De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 16 mei pagina 2

16 mei 1925 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2501 1HÉODORE DE BANVILLE (1823?1891) Ik ben blij een herinneringswoord aan Théodore de Banville te kunnen wijden, naar aanleiding der onlangs verschenen herdenking aan den dichter door John Charpentier in de serie Contcmporains cl'hicr (Th. de B. l'homme et son oeuvre). Niet waar? er zijn sommige menschen waarom het ons bepaald spijt, op z'n tijd, heen te zullen gaan, we stellen ons voor dat er dan niemand zou blijven om iets heel bijzonders zich te her inneren, dat ons heeft getroffen en voor ons leven van beteekenis is geweest en dat toch, als iets heel bijkomstigs veroordeeld is voor goed onder te gaan. Zoo zijn er honderden die iets veel gewichtigere en leerzamers zullen hebben te zeggen over Banville dan mijn ambitie is, zonder het aparte geheel te raken van mijn geval. Hoe dikwijls moet men niet, bij een gesprek onder kameraden over tijdgenooten, bemerken, dat de vriend die inderdaad met bewondering n groote kennis spreekt over een voorwerp van zijn vereering, toch eigenlijk niet geheel ihiu's is in zijn ideaal, hij kent niet geheel de atmosfeer, hij begrijpt niet de dracht van sommige oordeelen, verwaarloost den invloed van sommige personen en hem ontgaat deze anecdote, de tint van dien 'lach, en gene onverschilligheid die een gemis aan persoonlijkheid verraadt, alles factoren waarop wij die bij Sainte Beuve in de lange leer zijn geweest, gewoon zijn geraakt onze aandacht te vestigen. Men zou dan wel geneigd zijn zelf een langeren uitleg te geven.... Is er echter iets onvruchtbaarders dan menschen te willen gaan overtuigen die reeds zijn overtuigd? Die wijs is, houdt zich terug. Maar ik mag van mijn onderwerp, dat op zich zelf reeds niet erg sprekend is, niet geheel afdwalen en haast me, tot Banville terugkeerend en mijn bedoeling fixeerend, van hem te zeggen dat hij me het beeld van Parijs heeft gegeven waar ik 't liefst aan heb gedacht en dat de grond van mijn genegenheid zou blijven. Parijs is in mijn verbeelding iets unieks geweest en dat toch niet op een afstand stond, iets dat was te benaderen met een liefkozenden greep der fantasie, geen massa gebouwen van steen, geen overbrugde, stroom tusschcn kaden, maar een gestalteT Zoodanig zag de dichter de stad. Een voorrecht was hem ontgaan bii de geboorte. . Hij was geen Parijzenaar; er zijn geen Parijzenaars, zeggen de Franschen. De familie was van provinciale afkomst. Onder Het ancien régime hadden zij in Normandi gediend als zeevaarders en ambtenaars. Tijdens de republiek op het eind der 18e eeuw had de vader van Théodore de marine gekozen en had toen hij den dienst vaarwel zegde als officier 'zijn retraite genomen te Moulins in de landprovincie van het Bourbonnais. Daar is hij gehuwd, daar werd hem in 1823 zijn zoon Théodore ge boren. Om de persoonlijkheid van den dichter te be grijpen, moet men zijn voorafgaande geschiedenis kennen. Het geslacht men kan van een geslacht spreken, omdat er titels van adel in de familie bestonden, was op den terugweg, de kracht om zich te doen gelden was vervlogen, het waren lieve menschen die hun eer en hun liberale prin cipes, welke de tijd hun had gegeven, wisten op te houden, maar overigens konden zij zich moeilijk in nieuwe omstandigheden schikken. De vader wist zich niet in te leven in het ouderwetsche bestaan, hij voelde dat zijn medeburgers hem niet VRAAGT ONZE Prisma Kijker Cristal Prisma 8 x vergrootend f l. 40.?. Speciale aanbieding. Wordt onier garantie geleverd. JOS. HARTOG, Hoofdsteeg 17, Nobelstraat 28, ROTTERDAM. UTRECHT mochten, verkocht zijn bezittingen in de streek en verhuisde naar Parijs. Het kind was hun daar op school voorgegaan. Hii was het middelpunt der familie. Zijn moeder, een vrouw, waar wel pit en leven in zat, aanbad hem en dacht groote dingen van hem, zijn groot moeder was zijn slavin, gelijk het met grootmoe ders gaat, tantes putten zich uit om het beste voor hem te bedenken. Hij had een leven, wat zijn verzorging in huis aangaat, als een' prins in een sprookje, daarbuiten op school was het natuurlijk anders. Hij, met de fijne trekken van zijn mager gezichtje en zijn blonde lokken, hield zich apart en stelde zijn eischen aan de menschen die hem liefhadden. Ik heb dien rooden viool noodig, kon hij zoo zeggen, als hem het instrument in de gedachte viel, dat hij op een wandeling in een winkel had gezien. En dan de grootmoeder: Maar, Lize, Nanon, Marion, wat voert ge toch uit? ge hoort dat het kind een rooden viool verlangt, en ge blijft stok stijf staan, in plaats van hem voor den jongen te gaan halen! Waarvoor bent ge hier dan wel?" Zoo was de opleiding, waarvoor Théodore de Banville zich waardig voelde haar te ontvangen. Het was een huiselijker Parijs, de stad zooals men haar heeft gekend tusschcn de jaren 1835 en 1840 en daaromtrent, dan toen zij in later tijden grooter en rijker manieren aannam. Een deel van het vermaak was buiten op straat. Het publiek deelde in de grappen der vertooners en genoot van de aandoeningen van halsbrekende kunsten. De kinderen werden meegenomen naar de tenten en binnengeleid in de theaters voor gemengd gehoor. Het was als een kermistijd. Men had het theater van de koordedansers, waar Marionettenspelen in grooten stijl werden opgevoerd. De geniale Debureau was daarvan de ziel, die den modernen Pierrot ten tooneele heeft gevoerd, zooals Fragonard in de 18e eeuw zich hem heeft gedroomd. In zijn schouwburg bootste hij alle trucs van de roote Opera in haar galavertooningen na, het waren heusche watervallen, die naar beneden kwamen en de bosschen en bergen, zoolang men op een afstand bleef, waren zuivere natuur. Ook de gevoelens die de plankenhelden bezielden, hadden den natuurlijken heroïeken klank en deden de harten tot op het hoogste schellinkje mede juichen en meeklagen... Daar buiten ging het spel voort, eigenlijk zooals het sinds de dagen van Lodewijk X111 had bestaan. Op den hoek van een straat vond men den man die, met zijn gedeukten hoed als eenig apparaat, alle karakters en alle vaklieden verwonderlijk kon nabootsen; daar hoorde men van de toeren van Mevrouw Saqui die met een kruiwagen, waarin haar kind zat, over het gespannen koord reed.... Kwamen de Carnavalsdagen, zoo kreeg de beweging een nieuwe kleur, het werd n optocht van grillige costuums en woeste festiviteiten; de brutaalste maskers vertoonden zich over de wegen en de uitgelatendste orgieën werden gevierd. Daarna hervatte het gewone leven zijn rechten. Maar in de verbeelding was ingebrand het visi oen van een ander Parijs dan het alledaagsche, hartstochtelijker en zwaarder, schriller en melancholieker, met andere kleurverschieting en andere opvolging van tonen: daarheen, verwend van aard en moe van afgebroken droomen. zag een nieuw aankomende jeugd een rust plaats voor haar verlangen, de jeugd der dagen van Baudelaire en Banville. Zij kon zich niet anders de vrijheid der fantasie voorstellen, die jeugd dan als een oppositie. Waartegenover? Tegen den burgerman, d.i. tegen dengeen, die er alleen aan denkt zijn geld te sparen, die met geen mogelijkheid zijn huid durft wagen, wiens hoogste kunst wordt vertegenwoordigd door een gekleurde oleographie en wiens ideaal als auteur is Scribe met zijn huisbakken moraal. Niemand is in zijn geest feller tegen den idealen vijand opgetrokken dan Banville. Hij kon het niet verdragen dat men de verbeelding boeien zou aanleggen, hij vatte het als een persoonlijke beleediging op, wanneer men de rechten van den artist wilde beperken. Dit was niet meer het verzet van de eerste romantici uit den tijd v'an de op voering van Victor Hugo's Hernani; dat uitte zich in een excentrieke kleeding en gebaren, de tegenstand in 1842 is innerlijker geworden bij de meesten. Zij komen op voor de poëzie. ,,J'ai contempléde nies yeux cette morte héroïque", zegt Banville, dont Ie front tait souilléde boue. . . . " Zij zagen de gewone wereld realistisch op zich toenaderen en zij aanschouwden haar onder het beeld van een afschuwelijke caricatuur. Men RINGERö' KROKANTE CHOCOLADE 15 CT5. herinnere zich den geboortegroet dien Baudelaire aan het kind, voor dichter bestemd, meegeeft en de vervloeking die de moeder over haar eerst geborene uitspreekt om de exaltatie der gevoelens te begrijpen. De dichter was voor het martelaar schap uitgekozen. Het is een roeping die hij volgt. Zoo zien wij Banville voor ons als hij op zijn twintigste iaar bij zijn ouders aan huis, beschikkend over een groote kamer, zijn fantaziejeugdjaren doorbrengt, versregel rijgend aan versregel onge stoord, in het rijk van zijn droomen, zich heer voelend op het gebied der rijmen en aan de natuur den rythmus gevend dien hij haar oplegt. De goede vertrouwende vader ondertusschen vroeg 'zich af wat de toekomst van zijn kind zou wezen. Hij hoopte een advocaat van hem te maken, omdat hij de gaaf van het woord bezat. Maar toen hij hem onder handen nam, daar kwam de bekentenis van den jonkman los. HIJ had zijn weg en zijn werk voor zich, hu. wou een "root dichter worden, al zijn krachten zou nij 'daaraan geven, al zijn gaven daarop concentreren, zich af laten leiden door materieele bemoeiingen mocht hij niet. Hij sprak met zulk een gloed, dat de oude Banville inzag hoe hij een bestaan zou vernietigen, wanneer hij hem dwarsboomde, ook had Théodore het bondgenootschap van zijn moeder. .. . 'Hii gaf toe. a dan voort met je rijmen as je zoo op hen bent gesteld. Toch bedenk wel, ik ben ver van rijk, en zal je niet anders dan een kleine toelage kunnen geven." ..Daar zal ik mee tevre den zijn." , , Op die wijze werd het verbond tusschen vadu en zoon bezegeld. En Théodore moge tijden van armoede hebben gekend, hij heeft nooit daarovei geklaagd. Integendeel, hij heeft de armoede geprezen als de onuitputtelijke mgeefster van bezieling, als de groote vindster der schatten van pi /.ie. Haar' ben ik het verplicht, heett hij op 't eind van het leven, als zijn levenservaring geboekt, dat ik nooit heb hoeven te zeggen ik kan niet." . .. Wanneer de ontberingen kwamen, zou nij /x dragen. Ik ben van die mensehen, hiermee placht hij 'zich wanneer het zwaar aankwam, wel te troosten, die in hun kindsheid zoo verwend zijn geworden, dat zij later de magere kost oest kunnen verdragen en toch op hun tijd eens kunnen uitspatten. al weten zij dat het hun duur te staan zal komen. Men moet boven het gewone weten " HeVaantrekkelijke van de Banville is de maat die hij in het buitensporige houdt, men voeir. hij is van een goed ras, zonder pose; wat men DIJ anderen onnatuurlijk zou noemen, gaat hem na tuurlijk af. Hij heeft zijn reden voor zich. W. G. C. B v v A N c K Koninklijke Meubeltransport-Maatschappij DE GRUYTER &Co. DEN HAAG AMSTERDAM ARNHEM Bergplaatsen voor Inboedels

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl