugd der dagen
van Baudelaire en Banville.
Zij kon zich niet anders de vrijheid der fantasie
voorstellen, die jeugd dan als een oppositie.
Waartegenover?
Tegen den burgerman, d.i. tegen dengeen, die er
alleen aan denkt zijn geld te sparen, die met geen
mogelijkheid zijn huid durft wagen, wiens hoogste
kunst wordt vertegenwoordigd door een gekleurde
oleographie en wiens ideaal als auteur is Scribe
met zijn huisbakken moraal.
Niemand is in zijn geest feller tegen den idealen
vijand opgetrokken dan Banville. Hij kon het niet
verdragen dat men de verbeelding boeien zou
aanleggen, hij vatte het als een persoonlijke
beleediging op, wanneer men de rechten van den
artist wilde beperken. Dit was niet meer het verzet
van de eerste romantici uit den tijd v'an de op
voering van Victor Hugo's Hernani; dat uitte
zich in een excentrieke kleeding en gebaren, de
tegenstand in 1842 is innerlijker geworden bij
de meesten. Zij komen op voor de poëzie.
,,J'ai contempléde nies yeux cette morte
héroïque", zegt Banville, dont Ie front tait
souilléde boue. . . . "
Zij zagen de gewone wereld realistisch op zich
toenaderen en zij aanschouwden haar onder het
beeld van een afschuwelijke caricatuur. Men
RINGERö'
KROKANTE
CHOCOLADE
15 CT5.
herinnere zich den geboortegroet dien Baudelaire
aan het kind, voor dichter bestemd, meegeeft
en de vervloeking die de moeder over haar eerst
geborene uitspreekt om de exaltatie der gevoelens
te begrijpen. De dichter was voor het martelaar
schap uitgekozen.
Het is een roeping die hij volgt.
Zoo zien wij Banville voor ons als hij op zijn
twintigste iaar bij zijn ouders aan huis, beschikkend
over een groote kamer, zijn fantaziejeugdjaren
doorbrengt, versregel rijgend aan versregel onge
stoord, in het rijk van zijn droomen, zich heer
voelend op het gebied der rijmen en aan de natuur
den rythmus gevend dien hij haar oplegt.
De goede vertrouwende vader ondertusschen
vroeg 'zich af wat de toekomst van zijn kind zou
wezen. Hij hoopte een advocaat van hem te maken,
omdat hij de gaaf van het woord bezat.
Maar toen hij hem onder handen nam, daar
kwam de bekentenis van den jonkman los. HIJ
had zijn weg en zijn werk voor zich, hu. wou een
"root dichter worden, al zijn krachten zou nij
'daaraan geven, al zijn gaven daarop concentreren,
zich af laten leiden door materieele bemoeiingen
mocht hij niet. Hij sprak met zulk een gloed,
dat de oude Banville inzag hoe hij een bestaan
zou vernietigen, wanneer hij hem dwarsboomde,
ook had Théodore het bondgenootschap van
zijn moeder. .. .
'Hii gaf toe. a dan voort met je rijmen as
je zoo op hen bent gesteld. Toch bedenk wel, ik
ben ver van rijk, en zal je niet anders dan een kleine
toelage kunnen geven." ..Daar zal ik mee tevre
den zijn." , ,
Op die wijze werd het verbond tusschen vadu
en zoon bezegeld. En Théodore moge tijden van
armoede hebben gekend, hij heeft nooit daarovei
geklaagd. Integendeel, hij heeft de armoede
geprezen als de onuitputtelijke mgeefster van
bezieling, als de groote vindster der schatten
van pi /.ie. Haar' ben ik het verplicht, heett
hij op 't eind van het leven, als zijn levenservaring
geboekt, dat ik nooit heb hoeven te zeggen
ik kan niet." . ..
Wanneer de ontberingen kwamen, zou nij /x
dragen. Ik ben van die mensehen, hiermee placht
hij 'zich wanneer het zwaar aankwam, wel te
troosten, die in hun kindsheid zoo verwend
zijn geworden, dat zij later de magere kost oest
kunnen verdragen en toch op hun tijd eens kunnen
uitspatten. al weten zij dat het hun duur te staan
zal komen. Men moet boven het gewone weten
" HeVaantrekkelijke van de Banville is de maat
die hij in het buitensporige houdt, men voeir.
hij is van een goed ras, zonder pose; wat men DIJ
anderen onnatuurlijk zou noemen, gaat hem na
tuurlijk af. Hij heeft zijn reden voor zich.
W. G. C. B v v A N c K
Koninklijke Meubeltransport-Maatschappij
DE GRUYTER &Co.
DEN HAAG
AMSTERDAM ARNHEM
Bergplaatsen voor Inboedels