De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 16 mei pagina 21

16 mei 1925 – pagina 21

Dit is een ingescande tekst.

No. 2501 DE ROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 21 HET BIJPROGRAMMA". EMPORA mutantur.... de tijden veranderen!'! Lijkt waarachtig wel of de dagen van Olim voorbij zijn toen iedere week zonder mankeeren zoo'n zalig idiote Amerikaansche societyfilm uitkwam, omgonsd door 'n heelen zwerm van die heerlijk-suffe wauwel-kritiekjes, die je bloed aan 't koken brachten en je naar de zweep deden grijpen om er lustig op los te striemen, onver draaglijk eigengereid en pedant misschien, maar ....raak hoop ik. Maar wat valt er eigenlijk te kankeren tegen 'n werk als bijv. de Huifkar"? 't Is zeer zeker niet 't cinematografisch wereldwonder, waarvoor 't zich uitgeeft: 't groote epos van de voor trekkers" is er niet door geschapen daarvoor zijn de gebeurtenissen te incidenteel, daarvoor is 't liefdes-intrigetje (ogottogot die verschrikke lijke Amerikaansche ,,love-story's !) te onecht en tegelijk te overheerschend, daarvoor is 't scenario te onbeduidend. Maar aan den anderen kant: wat 'n prachtige momenten uit 't kolonistenleven. Zoo indrukwekkend en toch zoo eenvoudig, dat ge er stil van wordt wat 'n aardige, ruige typen en, vooral, wat 'n kostelijk spel van den voortreffelijken Ernest Torrence. Of om 'n ander, veel gevaarlijker voorbeeld te nemen. De man, die terug kwam" 'n ras-echt Yankee verhaaltje, dat je 't ergste doet verwachten. 't Is inderdaad dan ook 'n vrij zwak en onbeduidend film-werk, dat de cinematografie geen stap voor uit brengt dat noch in idee, noch in uitvoering iets nieuws, of zelfs maar iets belangwekkends biedt kortom 'n onschadelijk niemendalletje. Maar alweer.... wat 'n verdraaid goeie momen ten ! Wat 'n levend sober acteur is de oude Potter (bekend uit Inferno") wat 'n sympathieke baas is Oeorge O'Brien die 'n precaire drakenrol als de jonge Potter, zonder 'n zweem van over drijving en vaak zeer overtuigend naar voren brengt maar bovenal, welk een wonder is de vrouwelijke hoofdrol, Dorothy Mackaill; niet poesmooi, maar wél zeer goed van actie ! Is 't niet of de gulden tijd van 'n Tien Geboden" 'n Revue-Prinses" of 'n In de schaduw van Parijs" voorbij is? En wat valt er zelfs te hakken op 'n critiek, die waarachtig al begint te praten van compositie" zwart en wit" atmosfeer" enz hetzij zij dan weet, wat ze met deze welklinkende terminologie bedoelt, ofte niet? Gelukkig dat er nog iets is, 't welk zich door de tijden heen heeft gehandhaafd dat aan die algemeene veredelings-tendenz maling heeft, inte gendeel al zijn best doet zoo mogelijk, nog 'n beetje beroerder te worden. Ik bedoel de heterogene sterk variëerende substantie, die bijprogramma" heet en waaraan ik ditmaal 'n toast wijden wil. 't Bijprogramma" dan is de vuilnisbak van de cinematografie, 't Wordt in de eerste plaats gevormd door de ontzaglijke horde, der twaalfde rangs filmspelers, die de n- of twee-acters maken, welke ieder bioscoopbezoeker tot z'n ergernis verplicht is te slikken. En 't noodlot wil, dat die mensch-onteerende ellendelingen meeren deels komieken zijn. Men kent ze allen de Monty Banks', de Lloyd Hamilton's, de Mack Sennctt's .... flauwe, vervelende individuen, zonder 'n sprankje originaliteit, zonder 'n greintje geest of humor. En iedere week weer-an, ziet ge ze uit trekken in 'n ouwe Ford-koffiemolen, ziet ge ze' in dezelfde malle zig-zag's voor auto-bussen en electrische trams uitschieten ziet ge ze ten slotte vermorzelen onder 'n trein, of te pletter rijden tegen 'n boom, of eenvoudig explodeeren. Maar altijd is 't resultaat, datde komiek met 'nroetzwarte facie en bij voorkeur in z'n onderbroek en met 'n enkelen hoed-rand uit de catastrofe gered wordt en sinds eenigen tijd heeft-ie daarbij 't losse stuurrad in z'n handen. Wat ik niet begrijp is de laat ons zeggen continuïteit van 't bedrijf. Dat je flauwiteiten verkoopt is tot daaraantoe maar dat je steeds met dezelfde flauwiteiten voor den dag komt is me 'n raadsel. Zeker ik weet wel Chaplin, zoowel als Harold Lloyd zijn uit 't bijprogramma" voortgekomen maar waar zijn tegenwoordig de n-acterkomieken,rdie ook maar in hun schaduw kunnen staan? 't Kan je angstig maken te bedenken, dat 't bijprogramma" eigenlijk onsterfelijk is. De Nibelungen" mogen 'n kreet van verrassing en bewondering over de wereld doen gaan.... Mack Sennett kijkt scheel ! Kean" moge 'n triomf zijn voor den grooten kunstenaar Mosjtikin ... .Monty Banks vernielt z'n fordje ! Asta Nielsen moge als 'n artistieke fenix uit haar assche herrijzen. Zigoto heeft pech! Ieder eerlijk enthousiasme, alle liefde voor de cinematografie schijnt noodwendig vergald en geknauwd te moeten worden door deze misselijke beschamende parodieën op geest en humor. En't is om razend te worden, wanneer je bedenkt hoeveel verder de film-aesthetiek zou kunnen zijn, hoe geheel anders haar verhouding tot 't ernstige, intellectueele deel van 't publiek wanneer niet ieder gevoel van waardeering en belangstelling werd gesmoord door deze miserabele vulsel's". Want de sceptische buitenwacht, die nou eenmaal doodsbang is om te vroeg met z'n appreciatie te komen, bewaart zorgvuldig de herinnering aan 't béte, geestelooze snuit van 'n Monty?Banks en aan de kudde mcnschen, die daarbij loeit van verrukking. 'n Ander nummer, dat 'n onmiskenbaren achter uitgang toont is 't zgn. journaal. Ook hierin wreekt zich de Amerikaansche tnonopoliseering onbarm hartig. Deze rolprent, die een ongeschreven stuk van onze geschiedenis zou kunnen wezen, ont aardt onder de Yankee-hegemonie in 'n zuivere sport-kroniek. Stel u eens even voor welk een interessant historisch en folkloristisch beeld van onzen tijd, de cinematografische reportage zou vermogen te bieden. Wat 'n onschatbare bron van de kennis voor onze zeden en ons openbare leven ! En inderdaad, vroeger, toen de cinematografie toch nog veel moeilijker werkte, bood 't journaal" 'n interessant overzicht van alles wat 't wereldgebeuren beïnvloedde?politieke, wetenschappelijke bijzonderheden, merkwaardig heden op artistiek en technisch gebied kortom alles wat ons hedendaagsche leven belang wekkend maakt. Tegenwoordig is 't Calvin Coolidge in 't Witte Huis" of op reis of aan 't tennissen en dan de, Ameri kaansche Marine, de Amerikaansche artillerie, de Amerikaansche vliegdienst en verder spurt vervolgens sport en clan nog eens sport. Soms drie of meer voetbal-wedstrijden in n journaal ! Maar lieve god, is er dan niks meer belangrijk in ons openbare leven dan sport? Moet ik 't groote gebeuren in onze Europeesche beschavings-centra missen terwille van de offside's en corner-kick's in de Staten Massachusetts of Wyoming? Moet de beeltenis van 'n groot staatsman, kunstenaar of geleerde dan per se wijken voor den rugby-spcler met den hardsten schedel of de stomste facie? onze dames" en onder de eindelooze reeks heer lijkheden van crêpe de chine en kasja gegarneerd met weet-ik-veel, begint-ie onrustig op z'n stoel 'n Zelfde overdrijving begint de Mode" rubriek te vertooiien. Men schijn t te vergeten, dat het zinnelooze heen- en weer draaien van 'n zér lange rij mannequins, voor 't mannelijke deel van 't publiek althans, stom-vervelend en op den langen duur onverdragelijk begint te worden. Waarom dit onderdeel dan zoo onzinnig op de spits gedreven? Ce que femme vent, Dien vent accoord, maar manlief houdt per slot van rekening de portemonnaie. En ik kan me best voorstellen, dat de heeren der schepping er voor bedanken 'n kwartierlang naar mode-snufjes en kwikjes en strikjes te moeten kijken, waaraan ze hun vrouwen in de winkelstraten met 'n vaak onhoffelijken spoed voorbijtrekken. En nu 't requisitoir ! Stel: ergens gaat 'n mooie of interessante film en uw vriend, die anders nooit in de bioscoop komt, maakt op uw aan dringen z'n avond vrij en begeeft zich theaterwaarts. Hij krijgt eerst 'n uitgebreide concertouverture -- meestal op 't tooneel. Enfin hij neemt 't nogal gemoedelijk op en glimlacht welwillend, vooral als de dirigent z'n manschappen ,,a Ia Concertgebouw" laat opstaan om in de hulde te deelen. Dan komt 't journaal en aan 't eind ervan is-ie diep doordrongen van Amerika's militaire en sportieve groothied -- maar begint tevens 'n onbedwingbare neiging tot gapen te vertoonen. Volgt 't Modejournaal" of Voor AlHTE; te draaien en tersluiks op z'n horloge te kijken. Dan komt 'n onbeschoft lange reeks adverten ties, waar-ie niet z'n goeie geld voor heeft gegeven en die 'm geen klap kunnen schelen. En eindelijk de n- of tweeacter komisch" voegt 't program ma er verduidelijkend aan toe. Als de verbijste rende zouteloosheid van 't geval tot 'm doordringt, kijkt-ie in stomme verbazing beurtelings van de film, naar u, dien-ic tot nog toe toch voor 'n vrij ontwikkeld en intelligent mensch hield. Eerst wanneer alles geleden is begitit-ie te lachen, maar op 'n manier, die u doet berouwen 'em ooit mee naar 'n bioscoop te hebben genomen. Hij is door al dien poespas tenslotte landerig en verveeld geworden en voelt zich beetgenomen. In die schitte rende stemming ziet-ie dan eindelijk de hoofd film, waarvoor ge hem meetroondet en die mag dan wezen wat-ie wil, hem valt-ie tegen. En 't eind is dat-ie met 'n sceptisch lachje, waarvoor ge hem graag z'n hoed in z'n oogen zoudt slaan verklaart, dat ieder diertje z'n pleziertje heeft, maar dat hij voorloopig geen voet meer in 'n bioscoop zet. Dat is 't bijprogramma" ! J o P D A A N. SCHILDERKUNSTKRONIEK TENTOONSTELLING VAN GRAPHISCH WERK, DOOR PROP. DR. JAN VKTII, BIJ BUFFA. Deze tentoonstelling omvat een deel, een zeer klein deel, van het grafisch werk van Professor Veth. Van dit kleine deel is het meeste ons bekend, vertrouwd zelfs. Toch is het onverwachte weder zien aangenaam; beter dan dat: weldadig. Onzen hedenciaagschen oogen lijkt dit werk lang ge leden, oud, ouderwetsch bijna, verouderd niet. De man die het maakte leefde in een anderen tijd. De Haagsche school bloeide; aan Vincent van Gogh dacht niemand. Dr. Veth was jong en werkte hard. Er stak minder een vernieuwer in hem dan een her-steller. Zijn idealen lagen eeuwen terug. Hij keek met de speurende oogen en arbeidde met de dienende aandacht van kunste naars die bijna vergeten waren. Hij schonk gelijke belangstelling aan het kleine als aan het groote, alles scheen hem belangrijk. Hij etste eerst, lithografeerde dan. Terecht won de litho het. Het zachte vleiende krijt lag hem beter dan de snijdende, tot flaneeren en phantaseeren bestemde, naald. Hij was van huis uit een zorgvuldig nabootser meer dan een schepper. Hij waagde niet. Op het gebied der reproductie heeft hij wonderen verricht. Zou er in ons land iets zijn aan te wijzen dat zijn litho's naar Jaap Maris en Joseph Israëls en de streelende ets naar Vermeer (die er als een litho uitziet) evenaart? Reproducties zijn in den grond ook zijn gelithografeerde portretten. De heer Veth werkte naar de levende voorbeelden als naar de doode. Hij benaderde zijn sujetten langs een om weg en bereikte hun karakter ten slotte en van buiten af, omzichtig en voorzichtig. Hij deed zelden spontaan en kordaat een greep, zooals misschien in het portret van den heer R. W. P. de Vries. Hij kende den omvang van zijn talent zoo goed als de mogelijkheden van zijn materiaal. Nooit deed hij geweld aan de capaciteiten van het lithographisch krijt. Maar hij was artiest ge noeg om er de essentieele bekoring diep van te doorproeven. Zijn profielportret van Professor Kurteweg, een studie in zilvergrijs, is tegelijk een hulde aan de lithographie. De graphische kunst van Professor Veth brengt het noch tot het tragische noch tot het diepzinnige; hoogstens vertolkt zij een enkele maal in de litho eener lijdende vrouw - de smartelijke berusting. Beweging, innerlijke of uiterlijke, ontweek zij. Zij is ge lijkmatig en geeft het gelijkmatige weer. Maar wat met intelligentie, toewijding en geduld binnen die grenzen te bereiken was, heeft zij bereikt. Alles wat hier hangt is het werk van een bedachtzame en begrijpende geest, die aan toeval en speculatie niets 'te'danken wilde hebben. En dat geeft een indruk van weldadige rust. H E N N u S

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl